ZIERIKZEESCHE 01 lt
voor het arrondis-
sement Zierikee.
1875. No. 25.
Zaterdag 3 April.
78ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
RIJKSTELEGRAAF.
DE STRIJD OM DE SCHOOL.
n.
Openbare Raadsvergadering1
VOORUITGANG.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAIiENMAN.
Bij deze Courant behoort een Bijvoegsel.
Van 1 April tot 30 September zal het
Kantoor geopend zijn van 's morgens V
tot 's avonds 9 izre.
De Directeur van liet Rijkstelegraaf kan toor te Zierikzee
PILAAR.
Meermalen hadden wij gelegenheid te betui
gen dat wij altoos ingenomen zijn geweest met
de vrijheid door de wet van 1857 aan het
bijzonder onderwijs verleend. Ofschoon bij ons
volgens de grondwet van 1848 door den Staat
de verplichting wordt erkend om te zorgen
voor voldoend lager onderwijs, zoo is liet ge
heel in vrijzinnigen geest dat aan particulieren,
die zoo zeer van belangstelling voor hun mede
burgers vervuld zijn dat zij geheel vrijwillig
en belangloos scholen oprichten waarin de jeugd
onderwezen kan wordeD, daarin de handen
worden vrijgelaten. De staat, het bijzonder onder
wijs toelatende, doet daarmede echter geenszins
afstand van zijn recht op de volksschool noch
wordt hij daardoor ontslagen van de verplichting
om voor 't volksonderwijs te zorgen. Van daar
dat bij de wet van 1857 wel vrijheid om bij
zondere scholen te stichten is verleend en zelfs
subsidieering van zoodanige scholen mogelijk
gemaakt, doch dat daaraan omtrent bekwaam
heid der onderwijzers, en ten opzichte van den
geest die in zulke scholen heerschen moet be
palingen verbonden zijn die den staat in zijn
recht handhaven en hem buiten gevaar stellen
in zijn plicht te kort te schieten.
In 1857 was nagenoeg ieder met deze rege
ling tevreden.
Thans zou men bijna geneigd zijn te zeggen
dat de wetgever destijds een politieke fout heett
begaan met concessiën te doen, waarvan toen
wel niet zoo dadelijk te zien was dat misbruik
zou gemaakt worden, doch waarvan toch maar
al te zeer misbruik gemaakt is. Men heeft
schromelijk misbruik gemaakt van de vrijgevig
heid van grondwet en onderwijswet.
Het zijn niet meer, evenals vóór 1857 nage
noeg uitsluitend het geval was, enkele op zich
zelf staande ondernemers of enkele afzonderlijk
optredende kerkelijke gemeenten, die bijzondere
scholen onderhouden of stichtenneen, volledig
georganiseerde politieke en kerkelijke partijen
hebben de bijzondere scholen aangegrepen als
wapenen tegen de geheele staatsorganistatie,
tegen het geheele staatswezen. Dit toe te laten
of hiervoor den weg open te stellen kan de
bedoeling van den wetgever in 1857 niet ge
weest zijn. Gelijk art. 194 Grondw. en de wet
van '57 het staatrecht in zake onderwijs nauw
keurig hebben geformuleerd, zoo is 't ook de
roeping van elke regeering dat recht te hand
haven en de inbreuken daarop met kracht te
keer te gaan. De wetgever van '57 liet het
bijzonder onderwijs toe en wilde het zelfs met
subsidie steunen overal waar men het begeerde
als doel, om zichzelfniet als middel, als wapen
van aanval tegen den staatsvorm zooals die door
de grondwet van '48 is verzekerd. En het heeft
op ditoogenblik geen andere dan juist deze ge
daante verkregenhet bijzondere onderwijs heeft
niet de houding van een begunstigde bewaard,
maar die van een veeleisehend pretendent aan
genomen.
Openlijk hebben de leiders der anti-openbare
schoolbeweging den Staat de bevoegdheid om
voor het volksonderwijs te zorgen betwist. De
commissie van rapporteurs door de Vergadering
van de Vereenig. voor Ohristelijk-Nationaal
onderwijs van den 5 Juni 1874 benoemd, heeft
niet geaarzeld in haar verslag de monster
stelling te verkondigen „dat zij uitgaat van
het standpunt dat de Staat in zake van het
onderwijs een plicht heeft te vervullen en dat
zij toch de bevoegdheid van den Staat ontkent
om door zijn ambtenaren zelf te onderwijzen."
Ka de verdraaiing van het standpunt ten
opzichte onzer constitutie, zijn ook de namen
veranderd. De wet spreekt van openbaar en
bijzonder onderwijs; 't is nu manier geworden
te spreken van de staatsschool en de vrije school.
En met dien pretentieusen titel van vrije school
treedt deze thans op en stelt den Staat haar
eiseheD, die eigenlijk niets meer of minder be
helzen dan het losschroeven van het geheele
coustitutioneele Staatsgebouw.
