ZIERIKZEESÖIE COURANT.
voor het arrondis- juAs sement Zierihzee.
1875. No. 47.
Zaterdag 19 Juni.
78ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
DE GODSDIENST EN DE STAAT.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTEN TI EN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
i.
Het was niet voor cle eerste maal dat ziek
bij ons te lande de godsdienstige hartstochten
mengden in de beweging der staatspartijen,
zoo als dit bij de jongste verkiezing plaats had.
Waarlijk niet voor de eerste maal. Clericalisme
en priesterheerschappij zijn kwalen zoo oud als
de mensckheid. Het feit mag ons dan ook niet
verwonderen, dat de volksleiders thans, als reeds
menigmaal, de godsdienstige passie van het
volk als aangrijpingspunt hebben gekozen om
de massa te bewegen en te wenden waar zij
ze hebben willen. Natuurlijk om haar later
den voet op den nek te zetten en hen te buigen,
te kneden, te dwingen naar welgevallen en
alles ter meerdere eer Gods en in Gods naam.
Geen krachtiger mandaat dan „in Gods naam"
en „tot Gods eer" als 't volk dat mandaat
maar wil erkenuen. En, ach, door alle tijden
heen hebben velen dat mandaat stilzwijgend,
onder min of meer diepe en ootmoedige buiging
erkend en van kracht verklaard.
Wie ernstig den loop der gebeurtenissen
gadeslaat wordt hierbij met bekommering en
mededoogen vervuld, mededoogen met de arme,
blinde schare, die zoo schandelijk bedrogen
wordt, mededoogen ook met de niet minder
blinde leidslieden die de schare verleiden en
bedriegen want zij doen 't niet zelden te goeder
trouw, enkel omdat zij niet wijzer zijn dan de
schare en alleen wat eerzucktiger, 't geen toch
een ordinair mensehelijk zwak is, en bekom
mering voor de toekomst. Groote dwaasheden
blijven niet ongestraftde historie leert op
elke bladzijde dat zij die de godsdienstige
passiën der massa opwekten en prikkelden,
nimmer de eens ontstane beweging konden
meester blijven en slechts oneer inoogstten van
hun werk; oneer, schade en schande.
De hoofdoorzaak hiervan is geen andere dan
deze: dat het beginsel, waarvan de clericale
drijvers en alle fanatieken uitgaau, te eene-
male valseh is, dat de grond waarop zij staan
geen grond is, maar niets meer dan een door
henzelf opgeblazen wolk die hen op den duur
niet kan blijven dragen, maar dieper doet vallen,
naar mate zij hen kooger scheen te hebben
opgeheven.
Godsdienst en Staat.
Het is voor ditmaal niet noodig een definitie
te geven van 't geen we verstaan door Staat.
Des te meer noodig is het een begrip te ver
binden aan 't woord Godsdienst.
Er zijn niet veel woorden die zoo misverstaan
kunnen worden als 't woord Godsdienst, 't Woord
Christendom is wellicht voor nog iets meer
verschillende uitleggingen vatbaar; maar we
kozen thans eens met opzet het woord Godsdienst,
omdat daar 't meest mede geschermd wordt.
Als ieder, die aan de beweging dezer dagen
handelend of lijdend deelneemt, eens in alle
eenvoudigheid zich de vraag trachtte te beant
woorden wat er toch bedoeld wordt als 't
woord Godsdienst zoo telkens en ieder oogenblik
wordt gebruikt; we durven ons vleien dat een
algemeen gevoel van schaamte over eigen en
anderer dwaasheid krachtig zou medewerken
om tot ouderlingen vrede en verdraagzaamheid
te geraken.
Maar helaasdat geschiedt niet. Men
schreeuwt over Godsdienst en Christendom, over
de eer en den naam Gods, vaak zonder te
weten wat men daarmede eigenlijk bedoelt, en
zeker doorgaans zonder het er bij te zeggen.
Men verkettert en verdoemt elkander; maar
men maakt elkander niet wijzermen verklaart
zelfs niet wat men wil.
Er ligt, in 's menschen gemoed ingeplant,
een zeker gevoel van behoefte aan een hoogere,
meer den aardsche of natuurlijke macht, ten
einde daarop te vertrouwen, daarvan iets te
hopen of te verwachten, daaraan nooden en
behoeften te klagen bij wijlen, die macht te
erkennen en te verheerlijken. Dit is 't alge-
meene godsdienstige gevoel, de ingeschapen
behoefte aan Godsdienst. Wij, voorons, nemen
aan dat zij allen menschen eigen is, den ruwsten
en onbeschaafdsten zoowel als den beschaafden,
de menigte zoowel als 't individu. Wij erkennen
Godloochenaars in theorie, in practijk, d. i.
wezenlijk zijn ze er niet, en we houden 't er
voor dat er ook nooit geweest zijn.
Maar aangezien de Staat een zedelijk lichaam
is bestaande uit de totaliteit van een zeker
aantal tot één groep vereenigde indiyidus, zoo
volgt hieruit- reeds dadelijk dat de Staat niet
kan voorzien zijn van dat algemeene godsdienstige
gevoel, of dat algemeene gevoel van Godsdienst,
of van die algemeen gevoelde en erkende be
hoefte aan Godsdienst. De Staat als zoodanig
kan niet godsdienstig zijnwei elk individu
in 't bijzonder.
