Over Tiend-afkoop en nog iets. der koffie-cultunr behoort tot het „remmen in Indie." Door de Regeering is ingediend een wets ontwerp tot herziening en wijziging der kies tabel. Deze wijziging is volgens den Minister noodig wegens de toegenomen bevolking, waar door sommige districten thans een trop-plein hebben, groot genoeg om daarvan eenige nieuwe districten te combineeren. Wij kunnen begrijpen dat bet een Minister niet onbelangrijk voor komt zoo hier en daar wat te kunnen schikken en groepeeren. Jammer evenwel dat dit mogelijk en nog meer jammer, dat het ten gevolge van de wijze van samenstelling der kiesdistricten zelfs onvermijdelijk kan zijn. Onze geheele kiestabel is de bespottelijkheid zelf, zooals bij elke verkiezing op 't duidelijkst blijkt en zooals niet zelden een enkele blik op de kaart kan doen zien. Zoolang de kiesdistricten uit de meest dispa rate brokstukken van op zichzelf geographisch of historisch zelfstandige doch onderling niet gelijksoortige gedeelten des lands blijven sa- mengelapt, zal elke gedeeltelijke wijziging niet veel anders kunnen zijn dan een onnut geknutsel. Een zeer heugelijk verschijnsel achten wij het voorstel van den heer Viruly Verbrugge en nog zeven andere leden der Tweede Kamer „tot aanvulling van het Reglement van Orde." Het doel van dit voorstel is de bekorting der discussiën in de Kamer. De bij het voorstel gevoegde memorie van toelichting is een wel sprekend stuk, welsprekend door de bijgebrachte cijfers, die ons nu eens droog en klaar aanwijzen waar eigenlijk de zoogenoemde nationale tijd blijft. Wij zien daar met zekeren schrik dat in 1873 over de staatsbegrooting 27 dagen lang gepraat is en dat in dien tijd 701 rede voeringen zijn uitgesprokendat de begrooting over 1874 heeft gevorderd 29 dagen met 713 redevoeringendie over 1875 24 dagen met 718 redevoeringen. Wij staan versuft als we daar opmerken hoe 't (gevallen) wetsontwerp op de rechterlijke organisatie 24 dagen heeft gekost en 474 redevoeringen. En dat voor een resultaat nihil! Het (gevallen) wets ontwerp tot herziening der muntwet maakte 7 dagen zoek en kostte 86 redevoeringen. Kortom, we duizelen bij de honderdtallen speeches, de honderdtallen van gedrukte ko lommen bijblad, de myriaden vaak volkomen onnut verspilde woorden. Van harte gunnen we den voorstellers succes op hun voorstel; waarlijk, we mogen anders wel zeggen des redevoeringeukoudens is geen einde, ofschoon we wel vreezen dat zelfs dit voorstel, om voortaan wat minder te praten en bijgevolg wat meer te doen, ook zal vorderen x dagen discussie en y redevoeringen. In de afgeloopen week is ook de Strijpsche kerkhof kwestie afgedaan. Na 't hooren van het rapport der commissie daarover moet men troffen we dan hier en daar wel groepen van schamele doch schilderachtig gelegen hutten aan, de woningen van jagers en herders, of een alleenstaande stulp, waar we rusten en een teug helder duinwater vinden konden. Ziedaar dan den aanblik van onze thans zoo schoone en rijke eilanden in de negende eeuw. Voor een groot deel was 't land en geen land. Van al de dorpen uit eigenlijk Schouwen bezuiden den ouden Schouwschen dijk was nog niets te zien misschien, zooals ik ge zegd heb, een enkele schamele stulp hier en daar, waar later eeuwen dorpen, steden en kasteelen zagen verrijzen. Er bestond nog geen Brouwershaven en nog geen Zierikzeemogelijk, als de overlevering niet geheel onwaar is, op de plaats van het latere Zierikzee eenige visscherslmtten. De polders van Zontiemaire, Noordgouwe en Dreischor, ten deele van breede stroomen doorsneden en gescheiden en die zelfs later nog herhaaldelijk groote veranderingen ondergaan hebben, schijnen in die ver vervlogen dagen de eenige geregeld bewoonde plaatsen geweest te zijn van Schou wen en Duiveland. Ontelbare zeevogels waren de ongestoorde bewoners van die uitgestrekte schorren en drijvende landen, terwijl de hooger gelegen duinstreek, een toevlucht voor de meuschen bij hooge vloeden, doorgaans een erkennen dat dit in den grond een heel on schuldig, net kwestietje is geweest, ja op