ziniikznsriiF COURANT.
semeit Zierikzee.
voor liet arromlis-
1875. No. 31.
Zaterdag 24 April,
78ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Honden trekdieren P
PIUJS DEE AD V EET EN TIEN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VEIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post ƒ1,
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
We zouden soma geneigd zijn deze vraag te
rangschikken onder de questions brulantes van
onzen tijd. De hondenvraag blaft ons aan als
we langs de „besloten erven", wandelen; zij
grijnst ons toe door de traliën van den muil
korf; zij gluipt ons aan als dolle of „verdachte"
honden ons bedreigen of schijnen te bedreigen.
't Is, wat den honden aangaat, een vreemde
tijd. De uitersten raken elkaarmen ziet de
booge regeering aan dolle honden wetten bezig
elk dagblad levert zijn bijdragen tot een einde-
looze lijst van schrikkelijkheden door dolle hon
den en verdachte honden gepleegdzoo wordt
de publieke opinie tegen het honden-geslacht
opgezet en met zeker wantrouwen wordt de
wandelaar onwillekeurig vervuld als hij ergens
een „verdachten" hond ontmoet of een hond
ontmoetende dezen meent te moeten verdenken
van „verdacbtheid." Met ontzetting leest men
de huiveringwekkende schildering van honden-
afmakingen in 't groot, van executions sur place
toegepast op „onbeheerde honden". Onwille
keurig krijgt men dan medelijden met de arme
viervoetige keffers die 't ongeluk hebben „onbe
heerd" te zijn.
Doch men merkt daarentegen ook op hoe
krachtig tegenover de anti-honden-beweging,
ook de dierenvrienden optreden, om in 't voordeel
der honden te pleiten.
Zoo lazen we met veel belangstelling in 't
maandschrift Androcles de behandeling der
vraag: „Is de hond een trekdier?" door „Jo
hannes."
Al lezende geraakten we onwillekeurig aan
't soezen.
Welke zonderlinge vragen kan een dieren-
minnend mensch zich tot al niet stellenIs de
hond een trekdier Johannes bewijst zonneklaar
dat de hond geen trekdier is, dat wij hem dus
ook niet als zoodanig mogen gebruiken, dat de
wet 't gebruik van honden als trekdieren dient
te verbieden, en als voorbeelden dat dit zeer
wel kan haalt bij aan Engeland en Oostenrijk,
waar men tegenwoordig geen houden meer ge
bruikt als trekdieren.
Wij soesden oudertusscben, zeiden we. In
allen ernst vroegen we bij ons zeiven: wat is
toch wel een trekdier? Is dat een dier, ge
schapen om te trekken Is 't een dier, dat
de mensch zoo vrij is om aan 't trekken te
zetten? Dit verschilt veel. Johannes bewijst
dat de hond geen trekdier ismaar hoe zou
men 't moeten aanleggen om b.v. te bewijzen
dat het paard wèl een trekdier is? Of hoe te
bewijzen dat de ezel een draagdier is, of dat
kameel en dromedaris de viervoetige koelies
zijn der Arabieren? Zijn runderen ook trek
dieren
In één woordzijn er werkdieren, n.l. werk
dieren van nature en is de mensch verantwoord
als bij van de dieren eenigen dienst vergt?
We zouden de vraag ook eenigszins anders
kunnen opzetten en dan antwoordeneen trek-
Hoe moet 't zijn: dolle hondenwetten of dolle-honden
wetten. Noot van den Zetter.
dier is een dier dat kan trekken. Is dan de hond
een trekdier? Vast niet elke hond, maar er zijn
wel honden die ferm kunnen trekken.
Al voort soezende redeneerden we aldusals
de honden geen trekdieren zijn dan is het ook
niet meer dan billijk dat zij geëmancipeerd
worden van 't gareel waarin zij zoo wederrech
telijk worden gebonden. Maar dan ook: geen
trekhonden, geen Samojeden, noch Eskimos, noch
Kamtsjadalen, noch Ostiaken noch een van die
volkjes die beweren dat zij zonder hun honden
niet kunnen bestaan.
Een andere vraag: zijn vrouwen en jonge
meisjes trekmecsehen Trekdieren schrijven
we haast, maar fatsoenshalve dienen we wel te
schrijven trekmenschen.
Honderde malen hebben we, langs Hollands
vaarten en kanalen wandelende, met zeker pijn
lijk gevoel van weemoed over gevallen rnen-
schenadel, die arme vrouwen en meisjes gade
geslagen die „in 't haampje" liepen, uur aan
uur, in regen en wind, in nijpende kou of onder
brandende zomerhitte, om een logge diepgeladen
Schuit voort te trekken. Met bitterheid werden
we dan soms vervuld als wij de mans of broeders
van die arme schepsels op hun gemak hun
pijpje rookende, op de schuit zagen zitten, luie
rende op den helmstok geleund. Zijn vrouwen
en meisjes trekdieren
O, die ziekelijkheid, die ziekelijkheid! O, die
teringachtige philantropie die met de honden
begint en de menscben over 't hoofd ziet
De honden die trekken kunnen houden wij
voor trekdieren. Wie uit sympathie voor die
honden ze gaat emaneipeeren als zoodanig, die
is eigenlijk hun doodvijand. Het komt ons
voor dat waar geen trekhonden meer mogen
worden gebruikt al de rassen die daarvoor ge
schikt geacht worden zeer spoedig zullen zijn
uitgeroeid. Niets natuurlijker. En dan mag
de dierenvriend zieh beroemen dat hij de trek
honden heeft geëmancipeerd, hij heeft ze tegelijk
opgeruimd en kan met trots op een nieuwe
leegte in den schakel der dieren wijzen.
