ziimk/iisi iii roi KWi. voor het arrondis- setaent Zierikzee, 1875. No. 23. Woensdag 24 Maart. 78ste jaargang, NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. VOORUITGANG. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommevs 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADYERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. iïu w e 1 ij k s-Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever Iï. LAKENMAN. Uithoofde van den Goeden Vrijdag zal de Courant van Vrijdag a.s. NIET verschijnen. Binnenland. ZIERIKZEE, 23 Maart 187 5. Zierikzee, 23 Maart. Wanneer men iets zegt of schrijft loopt men meer gevaar van misver staan of niet begrepen te worden dan men kans heeft wèl verstaan en goed begrepen te worden. Dit is onaangenaam, maar 't is toch zoo. We ondervinden 't nu weer met de Vlissingsche Courant. In ons nommer van 10 Maart schreven we iets naar aanleiding van een ingezonden stuk in dat blad. Thans komt de VI. Ct. tegen ons geschrijf op. Dit is goed en welmaar wij verlangen van de VI. dat zij goed leze wat wij, geschreven hebben. Wij hebben gezegd dat het „van den schrijver uit Vlissingen onhandig is zich zoo naijverig te toonen op 't nederige Brouwershaven," en al wat we verder lieten volgen is klaarblijkelijk alleen aan 't adres van dien schrijver. De Vl. Ct. evenwel, meent te zien dat wij geheel Vlissingen voor dat inge zonden stuk aansprakelijk gesteld hebben. Wij zouden al zeer onbillijk moeten zijn om de geheele Scheldestad verantwoordelijk te stel len voor 't geen „de een of ander" voor haar of over haar of namens haar wil zeggen. Dat we dit ook niet gedaan hebben zal de VI. zien als ze ons stukje nog eens overleest. De VI. trekt eenigszins partij voor haar in zender, en merkt op „dat wij geen enkel punt van 't beweerde door X hebben weerlegd." Dat was ons doel ook niet. Met ons daarin te begeven zouden we ons juist hebben schuldig gemaakt aan 't kwaad waarop wij 't oog hadden en waartegen wij Zeeuwen elkander niet genoeg kunnen waarschuwen, n.l. onzen lokaalgeest en daaruit geboren kleingeestigen en, wat erger is, zeer gevaarlijken onderlingen naijver. De VI. is bovendien zeer onbillijk tegen ons, door te vergeten, dat wij altijd met warmte voor de belangen van Vlissingen hebben geijverd. Dat moest de VI. weten en niet vergeten. In de havenkwestie, in de dok-kwestie, in de zaak van de brug over den oceaan, en bij al de latere brugplannen van dien aard hebben wij steeds voor Vlissingen geijverd. Hoe kan de VL. ons nu zoo kwalijk verstaan hebben. Wat we aangemerkt hebben op 't geschrijf van X houden we vol. Inderdaad het past de Zeeuwsche steden even als de X'n in die steden allerminsttegen elkander te gaan kakelen. Laat ons oprecht zijn. En als we dat zijn, dan moeten we er kennen dat Zeeland thans misschien wel nog even gunstig voor handel en scheepvaart gelegen is als voor eeuwen; maar dat de energie, de on dernemingsgeest en de lust om kapitaal te steken in handel en zeevaart zich hebben verplaatst, en thans niet meer in Zeeland wonen. Laat ons eerlijk en oprecht zijn. Wij die voor Zeelands havens ijveren, hebben 't kapitaal niet om ze te doen zijn wat ze moeten wezen en ze te doen leven en bloeien. En zij in Zeeland die kapitaal hebben, steken 't in geheel andere dan Zeeuwsche ondernemingen. Daar weten de Ame- rikaansche sporen, de Spaansehe leeningen, kortom daar weten allerlei ondernemingen buiten Zeeland 't fijne van. Ziet men niet zelfs van lieverlede de Zeeuwsche grondeigenaars den ei gendom van den ouden, heiligen Zeeuwschen bodem, loslaten zoodat binnen een wellicht niet ver verwijderde toekomst, de landheeren der Zeeuwsche pachters allen te Brussel of daar omtrent zullen moeten gezocht worden Werkelijk hebben wij, Zeeuwsche steden, sinds lang weinig meer gedaan dan klagen en treuren handelen deden we niet. Gelukkig dat het Rijk ons niet zoo hard heeft gehandeld als wij in menig opzicht verdienden. Het Rjk heeft de hand uitgestoken om Zeeland te helpen. Dit was natuurlijk in 't belang van 't Rijk; maar wij mogen niet vergeten dat het voor ons, in de eerste plaats was in ons belang. Vlissingen was hulpeloos en werd geholpen; Middelburg was hulpeloos en werd geholpen toen Brouwershaven ingericht werd tot voor haven van Rotterdam was 't al weder 't Rijk dat hielphadde Zierikzee destijds niet een onhandigheid begaan (zoo als ons wel eens verteld is), wellicht ware dan Zierikzee toen ook geholpen met of zonder Brouwershaven. En als te eeniger tijd Schouwen en Duivelaud hun spoorweg krjgen, 't zal zijn omdat ze er aangeholpen worden. Maar daar dit nu zoo is, meenden wij, en naar aanleiding van 't geschrijf van X spraken wij het uit, past het ons, Zeeuwsche steden, niet tegen elkander uit lokaalgeester j te gaan kakelen. Laat ons liever elkander steunen als wij hulp van elders vragenwant die hulp kunnen wij niet missen. En we vragen met nadruk: wanneer niet lokaalgeesterij X heeft gedreven tot zijn schrijven, wat was het dan Het algemeen landsbelang We herhalen nog eens 't was onhandig van X dat teêre punt aan te roeren. X weet wel wat al moeite het heeft gekost oin de werken op Walcheren er door te halen, en dat nu nog velen niet overtuigd zijn dat wat voor Vlissingen en Middelburg is gedaan zoo dringend door 't algemeen belang werd gevorderd. Is niet meermalen de opmerking gemaakt, te Rotterdam en elders, dat die Vlissiugers en Middelburgers die zoo'n zin in den groothandel of in den transiet hebben, te Rotterdam gele genheid kunnen vinden om hun lust te voldoen. 