ZIERIRZEESCHE OOIRAM voor het trrondis- A«èrx sement Zierikzee. 1875. No. 24. Woensdag 31 Maart. 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. DE STRIJD OIVI DE SCHOOL. VOORUITGANG. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,- Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS' DER AD VERTEN TIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag' voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENMAN. i, „Wie de school heeft, die heeft de toekomst." Ziedaar een woord, dat reeds zoo menigmaal is te pas gebracht dat 't wel de moeite waard is eens te bedenken of het wel geheel waar is. Wij meenen dat het niet geheel waar is. Wel willen we 't zoo aannemen dat 't beteekent wie de school heeft, die vermag veel en heeft daarentegen ook veel op zijn verantwoording. Maar in 't algemeen is 't niet waar, dat wie de school heeft ook de toekomst eener natie in zijn macht zou hebben. De geschiedenis der Nederlandsohe volksschool leert wat anders. Er is een tijd geweest dat de kerk, en de kerk uitsluitend, de school beheerschte en bediende, had en hield. Toch is verreweg 't grootste deel onzer natie, en wel vooral dat deel dat van de school heeft geprofiteerd, zoo geheel aan de clerieale heer schappij ontgroeid, dat het zich wel nooit meer daaronder zal buigen. Hoe had dit kunnen geschieden zoo de kerk door de school de toekomst had kunnen beheerschen. Misschien zal men hiertegen inbrengen dat die oude kerkelijke of kloosterlijke scholen, kortom die scholen onder kerkelijken invloed niet goed geweest zijn, zoodat derhalve eigenlijk de zin van de bovenstaande machtspreuk deze is: de absoluut goede, de volmaakte school beheerseht de toekomst der natie. Hiertegen zon niet veel te zeggen zijn, dan wellicht alleen dit, dat 't volmaakte voorshands nog niet te hereiken is, en zoodoende de spreuk geheel niets meer zou beteekenen. Zien we eens verder. Uit diezelfde oude school, die nagenoeg uitsluitend onder clerieale invloeden stond, is het geslacht voortgekomen dat in 't laatst der vorige eeuw in de leer ging bij Diderot, Voltaire en de Encyclopedisten, 't geslacht dat ten slotte den geheelen clerus bespottelijk vond, den godsdienst dwaasheid achtte en 't decreet, waarbij God werd afgezet, toejuichte. Uit de schooljeugd van dit revolutionaire tijdperk kwam wederom bet geslacht voort dat zich sedert 1813 heeft laten gebruiken om allerwege de restauratie door te voeren. In 1806 werd bij ons de school door den staat aanvaard en wel in dien zin dat hij slechts noode en bij wijze van zuinig toege stane concessie aan clerieale invloeden nog eenige ruimte overliet op 't gebied der school. Heeft nu die school aan den Staat een ge slacht van burgers opgeleverd, die voor goed 't beginsel van de staatsschool hebben verze kerd? Neen, in lange niet. Het iu de school van 1806 opgekweekte geslacht is voortge schreden naar 1848, het merkwaardige jaar, waarin de luehtkasteelen der restauratie werden neergeworpen, ondanks al den afkeer van de revolutie en den kwaden dunk van den „Eran- schen tijd," die de jeugd op de school waren ingeboezemd. De conservatieve en restaureerende staat van 1813'40 heeft op zijn scholen 't revolutionaire volk van '48 gekweekt. Met '48 ving een nieuw tijdperk aande gouden tijd van of voor de liberalen, al naar men 't nemen wil. Ook thans illuzie en niets anders. De wet van '67 scheen de acte te zijn waarbij de staatsschool voor goed werd gevestigd en wel een school waarin een liberale geest zou heerschen. Die liberale geest, die bij den wetgever ook bestond, was 't juist, die hem verleidde om de deur open te stellen voor allerlei particuliere speculation, die op 't gebied van het schoolwezen konden gewaagd worden, doch waartegen de wetgever waarschijnlijk ver onderstelde dat de overgroote meerderheid der- natie wel voldoende zou gewapend zijn, vooral door de beginselen van opvoeding door haar genoten op de gemengde volksschool. Hoe schijnt de uitkomst de verwachting bedrogen, 't vertrouwen beschaamd te hebben Zie, mannen die gekweekt zijn op de gemengde Nederlandsche volksschool zijn 't, die thans te vuur en te zwaard misschien, als zij durfden ijveren vóór de secte-seholen, die thans dezelfde school den ondergang der natie achten, en de plaats vervloeken en verdoemen, waar zij zelf onderwezen zijn. Hebben zij dat dan op die school geleerd? Vast niet. Maar wij releveeren slechts het feit. Vaak wordt het uit het oog verloren. Niet te gewaagd komt 't ons dan ook voor, bij wijze van analogie te stellen, dat uit de secte-seholen onzer dagen een geslacht kan voortkomen dat zijn kinderen trouw naar de staatsschool zal zenden. Zag men niet al sedert eeuwen dat uit de fraterscholen de mannen voortkwamen die spotten met de mis en met nog veel meer, wat hun altoos als heilig en goddelijk was ingeprent en voorgehouden Wij resumeeren