ZIERIKZEESCHE COURANT.
voor liet arromlis-
sement Zierihzee.
1875. No. 8. Zaterdag' 30 Januari, 78ste jaargang,
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
KUNST EN KRITIEK.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PllIJS DER AD VERTE N TI EN:
Per gewonen regel 10 cent. ITu w e 1 ij k s-Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEN9IAN.
nLa critique est aisée, Vart est difficile." 1)
Neen, en nogmaals neen, hoe menigmaal, te
pas en te onpas, deze spreuk ook al aangehaald
is, ze is niet waar; de kritiek is niet gemak
kelijk, en, 't woord moeielijk in den gewonen
zin genomen, is de kunst ook niet moeielijk.
Voor kritieker spelen kan gemakkelijk zijn en
iets wat veel moeite gekost heeft om 't te lee-
ren, b.v. tusschen eieren dansen, kan men een
kunst noemen; maar de kritiek is niet gemak
kelijk en bij de kunst, komt de alledaagscke
onderscheiding van moeielijk of gemakkelijk niet
te pas. Dat een hoefsmid bij 't zien van een
schilderij de opmerking maakt dat in een hoef
ijzer van een paard op die schilderij een nagel
ontbreekt, of te veel is, of niet goed zit omge
klonken, dat een letterzetter opmerkt dat in
een treurspel van Shakespeare, en nog al in de
beste editie, een letter op haar kop staat, dat
een trommelslager van een dorpsharmonie de
observatie maakt dat zijn trom krachtiger aan
spreekt dan die van 't park-orehest en
honderd dergelijke gevallen, ze bewijzen volstrekt
niet dat de kritiek allemanswerk is. En evenmin
zullen de zweetdruppelen die een gewone ver
versjongen laat vallen van inspanning als hij
een Raphael wil copieeren, noch de slapelooze
nachten die 't samenflansen van een klappermans-
nieuwjaarsdicht kost aan een poëet uit de
Pannekoekstraat, het bewijs kunnen leveren dat
de kunst moeielijk is.
Ik zou zeggen de kritiek is 't geweten van
't ideaal, en de kunst is een gave der weinige
uitverkorenen van ons geslacht.
Maar er is kunst en kunst en er is kritiek
en kritiek.
Er is in de kunst iets dat noch moeielijk,
noch gemakkelijk is, omdat 't geheel uit de
natuur van een individu voortvloeitdat iets is
de kiem van de gave. Men herkent die soms
in een paar streken die een kind op een viool
doet, in 't eerste mannetje dat een ander kind
op zijn lei griffelt, in het eerste versje dat een
derde kind neerschrijft zonder te weten hoe hij
daar zoo toe komt. Ga de ontwikkelings-ge-
sehiedenis der groote genieën op 't gebied der
kunst na en ge zult dat bevestigd vinden. Die
eerste kiem is de gave en als ze echt en vrucht
baar is, komt het doorgaans met haar ontwik
keling wel terecht, zonder dat er sprake is van
moeite, van sjouwen, beulen en blokken om 't
tot iets te brengen. Men kan de ruste-
looze drift van 't genie in 't najagen van het
ideaal geen moeite noemen 't is 't leven, het
kunstenaarsleven zelf.
En er is kritiek en kritiek. Er is een kritiek
die als 't ware voortkomt uit een zeker natuur
lijk gevoel van adeldom op 't gebied der kunst
die kritiek is ten deele en in beginsel ook een
gave, slechts aan enkelen toebedeeld. Zij is
't die in staat is uit die enkele krassen op de
viool den geboren toonkunstenaar te herkennen
die in 't mannetje of 't paardje op de lei van
den scholier gegriffeld den toekomstigen schilder
ziet ontluiken, die in een paar phrasen vol
De kritiek is gemakkelijk, de kunst is moeielijk.
gevoel en geest den dichterlijken aanleg opmerkt.
Zij is 't ook die maar al te wel doorziet dat
die of die arbeider met penseel en kleuren nooit
iets anders dan verver zal wezen en nimmer
schilderdie van een anderen herkent dat hij een
geschikt steenhouwer, nooit een Canova noch
een Thorwaldsen zal worden die van een der
den moet getuigen dat hij geen dichter is, noch
't ooit worden zal al „maakte" hij ook nieuw
jaars- of verjaarswensckeu op rijm. Deze kritiek
is 't geweten van 't ideale in de kunst; 'tziju
slechts enkele uitverkoren zielen die dat geweten
recht krachtig en zuiver voelen kloppen en zijn
inspraak verstaan.
Er is ook een kritiek die gedreven wordt
door grootheden die men zou kunnen noemen
de aristocratie der parvenu's in 't rijk der kunst.
Deze kritiek is hard, partijdig, voor den eere-
dienst der kunst van geen of weinig waarde.
„Niemand is iets dan wij en onze vriendjes,
creaturen, satellieten en clienten," zoo spreekt
deze kritiek doch niet luide maar onder een
mom van huichelarij of wel door de pantomime
van het doodzwijgen. Overdreven eigenliefde,
vrees voor de concurrentie van jonge talenten en
dergelijke onedele drijfveeren geven deze kritiek
de pen in de hand of doen haar den stop op
den inktpot steken.