Maar is een hond ook een waakdier? Is
't niet hard die arme viervoeters aan een ketting
gekluisterd in weer en wind, per gratie met
een halve ton of een open hok bij zieh, op 't
erf te leggen
Is de hond in 't algemeen de slaaf van den
mensch 1 Is 't niet hard en vernederend voor
een vrijgeboren hond dat hij een mensch als
zijn meester moet volgen waar deze gaat, dat
hij hem moet aanhangen, de hand likken, kunst
jes voor hem doen, zich laten drillen en koeie-
neeren, kortom is een hond niet net zoo na als een
mensch
Maar genoeg. De beer Johannes zal 't zóóver
niet drijven. Toch vinden wij dat hij en velen
met hem 't reeds zeer ver drijven, te ver zelfs.
Binnenland.
ZIEEIKZEE, 23 April 1 8 7 5.
Ziebikzee, 21 April. Heden avond hield de lieer
A. W. Steil wagen zijn vierde en laatste littérarische
voordracht voor dit seizoen. Eeeds bij zijn lezing in
't Nut, dezen winter gehouden, had de heer Stellwagen
getuigd dat hij met zekere voorliefde bezield is voor
den prins onzer dichteren Joost van den Vondel.
Dat hij toen zijn onderwerp niet heeft uitgeput bleek
dezen avond en zal allen die de bovengenoemde Nuts
lezing ook hebben bijgewoond wel even klaar geweest
zijn als 't ons ivas. Naar aanleiding van enkele dei-
kleinere stukken van den grooten poëet sloeg de heer
Stellwagen een blik in liet karakter van Vondel. Hij
releveerde daartoe o. a. de lieve rijmen door Vondel
gewijd aan het Burger-weeshuis te Amsterdam in de
Kalverstraat, en de schoon gedichte //Bede voor het
Walen-Weeshuis t' Amsterdam," een circulaire //aan
alle Kristenen," en wees er op hoe men bij Vondel,
ondanks diens hooge ingenomenheid met en vasthouden
aan kerkelijke begrippen, toch ook een rijken schat
van die algemeene godsdienstigheid vindt, die men
anders bij aanhangers van de dogmatische richting
niet aantreft.
Vervolgens schetste de spreker de verhouding waarin
Vondel stond tot zijn vrienden en vereerders, inzon
derheid tot diegenen onder hen die in maatschnppelijken
staat boven hem stonden. Vondel was dan een warm
vriend, geen kruiper en toch 't onderscheid in stand
gevoelende en in achtnemende. Zoo was o. a. zijn
betrekking tot den beroemden Amsterdamschen pro
fessor Gerard Vossius. In een kleine uitweiding
maakte de heer Stellwagen, over de kinderen van
Vossius sprekende, de puntige opmerking, hoe men
tegenwoordig wel eens overdreven klaagt over de
veelheid der studiën waartoe de jeugd wordt gedwongen,
terwijl toch een zoon van Vossius reeds op zestien-
jarigeu leeftijd vertalingen leverde uit het Latijn in
het Spaansch, en een andere zoon op twintigjarigen
ouderdom vijf talen zuiver sprak en schreef en een
benoeming ontving als professor in de historie in
Zweden.
Maar wist Vondel, ofschoon naar den geest een
eerste edele van Nederland, wat het burgerlijke leven
betreft zijn afstand te bewaren van de grooten der
aarde, wanneer de naam der groote geesten die hij
vereerde werd aangerand dan ontzag Vondel dien
afstand niet. Ten bewijze zijn scherpe uitval //op den
Lasteraar vau Wijlen den Koninklijken Gezant Huig
de Groot," n.l. professor Salmasius van Leiden.
i/O, Farizeeuwsche grijns, met schijngeloof vernist,
Die 't groote lijk vervolgt ook in zijn tweede kist;
Gij, Helhond! past het u, dien Herkies 11a te bassen,
Te steureu op 't altaar den Foenix in zijn asschen,
Den mond van 't Hollandsch recht, bij Themis zelf
(beweend?
Zoo knaag uw tanden stomp aan 't heilige gebeent
Wij kunnen niet uitvoeriger zijn en moeten verder
't overzicht der zeer belangrijke en veelszins schoone
voordracht van den heer Stellwagen laten rusten.
Genoeg zij het te zeggen dat wij ons uitermate heb
ben voldaan gevoeld en deze nalezing op Vondel wel
een der best gelukte van de voordrachten meenen te
kunnen achten.
Met X. die verleden week in de Niemosbode over
de vorige voordracht schreef, beamen wij de klacht
dat ook deze laatste séance slechts een klein audito
rium heeft getrokken. Wij hebben ook gezocht naar
onderwijzers en er twee opgemerkt, en dat nog wel
twee van wie we wel durven zeggen dat zij geen van
beiden zicli zullen rangschikken onder diegenen die
X. op 't oog had als //die er alles van weten."
Trouwens we betwijfelen of er wel één letterkundige,
hij zij dan man van 't vak of liefhebber, aan te
wijzen is, die beweren zal //er alles van te weten,"
laat staan dan een eenvoudig onderwijzer der lagere
school. Maar dit neemt niet weg dat een volgenden
winter, en als dan de onderneming van letterkundige
voordrachten nog een weinig anders wordt ingepikt,