ZIERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- sernent Zierikzee. 1875. No. 14. Zaterdag 20 Februari. 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. VOORUITGANG. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maan den 1,Fran co per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN. BRIEVEN UIT HOLLAND. XVII. M. de R. Toen ik in uw voorlaatste nommer de school kwestie bésproken vond, dacht ik, zooals reeds dikwijls in den laatsten tijd't is toch verschrikkelijk dat nog altijd die kwestie, ik zeg niet aan de orde blijft, dat zal ze nog wel een eeuw of wat, maar den boventoon voert in bladen en gesprekken, terwijl toch een andere veel meer de aandacht verdient van Neerlands burgers en burgeressen. Naar mijn inzien is ze thans genoeg besproken, men heeft ingezien dat tot vergelijk nimmer zal besloten worden, dat de openbare en bijzondere scholen naast elkaar moeten bestaan, de eerste wantrouwend zullen blijven zien op de laatste, deze weer naijverig op de eerste en haar steeds bespringende waar eenige kans op verovering mogelijk is. Dat alles ligt in den aard der zaak. De bijzondere school is er een die graag openbare zou heeten, dat is de beste bepaling van haar karakter, en daaruit is haar streven, bij wijlen haar razen en schelden en verdacht maken, haar »verdoemen" der openbare zusters gemakkelijk te verklaren. Ge weettoch waartoe een mensch kan komen, die »de hoogte" in wil, die geëerd en gezien wil worden. De mid delen, die hij daartoe aangrijpt, mogen bij een tamelijk licht bekeken, den. toets der eerlijkheid, en zedelijkheid niet kunnen doorstaan, de eerzucht verblindt hem 't gezicht of geeft hem een gekleurden bril, die dat alles in een ander licht plaatst. Zoo is 't met de bijzondere scholen hier en daar. Dus zal 't blijven zoolang ze het volk haar dogmatiek blijft opdringen. Ondertusschen blijft men ons verwarren in dat web dat schoolkwestie heet, en 't is niet dan zeer traag dat er gesproken wordt over andere belangen, die veel meer dan deze onze aandacht verdienen. Bovendien, wat. men ook moge opdisschen van den kansel en andere verheven plaatsen van gemoedsbezwaren der ouders, het is bij de meesten niet in de eerste plaats de vraagleeren mijn kinderen op de bijzondere school psal men, lezen ze ir» Gods woord, schrijven ze wel de woorden uit den bijbel, en zoo meer, neen, niet dit is de zaak, waarop het allereerst aankomt, maar wel degelijk leeren ze goed lezen, schrijven ze een tamelijke hand, cijferen ze verstandig en ordelijk en meer andere zeer materieele vragen. Vele voorbeelden zou ik kunnen aanbrengen van ouders, die bij 't oprichten, eener: bijzondere school hun kinderen van de openbare afnamen, dewijl die een gruwel was in hun oogen sedert een liefelijke regen van gemoeds bezwaren in de harten gevallen was, maar die ze na ver volg van tijd ertoch weer heenzonden, omdat ze op de bijzondere niet leerden. Waar dan de bezwaren, bleven? Ik weet het niet, of liever ik geloof dat deze. geborgen blijven in de hersens der drijvers en dat honderden onwe tende ouders, die wanen ze te bezitten, zich allerschro- mejijkst bedriegen. Het is mijn vaste, overtuiging' dat de openbare school met goed gevolg de concurrentie zal kunnen blijven vol houden, dat ze de secteschool zoo niet verdringen, dan toch haar buiten 't zonnetje zal zetten, maar dan behoort ze aan deze eischen te voldoen: 1°. het onderwijs moet goed zijn2°. het onderwijzers-korps moet op de hoogte van den tijd blijven en bestaan uit ernstige mannen, die met een gerust geweten den strijd durven aanbinden met de tegenstanders. Over 't eerste thans een woord. Met den eisch dat het onderwijs goed zij, wilde ik de schoolkwestie stellen voor 't vervolg. De neutrale school late voor eenigen tijd den strijd rusten. Ze heeft thans genoeg gedaan om de ervaring op te doen dat een compromis moeielijk tot stand te brengen is. Ze lette voortaan meer op haar eigen ge breken: ieder arbeider heeft op zekere tijden te wieden in zijn eigen tuin. Want, weet ge wel dat het tegenwoordig ellendig ge schapen staat met het onderwijs dat onze kinderen ont vangen? Weet ge wel dat verscheidene scholen, overbevolkt met leerlingen, totaal verstoken zijn van onderwijzend personeel? En weet ge wel, dat de school zucht onder den last van 'k weet niet hoeveel vakken, die daar tot hun recht moeten komen en die juist omdat de wet het «moeten" voorop