de keper beschouwd in 't geheel geen kwestie. Ook heeft de commissie er bij haar rapport de politiek en de religie geheel buitengehouden, 't geen zeer loffelijk mag heeten. Zoodat men dprès coup geneigd is te vragenwaar dan toch wel die lieele Strijpsche historie van daan gekomen isLatere critici zullen wellicht nog komen te constateeren dat er nooit een Strijp, noch een Strijpsoh kerkhof en allerminst twee kerkhoven zijn geweest. „Wat is de zaak?" (Aldus spreekt de rap porteur der commissie). „In 't hart van Noord- Brabant bevindt zich een kleine plattelands gemeente, Strijp, die een kerkhof had, zonder doodgraver nog wel, zoo eenvoudig als de ge meente zelve, en in welk kerkhof allen, die om toegang verzochten, gastvrij werden ont vangen. Een echt dorpskerkhof." Ziedaar nu de geheele Strijpsche zaak. Maar wie nu na de gevallen besluiten zullen lachen? Wij laten dit in 't middendoch zeker is 't dat Strijp weleer „een echt dorpskerkhof" bezat, „waarop ieder vriendelijk werd ontvangen," en dat voortaan dit kerkhof niet meer door kettersch gebeente zal worden ontheiligd. Wij stappen hiermede van de Kamer af om nog eens terug te komen op het Leidsche Academiefeest, 't Schijnt dat niet alle gods dienstige richtingen van dit feest even voldaan zijn. Zoo is 't curieus om te lezen wat een zich noemende „reizende correspondent" van de Nieuwe Delftsche Courant daarover vertelt. Hij schijnt uit den spottenden toon op te maken met geleerdheid niet veel op te hebben„al de wijzen uit het Oosten en Westen, zegt hij, alle geleerde bollen van de wereld ze rolden en stoomden het Nederlandsch Atheen binnen." Vervolgens vertelt hij: „Uit betrouwbare bronnen heb ik vernomen, dat Z. M. zich machtig heeft zitten vervelen onder een wal gelijke redevoering, vol allerlei poespas, door professor Heinsius gehouden." Hij meent dat als dr. Kuyper deze rede (N.B. deze rede had uitgesproken, dat Z. M. dankbaarder en met beteren indruk zijn plaats zou hebben verlaten, al verweet men hem (wie Z. M. oulaugs in de 2e Kamer dat hij een communist was." Nog erger maakt deze reizende cor respondent het onmiddellijk daarna, waar hij aanneemt dat ook prof. Brummelkamp het had kunnen doen (met deze rede altoos)want deze had juist Zondag vóór 't feest op de Hooigracht te Leiden gepredikt en voor zijn feestrede gekozen Klaagl. 5 16, „De kroon onzes hoofds is afgevalleno wee nu onzer dat wij zoo gezondigd hebben 1" Gepaster stoffe is er dan ook niet nit te denken voor de feestrede van een Hoogeschool die baar driehonderdjarig jubilé viert in presentie van den Koning „Er was dns stof tot weenen," zegt de corr. veilige wijkplaats opleverde voor hazen. konijnen, veld en boschhoenders en wilde zwijnen. Misschien wist een enkele oude van dagen nog wel te vertellen van de bruine beren die zich 'ill de duinwouden ophielden, doch hun geslacht zal in de negende eeuw wel al uitgeroeid zijn geweest, zoodat ook wij een ontmoeting met zulke ruige gasten niet behoeven te vreezen. Laat ons nu, op vleugelen der gedachte, ons plekje op de duinen verlaten en ons begeven in de bewoonde oorden te midden van de levende en werkende men- schenwereld, en Iaat ons die eens gadeslaan in den huiselijken en maatschappelijken toestand, in haar werken en denken. Bezoeken we daartoe eerst hun woningen. Wanneer we aan den ouden tijd denken, dan zien we doorgaans in de verbeelding voor ons de trotsche kasteelen en burgten, bevolkt met fiere geharnaste rid ders en teedere poëtische jonkvrouwen. Dit moet men in de negende eeuw, en althans in deze streken, niet zoo verwachten. De meeste ridderkasteeleu zijn van later oorsprong en zelfs 't aloude Kraaienstein onder Burgh, het oudste slot dezer eilanden, misschien 't oudste slot van geheel Zeeland, bestond toen nog niet. Wel waren er elders in het land al kasteelen gebouwd, maar behalve een paar vorstelijke sloten, van hechten en van hem kunnen we dat geloovenmaar hij had in zulk een zwaarmoedige stemming liever niet moeten opgaan naar de Leidsche feesten. Behalve deze corr. zijn er nog andere rei zende