Binnenland.
deze is het te doen om de overwinning op den Staat.
Mocht deze clericale coalitie de overwinning behalen,
dan voorzien we dat al dadelijk 't conflict tusschen
de kerk en den staat aan de orde van den dag zal
worden gesteld, 't Zon vreemd zijn als de vreemde
stormwinden niet tot ons overwoeien. Hebben wij
niet sinds jaren geleefd op aan den vreemde ontleende
groote vraagstukken van politieken, van religieusen,
van philosofischen, van economischen, ja van allerlei
aard? 't Ligt zoo in onzen volksaard dat wij ons
amuseeren met de wijzen die in 't buitenland zijn
afgezaagd.
Alvorens voor heden van 't op den duur vervelende
onderwerp af te stappen, mogen we niet onvermeld
laten de brochure van den heer grashuis, denzelfden
die zich tot tegen-kandidaat van den heer Kuyper
in 't district Gouda heeft opgeworpen. In deze bro
chure is zeer merkwaardig 't geen de schrijver aan
den Standaard zelf ontleent voor zijn pleidooi tegen
de restitutie. In No. 899 zegt de Standaard zelf
//dat het met den aard onzer staatsinstellingen in
onverzoenlijken strijd is om door den Staat een deel
der penningen, die we in den vorm van belasting
opbrachten, aan de voorstanders der vrije school
terug te betalen, en dat (dit denkbeeld) uitgaat van
verwarring tusschen publiek-rechterlijke en privaat
rechterlijke verhoudingen, dat van een rekening
tusschen den Staat en den belastingschuldige sprake
kan noch mag zijn dat de overheid belasting heft
krachtens haar hoogheidsrecht en allerminst mag wor
den beschouwd als lasthebber, die voor te stipuleeren
diensten door den belastingschuldige zou worden be
taald en dat men wel met beide voeten op den bodem
der volks-souvereiniteit moet staan om zich in zulk
een voorstelling thuis te gevoelen."
Maar wat wil men dan met de restitutie?
ZIERIKZEE, 27 April 1 8 7 5.
Zierikzee, 27 April. Gelijk gisteren reeds door
middel van een bulletin aan onze lezers hier ter stede
is medegedeeld, is de Minister van Oorlog, generaal
Weitzel, afgetreden. Vermoedelijk zal het algemeen
ongunstige onthaal dat de gewijzigde militiewet in
de afdeelingen der Kamer heeft ondervonden, wel
eindelijk den doorslag gegeven hebben om den Mi
nister tot aftreden te nopen. Men weet hoe ondub
belzinnig door sommigen reeds bij herhaling gewezen
is op de onmogelijkheid van 't langer aanblijven van
generaal Weitzel.
Als opvolger wordt genoemd de kolonel Enderlein,
kommandant van de stelling der Hollandsche Water
linie. Wat hiervan zij, zal de toekomst spoedig leeren.
Gewis is in de tegenwoordige omstandigheden de
post van Minister van Oorlog de meest ondankbare
van alle Miuisters-betrekkingeu. Er heerscht ten aanzien
van 't defensie-wezen een schromelijke Babylonische
spraakverwarring in onze wetgevende lichamen. Voor
een Minister van Oorlog is het bestaan bijkans onmogelijk.
Men wil nu eerst de levende, dan eerst de doode
strijdkrachten organiseerenals een Minister nu 't eene
wil, dan wil men weder het andere en omgekeerd.
Men ziet in, dat reorganisatie van 't leger onvermij
delijk noodig is; maar men wil de plaatsvervanging
niet afschaffen, die een conditio sine qua non is voor
elke regeling die iets zal beteekenen. Waarop dit
vreemde spel zal uitloopen is nog niet te overzien.
Mogelijk wel op onze eindelijke totale weerloosheid.
Als een curiositeit verdient opmerking dat in de
Nieuwsbode van heden, tot aanbeveling van een kan
didaat, een advertentie met een illustratie voorkomt.