Nochtans laat dat algemeene godsdienstige
gevoel niet na sporen van zijn aanwezen te
vertoonen in den Staat; en in dien zin valt
het verschil tussehen min of meer godsdienstige
natiën duidelijk in 't oog. Maar merkwaardig
is het hoe de godsdienstigheid van 't individu
minder en slapper wordt naar gelang er wordt
getracht den Staat als zoodanig godsdienstiger
te doen zijn. En dit is zeer natuurlijk. Ver
beneden 't algemeen mensohelijke godsdienstig
gevoel, staat het even algemeen streven om aan
dat gevoel gedaante en vorm te geven. Dat
streven is even algemeen mensehelijk, maar de
resultaten er van zijn lang niet geëvenredigd
aan de idealen die men zich daarvan doorgaans
maakt. De vorm is uiterst gebrekkig omdat
het wezen volstrekt abstract is en zich eigenlijk
niet in een vorm laat uitdrukken. Men kan
de muziek beschouwen als de uiting van zeker
gevoel dat in de ziel leeftmaar die ruischende
tonen en klanken zijn toch dat gevoel zelf
niet, ze zijn slechts zwakke, ouvolkomen uitingen.
Zoo is al 't uiterlijke van Godsdienst nooit
iets anders dan een onvolkomen uiting van 't
innerlijk levende gevoel voor God en Godsdienst.
Het Gods-idée leeft in 't gemoed van den
mensch; het daaruit halen en onder zichtbare
vormen brengen kan hij niet. Dat hij 't toch
beproeft en zulke jammerlijk mislukte proeven
daartoe al reeds genomen beeft en nog dagelijks
neemt, bewijst alleen hoe weinig" vorderingen
de menschheid na zóóveel duizend jaren tot op
dit oogenblik nog gemaakt heeft.
Spant nu de mensch zich in om in den Staat
den Godsdienst te brengen nooit zal bij iets
anders uitwerken dan op zichzelf doode vormen,
afbeeldingen, schaduwen waaraan de wezen
lijkheid ontbreekt in de constitutie van den
Staat op te nemen.
Den Staat, als zoodanig, godsdienstig maken
kan niemand, dat kan geen profeet, dat vermag
geen wetgever, dat kan geen despoot, dat kan
ook niet de volkswil, dat is kortom onmogelijk.
Wel kan den Staat een pak van vormen en
uiterlijkheden worden aangetrokken, maar aan
gezien de Staat als lichaam geen zelfstandig
eigen en eenig gemoed bezit, zoo kan hij ook
niet bedeeld worden met zaken die alleen
bekooren tot het gemoedsleven der individus,
die tot bewustheid komen in de overtuigingen
der individus.
Wat verlangen nu onze hedendaagsche cleri
cale ijveraavs.
Wat willen de mannen die 't volk opzweepen
voor God en zijn dienst, die den strijd hebben
aangebonden tegen de modernen, de godsdienst
lozen, de radicalisten, liberalisten of hoe zij
verder hun vermeende vijanden noemen Wat
willen zij Verlangen zij dat de individu's
zullen erkennen dat er in hun gemoed iets van
't Gods-idée leeft, dat zij godsdienstig gevoel
bezitten, behoefte aan Godsdienst gevoelen
Ware dit het geval, de yveraars konden gerust
hun marktgeschreeuw stakeu en 't geld dat
zij uitschieten voor hun campagnes konden ze
in den zak houden; zij konden gerust zijn.
Het godsdienstig gevoel is een feit zoo als 't
schoonheidsgevoel, 't zedelijkheidsgevoel, 't is
ingeschapen in den mensch. Maar dat willen
ze ook niet. Integendeel, als wij die dit schrijven,
b.v. eens openbaar onderwijzer waren, en dan
dergelijke denkbeelden uitten als wij hier ne-
derstellen, zij zouden 't anathema over ons
uitsprekenhadden ze er de macht toe, ze
zouden ons verdoen.
Wat willen ze dan? Willen ze de vormen
van godsdienst, de uitingen van 't godsdienstig
gevoel, opnemen onder de staatsbemoeiingen?
Willen ze in dien zin den Staats-Godsdienst
Wij kunnen 't niet denken tenzij ze nog
meer verblind zijn dan we weten. Hoe? Als
dr. Kuyper en pater Becx broederlijk naast
elkander strijden voor 't geen zij noemen God
en Godsdienst en tegen 't geen zij schelden
radicaal, godsdienstloos en dergel., dan zouden
die beiden beoogen hetzelfde doel n.i. den Gods
dienst in den Staat te brengen, en daarin als
't ware georganiseerd te worden zoodat de
werkingen en uitingen zich openbaarden Toch
schermen beide, elk door een stoet adepten en
apostelen gesteund met GodsdienstGodsdienst
Er is nog een voornaam punt.
Wij namen aan dat er een algemeen gevoel
van behoefte aan Godsdienst bestaat; dat dit
onschatbaar groote waarde heeft en een der
stempels is om onzen adel als redelijke en
zedelijke wezens te waarmerken; dat de zucht
om in vormen de uiting te zoeken van dat