correspondenten een reis ven Dirk den Eenvoudige naar Leiden wezen doen. In het voorste gelid van die zonderlinge schepsels treedt gewis de correspondent van den Londenschen Times op. Wij moeten erkennen dat we nog nimmer zooveel uitzinnige nonsense over Ne derland in 't algemeen en Leiden in 't bijzonder hebben hooren uitkramen als door dezen Times- mail. Om iets te noemenHij heeft te Leiden zulk een ontzettend kanongebulder gehoord dat het was als bij een grooten veldslag; de stu denten schreeuwden zoo hard dat de klokken er van aan 't luiden gingen; de Koning was in eenvoudig wandel-kostuum; aan 't diner werd nagenoeg niets anders dan spek voorge- diend, enz. enz. En dan zijn wij Nederlandsche journalisten nog dwaas genoeg om in groote bladen als de Times te gaan zien wat er alzoo aan alle oorden der wereld plaats heeft 1 Ook de Fransclie correspondenten hebben vreemdsoortige brillen opgehad te Leiden. Zij staan verbaasd over de Francomanie der Ne derlanders geen Nederlander die niet met zuchtend verlangen naar een annexatie bij Frankrijk uitzietEn dit belet niet dat Duit- sohe correspondenten op hun beurt weer over stelpt zijn met bewijzen van sympathie voor Duilschland. 't Is wel jammer dat wij Nederlanders er maar geen slag van kunnen krijgen om ons aan 't buitenland bekend te maken zooals wij zijn, en dat is des te erger daar o. a. de Times-man het Hollandsch voor Latijn houdt en zelf geen woord Latijn kent. Doch reeds meer dan genoeg voor heden. Wij hebben in dit blad meermalen gewezen op het druk kende van den tieridlast voor de ontwikkeling van den landbouw) op het wenschelijke om gebruik te maken van den thans wettig aangewezen weg tot ontheffing van dien last, en eindelijk op het verblijdend arrest van denHoogen Raad over de slapende tienden, dat dien afkoop zoovéél vergemakkelijkt. Sommige onverbeterlijke pessimisten meenden, dat onze en anderer juichtoon minstens "genomen voorbarig was. Zij herinnerden ons, naar zij meenden terecht, aan 't bekende Gij weet het groote nieuws, en, hoe door 't nieuwe licht Nu eerlang hier op aard de Hemel wordt gesticht?. Geduld maar, hongrig hart en hongerige magen f 't Duurt nog een groote veertien dagen. »Zietzoo spraken zij, »voor tiend-afkoop volgens de wet is krachtig initiatief noodig. Niet hier en daar, maar op vele plaatsen zijn daartoe krachtige, wakkere mannen noodig, in elk blok minstens één. Leefden wij in Engeland, het ware wellicht andersmaar bij ons volk heerscht gebrek aan zei f regeer ing." Spoediger dan zelfs de meest blijmoedige optimisten durf den hopen, is dat beweren van broeder Nurks en consorten gelogenstraft. Wij konden hun gedichtje beantwoorden met andere regelen van dienzelfden dichter Maar 't ergst van alle plagen, Zijn toch in onze dagen Die kennissen van Job steen opgetrokken, zooals 't hof van Karei den Groote te Nijmegen, waren het slechts houten gebouwen, zich alleen door meerdere grootte van de overige woningen onderscheidende. Er woonden evenwel toen in deze streken ook ver schillende standen en deze waren ook zeer verschillend gehuisd. Met die huizingen is 't ons vergund kennis te maken. De standen werden gevormd door de edelen, de hoogere geestelijken, de vrije mannen en de lijf eigenen. Van die edelen waren sommigen verbonden aan de hofhouding der Frankische Koningenanderen woonden in het dichter bevolkte binnenland op hun kasteelen eenigen hielden hun verblijf op hun land goederen. Het is de woning of hoeve van zulk een edelling-landbouwer, gelijk er vast hier in den omtrek ook gevestigd zijn geweest, die wij thans gaan bezoeken. Als we den breeden, zandigen landweg volgen, te weerszijden door slooten of doornhagen van de bouw en weilanden gescheiden, komen we aldra aan eeu ruime open erve, gedeeltelijk beschaduwd door eenige hooge boomen. Dat hooge lankwerpig-vierkante ge bouw met dien ronden toren aan de voorzijde zou doeu denkeu aan een dorpskerk. Het is dit evenwel niet, het is het hoofdgebouw der hoeve, de woning van den landedelman. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 2