ZIIRIWZIISCIII COURANT, voor het ari'ondis- Zierikzee. 1875. No. 19. Woensdag- 10 Maart, 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. ATTENTIE. HhjiITven uit holland."" VOORUITGANG. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aai» den uitgever lï. LAKEA3WAN. Eeuige dageu geleden is, zooals wij reeds hebben medegedeeld, door ons aan de ver schillende gemeentebesturen in Schouwen en Duiveland toegezonden een exemplaar van het adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal, in zake de spoorwegen, met verzoek dat te laten cireuleeren bij de ingezetenen. Van verscheidene Ge meentebesturen ontvingen wij die stukken, ruim van handteekeningen voorzien, terug en zijn die dan ook, na behoorlijk op zegel te zijn overgedrukt, door ons opgezonden aan de Tweede Kamer, Van enkele Ge meentebesturen ontvingen wij echter nog geen bericht, weshalve wij verzoeken ons nu zoo spoedig mogelijk de stukken terug te zenden opdat wij ook die nog tijdig kunnen opzenden. Red. xix. M. de R.Ik heb gezien' en maar dat ik be wonderd heb, wil ik tot straks bewaren. Toen ik me opmaakte om Vorstenschool d. i. Mina Kruseman te zieti in haar rol van menschiievende, gewantrouwde en zich wrekende koningin, ik moet gulweg bekennen, dat het peil mijns verlangens heel wat gedaald was. Ook door de kritiek onzer toon gevende bladen. Misschien daardoor vooral. Mina Kruseman, koningin nu ja, wel koningin, maar niet die waardige, vorstelijke, edele, fiere gestalte, die Multatuli heeft geteekend. Mina als eerste actrice nu ja, maar de poses soms te min, soms suspect, de stem veelal te zwak om de ruimte te omvatten. Mina als halt, ik ga niet verder. Het was gisteren avond tamelijk vol in den Schouw burg, vooral de hoogste (of duurste) rangen waren dicht bezet, de lagere minder. Ik vond daarin ter stond het bewijs mijner bewering dat het volk, dat slechts deze betalen kan, niet komt om Vorstenschool te zien. Het kent Vorstenschool niet en al kwam het om te leeren kennen, ik geloof dat 't vruchteloos zou zijn. Vorstenschool is geschreven voor ontwikkelden, niet voor degenen die den Schouwburg om sensatie- tooneelen bezoeken. Ik kan niet zeggen dat 't me in dit bijzonder geval speet. Publiek, dat niet begrijpt, is zeer hinderlijk. En daar zaten we nu te wachten op de verschijning der koningin. Ze kwam en ik kan u de stellige verzekering geven dat de vergaderde schare één was in bewondering. Niemand dacht aan kritiek, aan de kritiek. Enkelen verwenschten haar. Een ernstig man, geen bewonderaar a tout prix, zuchtte naast me //die kritiek, die kritiek 1" Mina Kruseman veroverde aller hart ook met haar stem, die me volstrekt niet te zwak voorkwam (een vriend van me had alleen om daarop te letten, plaats genomen op 't amphithéatre, hij verklaart me geen syllabe gemist te hebben) met haar zeggenskracht. O, heerlijk was 't die koninklijke woorden te hooren, vol van medelijden met, vertrouwen op en liefde tot het arme volk, dat honger lijdt trots dat geen enkele stand het hongerlijden voorschrijft. Heerlijk vooral die droom zoo kinderlijk, zoo ge- loovig Zie, toen ik eens, tien jaren nauvvlijks oud, Was ingeslapen in den tuin te Wilstadt, Verscheen me een engel, schitterend van licht, En schoon O moeder, hemelschIn z'n hand Droeg hy twee kronen, de een van doornen, En de andere scheen van goud. //Louise kies I" Zoo sprak hy. Maar ik stak de hand niet uit Ik was beschroomd, en sidderde in m'ti droom, En nog eens riep hy, dat ik kiezen zou, //Wat wilt ge, koningin of menscli zijn, sprak hy, Een menseh die lydt, gevoelt en arbeidt, of Een koniugin die heerscht Ik koos het eerste En drukte my den doornenkrans op 't hoofd, En voelde 't bloed my bigglen langs de slapen //Door dit tot datsprak de engel, en hy lei De gouden koningskroon my in den schoot Toen werd ik wakker van de pijn. Krachtig en edel de woorden Maar ik acht My zelve niet gekroond tot koningin, Voor ik de kroon der smarte heb gedragen. 'k Wil mijn tol betaleu voor het recht Een mensch te zyn. Ik eisch mijn wettig deel Aan de algemeene zaak. En, moeder, als Ik al mijn kracht ten offer heb gebracht Aan 't welzijn van m'n medemenschen dan Ja; dan noem ik myzelve koningin. Het derde bedrijf beviel me minder dan 't eerste. Vooreerst omdat 't erg besnoeid was zeer wild zelfs. Teu andere omdat die enkele uitgepikte oor deelvellingen over liberalisme, radicalisme en conser vatisme me zoo niet bevielen. Het slot echter maakte alles goed. Verbeeld u Mina Kruseman met trotsch air te hooren voordragen Ik eisch Een blyk neen, blyken neen bewyzen dat Men recht tot spreken heeft, en dat men niet In smalen, 't arbeidschuw pretext zoekt voor Dagdievery. Le critique est aisée Kt Vartkritiek is zelf Ti kunst, en niet De lichtste, al wordt ze nog al druk beoefend In 't vierde bedrijf moest de heldin plaats ruimen voor haar //leerling." Elize Baart is een lieve verschijning. Dat schreef ik u vroeger