Wanneer men toch boudweg den Staat de
bevoegdheid ontzegt om door zijn ambtenaren
onderwijs te doen geven, dan ontkent men
daardoor juist een der hoeksteenen van elk
constitutioneel staatsgebouw. Of men vooraf
al zegt „dat de Staat in zake van het onderwijs
een plicht heeft te vervullen;" wanneer dit al
leen moet beteekenen dat de Staat de publieke
geldmiddelen moet beschikbaar stellen voor ieder
die zich met het volksonderwijs wil afgeven
of beweert dat hij individueel geroepen 'is tot
het verrichten van 't geen hij den Staat als
zedelijk lichaam de bevoegdheid ontzegt te doen
uitvoerendaarmede blijft de organisatie van
den Staat niet in haar geheel en in haar wezen.
Hoe tegenstrijdig het schijnen moge, werkelijk
is de toestand op dit oogenblik deze: dat een
soort van moderne Calvinistische democratie, zich
anti-revolutionair noemende, de vaan der re
volutie heeft opgestoken en naar de omverwer
ping van onzen bestaanden constitutioneelen
staatsvorm streeft. Dat ook ultramontaansche
revolutionairen zieli onder diezelfde vaan scharen
is een niet te loochenen feit. Trouwens ook van
dien kant streeft men naar de onverwerping
van de constitutie. Een tijdelijk bondgenoot
schap is zoo verleidelijk voor die beide drijvende
partijen dat zij er waarschijnlijk zelf het mon
sterachtig immoreel© niet eens van inzien.
Treurig verschijnsel inderdaad: Calvinist en
ultramontaan vereenigd om Neerlands constitu
tie, die toch het product is van een zoo merk
waardige geschiedenis van drie eeuwen, omver
te werpen.
Deze beschuldiging is zwaarze is toch nog
niet zoo zwaar als tal van beschuldigingen die
door sommige Calvinistische ijveraars den voor
standers van ons nationaal onderwijs naar 't
hoofd geslingerd worden.
gehouden te ZIDRIKZEE den 31 Maart 1875.
Afwezig zijn de heeren Mr. Bolle, Moolenburgh en
Schneiders van Greyffenswerth.
(De Negende Eeuw en de Negentiende Eeuw).
m
Het zou allerbelangrijkst zijn als we den draad eens
konden volgen van al de verbeteringen en vorderingen
die er achtervolgens in alle zaken gekomen zijn. Wel
zouden we dan nog donkere tafereeleu genoeg te aan
schouwen krijgen, daar b.v. de slavernij in de beide
volgende eeuwen nog drukkender is geworden dan zij
in de negende eeuw was; doch eindelijk is ook daarin
verandering gekomen. Ook tijden van zorg, gebrek
en honger kwamen menigmaal deze streken bezoeken
rampen door de zee veroorzaakt lieten 't land en zijn
bewoners nimmer met rust, doch niettemin ging men
steeds vooruit. Zelfs in bange oorlogstijden wist de
kloeke geest der Zeeuwen uit de plaag des krijgs een
bron van rijkdom en welvaart te delven.
Wie zoo dien draad der ontwikkeling eens wilde
volgen zou gewis niet meer vragen of de vroegere
tijden niet beter warenniemand kan met reden
klagen over de dagen van thans. Werkelijk was het ver
leden hier meestal veel donkerder dan 't tegenwoordige.
Daar zijn tijden geweest dat uitgestrekte polders,
met name Duiveland dat dit lot bij herhaling trof,
een raenschenleeftijd lang onder het water bedolven
lagen, of, zooals men toen eenvoudig schilderachtig
zeide, //drijvende" waren, wegens gebrek aan geldmid
delen om de dijken te herstellen. Daar zijn menigmaal
tijden geweest dat de opbrengst van den oogst niet
toereikend was om de polderlasten, dijkomslageu en
rijksschattingen te betalen, zoodat de landman zijn
hofstede present wilde doen om van de achterstallen
ontslagen te raken. Daar zijn tijden geweest dat het
brood wel slechts een paar duiten het pond kostte,
doch dat het den meesten zwaar, ja onmogelijk viel,
om aan die paar ellendige duiten te komen.
Onze voorvaderen hebben ook dagen gekend van
harden geestesdwang, van die donkere dagen alleen
verlicht door den bloedrooden gloed van den brand
stapel. Dat waren tijden van geestelijken en verstan
delijken nacht, waarin 't een ramp en een ongeluk
was voor een menscli, een deukend hoofd en een
levend gemoed te bezitten.
Maar wij zijn veel vooruitgegaan, 't Oude is voorbij,
en wel kunnen we nog niet uitroepenziet, 't is
alles nieuw gewordenmaar toch is 't onderscheid
tusschen het voorheen en thans zoo groot dat we
blind zouden moeten zijn om 't niet te erkennen.
Wij genieten de schoone vrijheid, een vrijheid in
menig opzicht veel beter gewaarborgd dan 111 eenig
land van de wereld. Wij genieten allen een betrek
kelijke mate van welvaart, vergeleken bij do ellende
van vroeger. Wij wonen beter en gemakkelijker, wij
leven gezonder, voeden ons beter. Als ons ziekte
treft lijden we minder hopeloos dan onze vaderen uit
de grijze oudheid.
Slot vervolgd.