Het vignet stelt voor de emblèmesschaal, zwaard,
fakkel en wetboek. De schaal staat echter met de
naald in 't huisje; de bedoeling van den inzender
is dat zij doorslaan moet. Mag dit met de schaal
van Justitie gebeuren
Bij de op heden gehouden stemming voor de ver
kiezing van een lid voor den Gemeenteraad zijn
ingeleverd 236 stembriefjes.
Te Veere is een matroos eener vischsloep overboord
gevallen en verdronken. Dit is het tweede geval van
dien aard, dat zich op dezelfde vischsloep voordoet.
Bij de Tweede Kamer is ingekomen een ontwerp
tot nadere tijdelijke voorziening omtrent het Nederland-
sche Muntwezen.
Daarin wordt o. a. bepaald:
Standpenningen zijn, nevens de zilveren, vermeld
in art. 2 der wet van 26 November 1874, de volgende
gouden muntstukken het tienguldenstuk en het vijfgul
denstuk.
De gouden standpenningen bevatten 0.6048 gram
fijn goud op den gulden.
De beeldenaar der gouden standpenningen is: op
de voorzijde 's Konings borstbeeld, tot omschrift voe
rende den door het woord Koning vooraf geganen
naam des konings en de spreuk: God zij met ons;
op de keerzijde het wapen des Rijks, met de Konink
lijken kroon, tusschen de waardeaauduiding 10 G.
of 5 G. wijders het jaartal en het omschrift Koningrijk
der Nederlanden benevens het muntteeken en munt
meesters teeken. Deze stukken worden in den ring
gemunt en hebben een kartelrand.
Het muntloon kan niet hooger gesteld worden dan
op 5 Gl. per kilo tienguldenstukken en 6 Gl. per
kilo vijfguldenstukken.
Deze wet treedt in werking den 1 Juli 1875. Zij
wordt voor den 1 Januari 1877 herzien of aangevuld.
Tot dat tijdstip blijft de bevoegdheid tot aanmuuting
van zilveren standpenningen voor rekening van den
Staat, geschorst.
In de Memorie van toelichting wordt o. a. gezegd
dat dit wetsontwerp niet bedoeld de aanneming van
den dubbelen standaard noch ook die van den gouden
standaard. Wij kunnen ons dit niet klaar voorstellen.
Wij meenen dat men heeft of den gouden, of den
zilveren, of den dubbelen standaard en dat een vierde
geval mogelijk is. Althans in de practijk niet. Worden
nu de nieuwe gouden munten statidpenning genoemd
en zijn ze dit, dan heeft men den dubbelen standaard.
Noemt men ze slechts zoo en zijn 't toch negotie
penningendan wil de wet alleen zeggen dat voortaan
door particulieren gouden munt zal kunnen aange-
munt worden.
De Staats-Courant bevat de wet van den 6 April
1875, tot wijziging der wet van 20 Augustus 1859,
houdende bepalingen op den loodsdieust voor zeesche
pen. Het nieuwe tarief van loodsgelden uit en naar
zee, ter vervanging van het met 1 Januari 1876 ver
vallende tarief, behoorende bij art. 3 der genoemde
wet, is mede in de Staats-Courant opgenomen.
Woensdag had te Leiden de jaarlij ksclie algeraeene
vergadering plaats van de vereeniging tot instandhou
ding en bevordering van den bloei der Kweekschool
voor de Zeevaart. Z. K. II. prins Hendrik eu H.D.
adjudant jhr. Holmberg de Beckfelt, de minister van
marine, de vice-admiraal Eabius, de heer de Casembroot
en vele andere autoriteiten woonden de vergadering
bij, waarin door den heer G. Kolff een zeer gunstig
verslag werd uitgebracht over den toestand der school,
welker kweekelingen zich gunstig onderscheiden, o. a.
nu in de wateren van Atchin. Reeds zijn er met de
militaire Willemsorde versierd. 112 knapen hebben
tot dusver hunne opleiding aan de school te danken.