zet, geen van alle de volle bedeeling krijgen Over dat laatste zal ik zwijgen: 't hoort niet bij den leek thuisden mannen van 't vak zij die lading, sommigen zouden zeggen: met den ballast, aanbevolen. Ze zijn reeds druk bezig daarover te- redekavelen en zullen 't nog wel eenigen tijd moeten doen alvorens 't eens te worden. Als wij, ingezetenen eener gemeente, en als zoodanig belastingschuldigen, nu maar niet te kort komen in 't ar tikel dat we voor onze gelden ten deele terugkrijgen, dan zullen we alle pogingen zegenen die de onderwijzers aan wenden, voor ons aanwenden om 't onderwijs ten volle te doen beantwoorden aan wat de maatschappij thans recht heeft van haar onderdanen te eischen. Doch hoe zal dat ooit in 't reine komen als we, zooals alle kenteekenen doen vermoeden, een onderwijzersnood tegemoet gaan? Praat dan maar over te veel vakken, te lange schooltijden, te korte vakantiën, schoolverzuim etc;, altemaal zaken, die een rechtgeaard schoolmeester in vuur kunnen brengen, over examina, een ministerie voor onderwijs en al wat verder te voorschijn kan gebracht worden, dat op verbetering, regeling, afdoening wacht, wat zal dat alles, baten als 't aan de mannen mankeert, die er zeer zeker allereerst moeten zijn, vóór men de hand aan den ploeg kan slaan om den grond om te werken en nieuw zaad te zaaien? En, juist daar zit 'm de knoop. Ze zijn er niet en hoe-stremmend dat op enkele plaatsen voor t onderwijswerkt, 't verblijdt me toch in.zekeren zin. Vóór een tiental jaren was er overvloed van personeel. Voor een prikje waren de gemeentebesturen ingespannen. Toen ging het met de onderwijzer als met alle waar, waarvan te veel.aan de markt gebracht wordt: ze deélden 't lot van zekere appelen bij de groenvrouw. Daar vaart echter als een storm de stelling door 't land: »kweeke- lingen moeten kweekelingen blijven" en zoo spoedig zien de onderwijzers niet de waarheid dier stelling in, of aan stonds blijkt het hen ook zonneklaar, dat ze tot dusver zelf de scheppers zijn van hun eigen armoedig lot. Door dien grooten toevoer, door hun medewerking verkregen, zijn ze de oorzaak geweest dat de markt overvuld raakte en de prijs daalde, ergo dat ze zelfs beneden de waarde verkocht werden. Daarop is men begonnen dat halfslachtig ras aftemaken slechts hier en daar houdt nog een enkel taai exemplaar 't in den storm uit. Zoo is de school wereld verlost van een kracht, die geen kracht is, maar die ze wel degelijk tot haar eigen scha, als een kracht, zij 't dan ook een domme kracht, exploiteerde. 't Is daarbij niet gebleven. Vele weldenkende gemeente besturen zijn tot inzicht gekomen van de ontoereikendheid der gelegenheden om onderwijs te ontvangen. Ze zijn aan 't scholen bouwen gegaan en dewijl ze dat natunrlijk niet deden vóór de behoefte duidelijk gebleken was, waren die gebouwen spoedig gevuld en eischten bij één hoofdonder wijzer spoedig 2 tot 3 hulponderw. Nog meer. Enkele zeer ijverige schoolopzieners, mannen die dat ambt niet maar in naam bekleeden, maar met hart en ziel de be langen van 't onderwijs voorstaan, hebben hun stem ver heven tegen de groote klassen en de schrielheid der besturen, die liefst zoo weinig mogelijk, hulp verschaffen, om licht te bevroeden redenen. Ook hierin bemerkte het onderwijzend personeel dat het een moord beging aan de ambtgenooten zoo het dien toestand langer liet voortduren, den toestand van 100 en soms meer leerlingen onder opzicht van één hulponderwijzer. Men heeft protest tegen dien stand van zaken aangeteekend, vergaderingen belegd, waar tot een maximum van 40 geconcludeerd werd, schoolbladen gevuld, en mag dan ook een enkel onderwijzer het 60- of 100-tal verdedigen, de massa is het yolmaakt daarover eens, dat 't getal 40 niet te klein is, zoo er sprake zal zijn orn in dezen tijd van jagen en drijven, het kinderlijk brein vóór 't 11de of 12de jaar wat mee të geven op den maatschap- pelijken sneltrein en 't jonge hart te vormen en lenig te maken om 't bestand te doen zijn tegen mogelijke bot singen. Dus hebben de opruiming van kweekelingen, 't bouwen van nieuwe scholen en 't aanstellen van meer hulponder wijzers dat gevolg gehad, dat eerst alle voorraad verbruikt is en we thans gansch zonder zitten. De aanvoer is bui tendien sedert de laatste jaren zoo gering, dat ze in geen verhouding staat tot hetgeen verbruikt moest worden. Ouders, uit den minderen stand zelfs, ziende welke salto mortales