ZIERIMEESCHE (MRMT. voor hel arrondis- sement Zierikzee. 1875. No. 38. Woensdag 19 Mei. 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. UIT DE KAR/SER. DE FINANCIËN VAN SPANJE. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKE3VMAN. Weinige weken van dit jaar vvaren voor de Tweede Kamer zoo belangrijk als de afgeloopen week. De zittingen zijn inderdaad interessant geweest. De interpellatie Nierstrasz ouder 't strenge toezicht van den buitengewonen Voor zitter Storm van 's Gravezande; 't voorstel Kappeyne voorloopig ter snippermand verwezen de interpellatie Kuyper afgevuurd en afgebrand met daverend knaleffect; liet interpellatietje van Kerkwijk dat ongelukkig geheel buiten 'tjaeht- seizoen vielde interpellatie de Bieberstein over de Liinburgsche steenkoolbeddingde afschaffing der vuur-, ton- en bakengelden, ziedaar waarlijk een totaal van belangrijke zaken en na welker afdoening de Kamer met gernsten gemoede de Pinksteren heeft kunnen te gemoet gaan. Wat ons van alles 't meest interresseert is de interpellatie Kuyper. Daarover dus thans een woordje. Als de spreuk dat „de woorden des wijzen zijn als gouden appelen op zilveren schotelen" letterlijk mocht opgevat worden, dan kon de anti-revolutionaire partij thans veilig de restitutie vaan inhalen. Op den voet van den aanstaanden dubbelen, en toch niet dubbelen, standaard, kon de partij uit de appelen en de schotelen prach tige en veel munt slaan, politieke munt ter uitgifte tegeu de verkiezingen en ordinaire munt om als assurantie-penningen te dienen voor 't jammerlijk verongelukte restitutie-schip. Maar woorden zijn altoos maar woorden en onder de welsprekendste of liever onder de best gesproken woorden loopen maar al te veel holle klanken. De interpellatie-rede van dr. Kuyper is een schoon stuk vol parlementaire welsprekendheid, al wordt zij ook ontsierd door een botte imper tinentie aan 't adres van Graaf van Zuylen. 't Is en blijft een schoon spreekstukafgerond, behoorlijk ingedeeld, nauwkeuriger zelfs dan de netste preek, met een cachet van anglo manie bestempeld dat sinds eenigen tijd tot den bon ton behoort in ons parlement, zelfs met citaten van autoriteiten als Moody en Shau- key, kortom een fraai stuk, en onberispelijk schoon voorgedragen, zooals wij dat van iemand als dr. Kuyper, die door den kansel en de pers heen naar de Kamer is gekomen, mochten verwachten. Wij zullen den inhoud der belangrijke rede niet breedvoerig terug geven. Dé hoofdzaak was deze vraag„Biedt de staatkundige ge dachte die, wat betreft de schoolkwestie, aan de formatie van dit kabinet ten grondslag ligt, al dan niet een waarborg dat deze Eegeering noch bet initiatief nemen, noch meewerken zal tot wijziging der wet van 13 Aug. 1857 (Staats blad No. 103), waardoor de kracht der openb. school zou worden verhoogd, zonder gelijktijdig te gemoet te komen aan de bezwaren, die thans reeds de bijzondere school drukken Deze inderdaad, vooral aan 't adres van een Minister als Heemskerk, zeer geoorloofde en gegronde vraag werd door dr. Kuyper ingekleed en ontwikkeld in een boeiende redevoering van meer dan een uur, die met levendige aandacht werd aangehoord. De redenaar volgde deze gedachtenleiding aanleiding, doel, zin en kans op succes van zijn interpellatie. Doorgaande laboreerde de rede aan 't gebrek dat. alle anti-revolutionaire betoogen aankleeft, n.l. overvloed vau ontkenningen en afweringen bij gebrek aan positieve verklaringen en bewe ringen. De rede begon negatief en eindigde met een refrein van den Araerikaauschen comic- evangeliezanger Shankey. De hoofddeelen der rede werden weder gesplitst in onderdeelen, zoodat het geheel zeer vol is geworden. Maar 't geheel is, wat het ook wezen moest, toch niets anders geweest dan de categorische vraag tot het ministerieboe denkt gij over de school kwestie Eeleveeren we een paar punten. De heer Kuyper heeft zeer pertinent verklaard dat ons volksonderwijs het minst godsdienstige is van de wereld. Wij protesteeren evenals de Minister Heemskerk met al de kracht die iu ons is tegen deze insinuatie. Wanneer de beer Kuyper meent dat er geen andere godsdienst bestaat dan bet rondkoppige Calvinisme van hem en zijn „vrien den", dan kunnen we liem vergeven het al te harde, hot te eenomale onchristelijke en ongods dienstige oordeel over de Nederlandsohe openbare school, die onder haar onderwijzers zooveel echtgemoedelijke mannen telt met godsdienstige principes, dat zijn beschuldiging daardoor eigen lijk reeds wordt weersproken. Maar dr. Kuyper bedoelt met godsdienstig kerkelijk, en 't kan niet genoeg herhaald worden kerkelijk is door gaans heel wat anders als godsdienstig. Wat verdient bij dr. Kuyper den naam van gods dienst? Een of eenige dogmatische begrippen; eenige subjectieve geloofswaarheden Maar dan zou hij er vrede mee moeten hebben al waren de onderwijzers vertegenwoordigers van even zooveel secten als zij personen tellen, zoo zij maar de leer van hun secte in de school brachten. Dr. Kuyper kan het niet zoo meenen hij be doelt met godsdienst niets anders dan zijn Calvinisme en hij zou een geweldenaar zijn als hij dat aan de jeugd op alle scholen wilde opdringen. Toch kan bij, van zijn standpunt, met geen andere dan juist zijne godsdienstige overtuiging vrede hebben. De leer van Loyola o. a. kan hij de jeugd