reeds, 't Ben er heden te meer van overtuigd, nu 'k haar de rol van Kanna het belasterde kind uit 't volk heb zien vervullen. Bij haar een voud ze wist niet wat poëzie was en haar minnaar wilde 't haar duidelijk maken, met zijn //daar is een kracht" voor te dragen, zonder echter zijn doel te be reiken. Sterk door haar onschuld, hoorde ze 't van haar broeder aan, dat een ellendeling haar naam be lasterde. Kalm en fier wees ze den raad af om te klagen bij den koning. Groot was ze dat volkskind tegenover de koningin, die ook belasterd was door 't zelfde sujet, en goddelijk schoon klonk 't uit haar mond Daar is een kracht, Uit hooger kracht gesproten, die het hart, Des menschen opheftgloed die alles kleurt, Die 't lage hoog maaktAlbert, Albert, O, nu begryp ik poëzieIk wil niet laag, Niet klein, gemeen zyn neen, ik wil niet Heeft zy misdaan, die arme koningin, Dan zal 't besef haar folteren, zonder my. Ik wil m'u deel niet aan de marteling Die zeker eens 't gevolg is van haar fout. En, als ze eens jammerend haar val vervloekt, Zal niet mijn naam gemengd zijn in dien vloek Dat is 't glanspunt van haar optreden, - ook 't einde. In 't laatste bedrijf had ze een zwijgende rol te vervullen, terwijl Louise den lasteraar van Huisde tuchtigde en hem op de knieën bracht. Daverende toejuichingen vielen beiden ten deel. 't Publiek was ged istingueerd genoeg, om niet op (De Negende Eeuw en de Negentiende Eeuw). VI. 's Winters zorgde men algemeen tegen de koude door ruim gebruik van bont- en pelswerk en wollen kleeding. Er is reeds opgemerkt in deze schets dat er scherp afgescheiden standen weren in dien goeden ouden tijd. Laat ons hier nog iets meer van hooren. Op zulk een hofstede van een edelling, als hier beschreven is, vond men doorgaans slechts twee standen vertegenwoordigd den edelman met zijn gezin, en de lijfeigenen, hofhoorigen of hofboortigen. De vrije mannen vond men in de steden en in de nabijheid van 't vorstelijk hof. Zulk een edelman was op zijn hoeve een soort van Godzijn rechten eu zijn macht over lijf en goed, leven en dood zijner onderhoorigen waren grooter dan die van eenigen hedendaagschen vorst. Eigenlijk waren op zulk een hoeve de edelen alleen menschen. De lijfeigenen werden niet zelden minder geteld dan het vee. Niet alleen dat zij van de geboorte af in alles onderworpelingen waren aan de willekeur van hun heer en gebieder; maar zij werden in dit harde lot niet zelden nog met opzettelijke spottende min achting dubbel vernederd. Nog wel drie eeuwen na den tijd van welken we nu spreken, vinden we bij een toenmalig schrijver l) dit aangeteekend//De dorpers" dit was de algemeene naam voor de geringe landbouwers //de dorpers hebben geen deel aan het paradijs. De schrift leert het. Ongelukkig op aarde, verjaagd van den hemel, verstooten zelfs van de hel, werwaarts mijneheerenik vraag het u, zullen zich die rampzaligen begeven?" En dau zijn er nog oudwijfsche temer3 die met vrome bekommering vragen of die goede oude tijd niet beter was dan de tegenwoordige Voor de arme lijfeigenen, d. i. voor 't grootste deel des volks, was er geen levensgeluk, geeri heiuel, geen hel, geen God, zelfs geen duivel, 't Kon waar lijk niet minder. Voor 't gerecht gold hun getuigenis voor niets; tegen een edelman mochten zij zelfs niet in 't gericht opkomen. Onwetend en ellendig sleepten zij hun bestaan voort, soms minder geteld dan 't vee, dat in 's heeren stallen stond. i) Le Grand, Fabl. et Cont. Tom. II, pag. 13van Wijn, Historische en Letterkundige Avondstonden, II Boek, bl. '28. Er waren ook wel menschelijke, waarlijk edele edellingen, die hun onderhoorigen menschelijk behan delden vooral in de dagen van Karei den Groote en voorzoover diens scherpziend oog doordrong, werd hun lot in sommige opzichten dragelijker gemaakt. Doch niettemin was en bleef 't nog eeuwen lang regel, dat de meerderheid der menschen door een be trekkelijk klein getal aanzienlijken in vernedering en slaafsche banden werd gehouden. Behalve de eigenlijke hofhoorigen, die tot allerlei huiselijke, stal-, tuin- en velddiensten verplicht waren om niet, enkel tegen een voeding en woning, die wij straks nader zullen leeren kennen, woonden er op 't land ook nog een soort van halfvrije mannen, iets minder dan pachters, iets meer dan slaven. Deze bebouwden het veld ten deele voor eigen rekening, doch moesten een goed deel opbrengen aan allerlei tienden, zoowel van de vruchten als van 't groot en klein vee en van 't gevogelte. Ook waren zij verplicht den landheer te allen tijde te dienen met arbeid aan de wegen, op 's heeren land, met wagens en paarden alsmede aan dijken, dammen, bruggen en watergangen. Dit alles heette hand-, span- en wagendiensten; doch hun lot was veel minder hard dan dat der hofhoorigen, ten minste in tijden van goeden oogst, want mislukte deze dan waren zij er erger aan toe dan de lijfeigenen

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1