een gevestigd hoofdonderwijzer moet uitvoeren en welke moeite het kost voor een niet bepaald uitstekend theoristisch man om zoo'n plaats te krijgen waar hij zijn evolutiën kan aanvangen, zulke ouders behoeden hun kinderen te recht voor 't niet benijdenswaardig, lot van opvoeder te worden van 't menschelijk geslacht Bij den afkeer van kweekelingen heeft zich derhalve gelijk tijdig en zeer tepas vermindering van liefhebberij gevoegd voor 't onderwijzersambt natuurlijke reden om den aanvoer te verminderen en de prijzen te doen stijgen. Daarop toch moet het uitloopen. Voor een groot deei is 't reeds daartoe gekomen, en dat voordeel komt den on derwijzer direkt ten goede. Indirekt winnen ze er bij, doordat het peil rijst waarop ze in de schatting van 't pu bliek staan aangeschreven, 't Is tóch een waarheid: hoe duurder eenig ding is, hoe meer men op 't bezit er van (De Negende Eeuw en de Negentiende Eeuw). II. Van meer, dienst kunnen ons de oudheidkenners zijn en die enkele geschiedschrijvers, die in de geschie denis nog iets meer gezien hebben dan een zwarte schilderij met roode vlekken. Aan de hand onzer oudheidkundigen is 't tegen woordig niet zoo bijzonder moeielijk meer zich een eenigszins voldoende voorstelling van 't verre verleden te maken; Zoo zouden we kunnen' teruggaan in den geest: tot b.v> een, 3000 jaar in 't verlede.ne, toen slechts enkele streken van ons vaderland bewoonbaar waren en 't overige nogongerept en woest lag, toen de wilde bewoners hun verblijf hielden in holen evenals de beren, evers en damherten, toeu de oeros de baas speelde op de grazige vlakte, toen de metalen nog niet bekend waren aan de bewoners dezer streken en deze zich moesten behelpen met allerlei gebrekkig gereedschap en wapentuig van steen, toen zij nog verzoeken waren in een. dom en in, menig opzicht afschuwelijk heidendom en ,op hnn feestgeüjden bloedige menschenoffers brachten aan hun woeste godheden. We zouden ook kunnuen spreken van de zoo me nigmaal genoemde en poëtisch versierde Batavieren en Friesen van 2000 jaar geleden, die hoe plomp en onbehouwen ook, toch reeds veel beter waren dan de alleroudste bewoners van ous land en ook al een veel gelukkiger leven leidden. Voor ditmaal kiezen we evenwel tot lijst onzer schets de negende eeuw onzer jaartelling en denken ons derhalve zoo maar in eens 1000 jaar nchteruit. Laat ons, gewillige en. volgzame lezers! een frisch, hoog, zonnig plekje opzoeken op onze oude Schouvvsche duinen. Ze zijn inderdaad al heel oud die schilder achtige zandheuvelen. De oceaan, die ze opwierp, is nog veel ouder en hij heeft nimmer gerust en het zand dat de strooraen hem van de toppen en hellingen der bergen hebben toegevoerd, is altoos z^jn speeltuig geweest. Hijgend van 't klauteren tegen 't gladde duinmos dat de hellingen bekleedt, vermoeid van 't woelen door de bremstruiken en struweelen, die de plooien en ravijnen hebben ingenomen, bereiken we dien hoogen blinkenden top. Welk een vergezichtZiet, daar breidt zich 't on metelijk pekelvlak der zee voor ons uitstatig ,en rustig rollen de onsterfelijke baren op 't strand en spatten er in nat en schuim uiteen. Een eenzame meeuw zweeft over de wateren en stort zich nu en dan plom pend naar omlaag om de prooi te grijpen, die zijn scherpziend oog uit de hoogte heeft bespied bruin- visschen en zeehonden spelen en ploeteren in de zilte golven. Dat alles was toen zoo als 't nu. is. Toch was de aanblik geheel anders. Die duinen zijn eenzaam en verraden geen spoor van den arbeid der menschen. Geen kustlicht of vuurtoren verheft er zijn transen in de lucht om tot baken te dienen voor den zeeman dien zeeman zelf zoeken we ook tevergeefs, ook de zee is eenzaam en verlaten van den mensch. Neen, toch niet geheeldaar in de verte dobbert een wonderlijk uitziend vaartuig, 't Ziet er uit als een groot zee monster van voren loopt de steven naar boven en is uitgewerkt en beschilderd als de hals en kop van een fabelachtig zeegedrochtter zijde steken een aantal lange riemen uit als groote vinnen, waarmede liet in het water plast, en van achteren loopt het uit in eeu naar boven oragekrulden vervaarlijken staart. Er staat ook een mast op met een enkel zeil er aan maar als ge er geen menschen aan boord zaagt bewegen, ge zoudt het geheel houden voor een van die reusachtige schrikdieren uit de fabeleeuw. Wordt vervolgd.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1