niet gunnen ook niet daar waar die jeugd, als men de kerkelijken bun zin gaf noodwendig in de handen der priesters van Loyola, moest vallen. Dr. Kuyper mag de openbare school niet ongodsdienstig noemen, die beschuldiging is een bekladding die de Nederlandsche onderwijzers met vrijmoedigheid van zich af kunnen werpen. Een tweede punt nit de rede werpt een we kunnen het niet anders uitdrukken hoogst ongunstig licht over 't geen dr. Kuyper bedoelt met de „kerkgenootschappen." Hier is misschien de allerzwakste plek van de auders verdienstelijke rede, hier komt een leelijke aap uit de mouw. „Iu 1857 wilde men die taak (de godsdien stige opvoeding der natie) overlaten aan de In een der beste buitenlandsche tijdschriften verscheen dezer dagen een uitvoerige studie van de hand van een Fransch schrijver, over de Spaansche financiën. Het stuk is belangrijk genoeg om er den lezers van dit blad een overzicht van aan te bieden. De herstelling der monarchie in Spanje is nog niet vol komen genoeg, en de burgeroorlog die in vier van zijn provinciën woedt, verlamt nog te zeer de nationale krachten om reeds te kunnen denken aan de toepassing van de geneesmiddelen door een crisis van zes jaren noodzakelijk geworden. Bepaaldelijk op 't stuk der financiën is het oogenblik nog niet gekomen, dat men kan spreken van evenwicht te brengen in het budget, van vermeerdering der inkomsten, van regeling der uitgaven. Maar ofschoon deze vraagstukke 11 zich zoo maar niet laten oplossen, kan het niet ongepast zijn eens bij benadering na te gaan wat de woelingen der staatkundige hartstochten wel aan 't land gekost hebben, en de diepte van het kwaad te peilen, ten einde zoodra gunstiger tijden zullen gekomen zijn onmid dellijk met kracht aan het herstellingswerk te kunnen beginnen, zonder 't welk de genezing nog in het verre verschiet zou worden verschoven. Er valt dan te onder zoeken in welke mate de openbare lasten verzwaard zijn gedurende dat treurige tijdvak en aan den anderen kant in hoeverre de hulpbronnen zijn verminderd. Daarna doet zich de gewichtige vraag voor of er mogelijkheid kan bestaan om een betere verhouding tusschen die beide tot stand te brengen zonder tot het uiterste van een staats bankroet te vervallen? "Wanneer men om een antwoord op deze belangrijke vragen te zoeken, het einde van het gevallen koningschap als uitgangspunt aanneemt, wil dit nog niet zeggen dat het daaraan voorafgaande regime met betrekking tot de financiën regelmatig en voorspoedig is geweest. Het is bekend genoeg tot hoeveel opofferingen do nood der Spaansche schatkist haar binnen- en buiten landsche schuldeischers heeft verplicht; door welke combi natiën de achterstallen gewijzigd, uitgesteld en geamortiseerd zijn. Spanje gaat door voor 't land der verrassingen; maar de geregelde betaling der verschillende pretentiën, waartoe de Staat zich al verbonden heeft, zou wel de onwaarschijn lijkste verrassing zijn. Zoowel vóór '1868 als daarna, maar in mindere mate en meer afwisselend met tijdperken van vóór- en tegenspoed, is de balans van 't budget al even moeielijk geweest. Vóór de September-revolutie van '1868 beliep het nomi nale kapitaal der buitenlandscha schuld van Spanje, voort spruitende uit allerlei leetiingen en conversion, een totaal van 1875 millioen francs, waarvoor een jaarlijksche rente- post van 56 millioen francs gevorderd werd. De binnen- landsche schuld beliep over de 1515 millioen en vereischte een rentepost van 45Va millioen. Het is niet noodig hier het verschil in aard en oorsprong dezer twee soorten van schuld uit te leggen. De naam rechtvaardigt reeds de bevoorrechting der buitenlandsche schuld en de voordeelen toegekend aan buitenlandsche leeningen. Door vlijtig te zorgen voor regelmatige interest-betaling heeft het Spaansche gouvernement den koers van uitgifte en den beurskoers al tijd hooger weten te houden dan die van de binnenlandsche schuld, die grootendeels bestond uit achterstallige verbin tenissen die niet afgedaan of verzekerd waren, en eerder op allerlei papier-combinatiën, dan op wezenlijke stortingen in geld neerkwamen. Evenals alle nieuwe regeeringen, debuteerde de regeering van Amadeus met een leening. Vóór 't einde van 1868 was de schuld vermeerderd met twee uitgiften van buitenlandsche renten, de eene groot 322 millioen 3 percts., tegen den koers van 32; en de de tweede groot 253 millioen tegen den koers van 25, waardoor het totaal der schuld vermeerderd werd met 575 millioen nominaal, die aan de schatkist niet meer dan '167 millioen effectief hadden opgeleverd. Tot op de ge welddadige ontbinding der cortes, waardoor geen nieuw beroep op het buitenlandsch kapitaal meer door de stem der volksvertegenwoordiging kon worden gewettigd, nam de bnitenlandsche schuld nog toe met 487 millioen inschrij ving 3 percts., tegen den koers van 30, en met 916 mil lioen, uitgegeven tegen 27^ a 3 perct. rente, onder beschermheerschap van de Fransche maatschappij der Banque de Paris. In 1873 had het totaal van uitgegeven buitenlandsche schuld sinds de September-revolutie het cijfer van 1980 millioen bereikt, waardoor slechts 505 millioen effectief was verkregen en die een jaarlijksche rentelast van 59 millioen veroorzaakte. Van 1868 tot 1873 was de buitenlandsche

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1