't Behoeft niet gezegd te worden dat dit ook uit lokaalgeesterij voortkwam. Maar 't moet ons Zeeuwen vooral waarschuwen tegen onder lingen naijver, die werkeljk, omdat we zonder Rijkshulp en zonder vreerad kapitaal toch niets kunnen of vermogen, ook niet anders dan tot onderlinge schade kan werken. Zoodat we maar zeggen willen: leve Vlissingen en dat't spoedig tot gezonde bloei kome! Maar daarbij rijd ons niet in de wielen met uw betoogeu over 't Brouwershavensche zeegat en misgun ons de ontluikende kans op onzen spoorweg niet. (De Negende Eeuw en de Negentiende Eeuw). X. Sedert Karei de Groote waren ook de edelen niet geheel aan het recht onttrokken of boven de wet ver heven doch de wijze van straffen was zoodanig dat de edele en rijke er meestal met betaling van wat geld afkwam, terwijl de arme moest boeten aan den lijve. Wat den edelman of den rijken vrijgelatene een paar schellingen kostte, dat moest de mindere man niet zelden boeten met het verlies van de rechterhand, ja, van 't hoofd. Dit verwekte en onderhield wille keur en ruw misbruik van macht in de hoogte, bit terheid en boosaardigheid in de laagte. In vele gevallen was de edelman heer over leven en dood zijner onderhoorigen. In enkele gevallen ook niet. Doch had hij in baldadige drift een armen arbeider, die niet vlug genoeg, of wiens vrouw of dochter niet eerloos genoeg waren, ter neder geveld en gedood, hij vergoedde dit vergrijp lichtelijk door de schenking van een geit aan de weduwe en weezeu, en de betaling van een paar denariën aan den schat meester des keizers. Doch wee den arme en geringe die 't wagen durfde de hand op te heffen tegen den machtigen heer Hij werd zonder genade vertrapt en vertreden en niemand die 't wagen durfde voor hem in de bres te springen. Verzet van den slaaf tegen den heer en kerkschennis waren de zwaarste misdrijven wie zich aan een van die twee schuldig maakte had op geen genade te hopen. Het laat zich ook begrijpen hoe gemakkelijk allerlei voorkomende overtredingen tot een dier beide categorieën van feiten konden ge bracht worden. Zoo werd wildstrooperij als zijnde een inbreuk op de heerlijke rechten strenger gestraft dan iedere andere soort van diefstal, en een klein gebrek aan eerbied jegens de geestelijken strenger dan grove beleedigingen die maar gewonen menschen golden. Wat de volksgezondheid en de lichamelijke welvaart aangaat, zijn we thans ook op onze vaderen dei- negende eeuw reuzenschreden vooruit. Als we ridder romans lezen, dan treffen we daarin doorgaans ontzag wekkende schilderingen aan van sterke, gespierde en geharde mannen, en niet zeldeu ook van vrouwen, die in den letterlijken zin van 't woord, haar man konden staan. Ook de voorstelling, die we ons wel eens, onder den indruk van de kinderlijke verhalen over de Batavieren en Friesen, van deze oude bewoners van ons land vormen, doet ons denken aan geduchte reuzen, aan menschen waarbij wij maar kinderen zijn. Daar is veel overdrijving onder. De enkele geval len daargelaten, die er werkelijk wel geweest zijn, omdat inzonderheid de adel zich alléén op de ontwik keling der lichaamskracht en de behandeling van zware wapenen toelegde, die enkele gevallen daargelaten, was 't toen levende geslacht inderdaad zwakker en meer met ernstige kwalen behebt dan het tegenwoor dige. Bij deze vergelijking moeten we nu niet letten op de bevolking van de achterbuurten onzer groote steden, of op die der fabrieksplaatsen, waar slechte woning, slechte voeding en de alcohol het geslacht doen kwijnen, maar meer op die van het platte land, gelijk al wat in deze schetsen reeds gezegd is meer bepaald het landvolk betreft, dat toen de meerderheid der bevolking uitmaakte, zooals dit nog in onze ei landen het geval is. De geringe menschen leden meer ontbering, gebrek en ongemak dan thanshun voeding was slechter, hun kleeding armelijker, hun woning ellendiger. Het zou ook niet moeielijk vallen hier een treurig tafereel op te hangen van al de kwalen, ziekten en corruptiën die destijds zeer algemeen voorkwamen. Zoo waren afzichtelijke huidziekten, schurft, zweren en builen zeer algemeen, zelfs onder den adel. Een groote

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1