De leermiddelen zijn voldoende, maar het getal onder
wijzers eischt uitbreiding. De financiën verkeeren
in niet ongunstigen toestand. Ten aanhoore van de
genoemde autoriteiten sprak de verslaggever echter
onverholen uit, dat het behoud der lijfstraffen het
dienstnemen voor de marine belemmert. Van de
medewerking van den minister van marine werd met
erkentelijkheid melding gemaakt.
De prins nam de leerlingen in oogenschouw en zag
met belangstelling de bewijzen hunner geoefendheid.
Hij betuigde aan het bestuur zijne ingenomenheid
met hetgeen hem te zien en te hooren gegeven was.
Ook dankte Z. K. H. den minister van marine voor
de aan de inrichting geschonken medewerking.
Aan 13 jongens is een getuigschrift, aan één een
zilveren horloge uitgereikt bij het verlaten der school.
Vrijdag is te Amsterdam, aan de gevolgen van
asthma, in 64jarigen ouderdom overleden, de beroemde
architect, de heer C. Outshoorn, ridder der orde van
den Nederl. Leeuw, oud-hoofdingenieur van den
Hollandschen spoorweg, bouwmeester van het Paleis
voor Volksvlijt, van de Witte Sociteit te 's Gravenhage,
van het Oranje-hotel en de villa's te Scheveningen
enz. Algemeen geacht en bemind, zoowel om zijne
groote kunde als om zijn humaan en hulpvaardig
karakter, vervult zijn dood niet alleen zijne betrek
kingen met diepen rouw, maar worden daardoor ook
zijne talrijke vrienden op het smartelijkst getroffen.
De bekende voetreiziger L. C. Dudok de Wit, zal
op den 1 Mei a. s., 's nachts te 4 uren Amsterdam
verlaten om naar Weenen te wandelen. Van Amsterdam
tot Munster zal hem vergezellen de heer M. B. Hassoldt,
van Munster tot Weenen zal de heer de Wit zijne
reis voortzetten in gezelschap van den heer A. Kettner.
De geheele reis is ongeveer 270 uren gaans, die men
denkt in 40 a 45 dagen, met 8 uren per dag af te
leggen, te volbrengen. In voorname plaatsen, zooals
te Munster en te Basel, wordt een dag vertoefd.
Van Amsterdam gaat de heer de de Wit over Die-
merbrug, Muiden, Naarden, Daren, Eemnes, Soestdijk,
Soest, Amersfoort, Ploevelaken, Voorthuyzen, Apel
doorn, Zutphen, Vorden, Groenlo en Winterswijk naar
de Pruisische grenzen.
De tijd der groote daden van Nederlanders is toch
nog niet onherroepelijk voorbij
De beruchte inbreker Cornil heeft van de Belgische
regeeriug kwijtschelding van drie strafjaren verkregen,
omdat hij de overheid heeft aangetoond, hoe de sloten
der gevangenissen moesten veranderd worden.
Omtrent den moord op den heer Rubin te Ngran-
tiak leest men in de Locomotief 't volgende:
In den avond van den 4 had de heer Rubin ter
nauwernood een uur te bed gelegen, toen hij door
een vreeselijk geschreeuw van buiten, wakker werd.
Een oogenblik daarna werden de glazen van de deur
ingeslagen, en nu konden de roovers de deur, die
van binnen gesloten was, openmaken.
Mevrouw Rubin vluchtte in allerijl naar een andere
kamer, sloot die, hoorde de kasten openslaan en om
den sleutel van de geldkist roepen, en bemerkte, dat
die al vrij spoedig door iemand die met de locale
gesteldheid bekend geweest moet zijn, uit een kistje
gehaald werd, dat op een vaste plaats stond in de
kast, waarin eiken avond de sleutels geborgen werden.
Toen werd geschreeuwd//Endi Njonjah, endi Njon-
jah?" (Waar is Mevrouw?") maar dat vruchteloos
vindende, trokken de roovers met de 1000, welke
zij in de geldkist vonden, af. Mevrouw Rubin meent
bij het schijnsel der fakkels een der misdadigers,
die de trommel met geld droeg, herkend te hebben;
die man is echter nog zoek. In 't geheel waren er,
meent zij, 10.