daarom dat het vooralsnog in 't algemeen niet waar is, dat wie de school bezit, ook de toekomst heeft. Gelukkig is 't niet zoo. Hoe groot de invloed op 't leven ook zij die men, in theorie aau de school kan toekennen, toch gaat het niet aan te beweren dat de toekomst eener natie 't zij over een ver verschiet of voor een meer beperkt tijdvak zou afhangen van de school en dat dus hij die de school in zijn macht heeft daarmede kan be schikken over 't lot der natie. De volks- of tijdgeest van een gegeven tijdvak is niet recht streeks 't gevolg van de schoolopvoeding door het geslacht van dat tijdvak weleer ontvangen. De ervaring weerspreekt het ieder oogenblik. We zeiden 't reeds, de voorstanders der secten- school zijn meerendeels uit de gemengde school voortgekomen. De onderwijzers dier school zijn voor 't grootste deel gekweekt in de openbare gemengde school. En omgekeerd ziet men 't feit dat waar er op bijzondere inrichtingen on derwijzers worden gekweekt voor de bijzondere school, men dezen bij contract zich laat ver binden om die school te dienen voor een tijd, alsof men 't gevoelde dat zij door de klemmen der opgedane leer niet vastgehouden worden in de richting en allicht een andere konden kiezen. (De Negende Eeuw en de Negentiende Eeuw). XI. Er moet een groote aantrekkelijkheid voor die een voudige onwetende lieden in gelegen hebben zoo van een uit hun midden al die wonderverhalen te hooren. Ook de pelgrim en de voorbijtrekkende monnik werden met belangstelling begroet, met nieuwsgierig heid aangehoord. Met ingehouden adem luisterde de onwetende schare naar de vertellingen van zulke mannen van ervaring. En inderdaad daar lag eenige poëzie in, dat de raenschen alleen van mond tot mond elkander iets van de onbekende wereld daarbuiten konden mededeelen. Tegenwoordig krijgt men zijn nieuws uit alle hoeken der aarde eiken morgen per post thuis; reizen kan men aan den haard met behulp van goede boeken. De toerist houdt zich doorgaans maar stil over 't geen hij gezien heeft; 't is niets nieuws meer zelfs voor menigeen die nooit den kerk toren van zijn dorp uit het gezicht heeft verloren. Reisbeschrijvingen moeten tegenwoordig ook al bij- zonder belangrijk zijn, of men neemt er weinig notitie van. Dat was in den ouden tijd alles geheel anders. Voor 't overige was de band, die de bevolkingen aan elkander hechtte, zwak; de twisten en veeten daaren tegen die hen scheidden, waren menigvuldig. De lokaal-geest was machtig, 't denkbeeld van een ietwat ruim vaderland nagenoeg onbekend, 't Gehucht, 't dorp, 't eilandziedaar 't geheele vaderlandwat daar buiten lag was 't //vreemde land". Een uur wandelens bracht den dorper als in 's vijands land, en er behoefde dan niet veel te gebeuren of 't mes vloog uit de schede en de afgedwaalde kwam geteekend of verminkt naar zijn erf terug met het vaste voor nemen evenwel om bij voorkomende gelegenheid ge duchte wraak te nemen op den een of ander van de plaats waar 't hem zoo slecht vergaan was. Eeuwen later waren van deze vijandelijke gezindheden en veeten der buurten en dorpen nog meuigvuldige sporen over. De negentiende eeuw met haar modern licht en goede politie heeft dat alles eerst voor goed, althans nagenoeg, geheel veranderd. In de negentiende eeuw was de handel, althans in de uithoeken van het land, nog niet van veel beteekenis. Alleeu langs de groote rivieren begon hij te ontluiken. Alierlei kleine geriefelijkheden en koopwaren waren in deze streken vast maar moeielijk te bekomen. Van tijd tot tijd kwamen er reizende kramers en kooplieden rond en boden een en ander te koop aau. De komst van zulk een kramer op een dorp of hoeve was een belangrijke gebeurtenis en een aangename en welkome afwisseling van 't eentonige leven op 't land. Later ontstonden geregelde markten en kermissen. Nog later de winkels. Thans vindt men in de eenvoudigste woning vaak de voortbrengselen der nijverheid uit alle oorden van de wereld. Thee uit China, koffie, rijst, suiker en specerijen uit Indie, lakwerk en porcelein uit Japan, hout uit Rusland en Amerika, vruchten uit het Zuiden en Oosten, katoen, petroleum en wat niet uit Amerika, messen, scharen, naalden eu allerlei metaalwerk en manufacturen uit Engeland, steenkolen uit Duitschland, kortom alle hemelstreken brengen haar schatting in de eenvoudige woning van Neerlands landman en burger. Ziedaar wonderwerken van den vooruitgang Het fabriekwezen was in de negende eeuw, althans in de Zeeuwsche streken, van geen beteekenis. De werktuigen en gereedschappen werden deels op de eenvoudigste wijze op de hoeven eu gehuchten ver vaardigd, of moesten van elders aangebracht worden. Men mag echter aannemen dat de scheepsbouw hier al vroeg is ontloken en dat de bouw van visschers- vaartuigen in de negende eeuw reeds van eenig e

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1