Mevrouw Rubin verliet nu haar kamer, riep en
zocht haar man, maar hoorde noch zag hem. Eindelijk
ontdekte zij een plasbloed onder een hoop vuil goeddaar
lag haar man, dood! Aan het hoofd bij de hersenpan
was een vreeselijke wond, welke de heer Rubin ver
moedelijk gekregen heeft, voordat hij bij machte was
zich te verdedigen, toen hij pas het bed had verlaten,
en die hem wel zonder te lijden heeft doen sterven.
Aan het mail-overzicht van de Indiër ontleenen wij
het volgende:
Officieële berichten uit Atchin ontbreken voor het
oogenblik. De correspondentiën van daar hangen een
treurig tafereel op van de verwoestingen, die de cholera
in de vorige maand onder onze troepen aangericht
heeft1De ziekte bepaalde zich intusschen tot den
kraton, hetgeen weinig verwondering kan wekken,
omdat op geen andere plaats boven en in den grond
dergelijke opeenhooping van menschen en allerlei over
blijfselen heeft plaats gehad. Zoowel in de meer
vooruitgeschoven postenketen als aan het strand blijft
onze krijgsmacht wel blootgesteld aan koortsen, maar
maakt de cholera weinig of geen slachtoffers. Hei
is diep te betreuren, dat generaal Pel niet reeds vroeger
ernstige maatregelen heeft genomen om de verpeste
omgeving van den kraton door de zieken te doen
ontruimen. Thans zullen naar wij vernemen, op aan
dringen van den chef van den geneeskundigen dienst
alhier op de grasvlakte bij den kraton barakken worden
opgericht. Wanneer men nagaat, dat volgens onze
particuliere berichten op 5 dezer de cholera minde
rende zou zijn, hetgeen door anderen wordt tegenge
sproken, maar toch nog 10 man per dag ten grave
zou sleepen, dan kan men beprijpen dat de stemming
der troepenmacht in Atchin niet bijzonder opgewekt is.
Men is aldaar bezig met het boren van een artesische
put, en een ijsmachine is van hier afgezonden, die
1400 kilo per dag zal kunnen opleveren. De telegraaf
van de kust naar den kraton is in werking.
De militaire positie schijnt het nemen van nog
eenige posten driugend te vereischen, waartoe generaal
Pel aanstalten maakt.
Den 14 is alhier een stoomer met 250 geëvacueerde
zieke militairen aangekomenop de reis waren 21
overleden. Het grootste gedeelte der terugkeerenden
zag er ellendig uit.
Den 20 dezer vertrekken van hier naar Atchin de
stoomschepen //Prins Alexander" en //G.-G. Mijer," het
eerste via Padang, het tweede via Singapore.
Met deze stoomers worden overgevoerd 300 mili
tairen, alsmede ongeveer 600 vrije koelies, ketting-
gangers en Chineesche ziekenoppassers.
De regeering heeft de quarantaine voor van Atchin
komende vaartuigen opgeheven, maar dien maatregel
nu weder voor de Lampongsche districten in het
leven geroepen. Ook in Palembang blijft de cholera
heerschen. De gevallen op Java zijn weinig in getal.
De commissie voor de noodlijdenden te Blitar had
op 4 dezer ruim twintigduizend gulden ontvangen.
Voor de fuselier Roghair is ruim zesduizend gulden
bijeengebracht.
In het Blitarsclie is een vereeniging opgericht, zooals
in Bezoeki en Rembang vroeger tot stand is gekomen,
waarbij de tabaksoudernemers zich verbinden geen
voorschotten meer te geven en de tabak alleen te be
talen, wanneer die gekapt is en geleverd wordt aan
de droogschuren.
Van de buitenbezittingen valt niets nieuws mede
te deelen.
Het is onzen lezers bekend dat de laatste telegrafische
berichten veel gunstiger luiden.