Daarentegen is er een andere kritiek die als
't ware op eene lijn gesteld kan worden met
een ambacht of een vak van industrie. Dat is
kritiek zooals wel eens door dagbladen gehuurd
wordt bij 't uur of gekocht bij 't vel. Deze
kritiek staat tot de kritiek als 't talent van den
knecht op een geldkantoor die 100,000 guldens
kan tellen zonder abuis ea zonder zenuwachtig
te worden, tot dat van een Newton wiskunstige
vraagstukken oplossende. Eu de valsche kunst,
staat tot de kunst als b.v. de eierendans tot
het scheppen van den Hamlet.
Neen, de kritiek is niet gemakkelijk. Zij is
zoo moeielijk dat ze wellicht daarom alleen zoo
veel verbittering teweeg brengt en soms genieën
vermoord beeft, omdat ze werd aangevat door
janenalleman, door onbevoegden, door wurmen
niet waardig dorpelwaehters te zijn in den tempel
der kunst en die zich nochtans aanmatigden do
consciëntie van 't ideale te vertolken in woorden.
Neem voor 't oogenblik eens aan de kunst
voorgesteld als een godin in haar tempelclan
is de kritiek als 't ware 't heilige conclave
harer koog3te priesters, aan wie zij de bewaking
van de geheimenissen baars heiligdoms heeft
toevertrouwd en wier roeping het is den op
rechten aanbidder, den uitverkorene toe te laten
tot aan de trappen van 't hoogaltaar, doch wier
plicht 't tevens is den profaan uit't heilige dei-
der heiligen niet alleen, maar zelfs uit de voor
hoven des tempels te weven.
Zonder kritiek geen kunst; maar ontaarding
van den dienst der godin, ontwijding van haar
tempel.
De kritiek is er en moet er zijn, om den
dienst der godin zuiver en rein te bewaren, om
't middelmatige en nog veel meer 't lage, 't
jammerlijke en erbarmelijke uit den tempel te
houden en om daarentegen de edele parelen
onder de offergaven te onderscheiden uit de
valsche, om de edele kiemen van 't genie te
ontdekken en tot ontwikkeling te brengen, om
't priesterlijk geslacht voor den dienst der godin
voort te planten, om die godin zelve te doen
leven in haar onsterfelijk aanzijn.
Maar 't valt niet licht deze volmaakte toe
standen op de aarde te vinden, ja ze zijn er
ganschelijk niet. Daarom heeft men zoo te
haspelen met kritiek en kritiek, zoo te dubben
met kunst en kunst. Is kritiek een monster, een
karikatuur, een misbaksel, zooals Mina Kruseman
ons in Meester Kritiek heeft voorgeteekend
Neen, en nog eens neen maar onder de am
bachtslui die in kritiek werken voor sommige
bladen en tijdschriften, en onder de parvenu's
die ik boven heb aangeduid ziju er wel zoo.
En die kritiekwerkers hebben al veel kwaad
gedaan en doen dat nog dagelijks. Menig
ontluikend genie hebben ze den weg hobbelig
gemaakt en met versperringen belemmerd als
kwade honden loopen ze rond den tempel dei-
kunst te blaffen en dreigen te bijten elk die
naar binnen wil gaan zonder hen eerst met een
stukje worst te paaien. Heeft hun kritiek niet
den onsterfelijken Milton vermoord Heeft die
zelfde kritiek niet bijna een moord begaan aan
Byron toen hij pas zijn eerste proeven had
geleverd En maakt die kritiek niet nog te
ieder uur 't leven zuur en bitter aan velen der
edelsten van ons geslacht
En men verwarre vooral niet kritiek met publiek
De priestereu van de godin der kunst wonen
en werken wel ouder de menigte die „publiek"
heet. Maar ach laat de kunst daarom van
„publiek" niet altoos en zonder voorbehoud een
zuiver oordeel wachten„Publiek" vindt 't
treurspel zoo treurig, 't blijspel veel amusanter,
't drama met moorden't meest amusant; publiek
vindt 't oratorium zoo kerksch, 't concert zoo
saai, de opéra veel amusanter, de bouffe echt
koddig, de opéra-équestre alleramusantst, en de
opera met moorden en met zangeressen op stel
ten en zangers die op 't hoofd staan al zingende,
zou „publiek" wellicht 't allermooist vinden. Als
dus de kunstenaar een beroep doet op't publiek,
laat hij 't doen, als hij werkelijk kunstenaar is,
als er geuie in hem zitmaar hij wane niet
dat „publiek" hem altoos een echt brevet van
kunstenaar zal uitreiken. Zit er iets geniaals
in kern, welnu, dau zal een beroep op „publiek"
hem juist geen kwaad doen, maar hij zij toch
voorzichtig om de vraagben ik geniaal, ben
ik kunstenaar niet in stemming te brengen
bij „publiek." Stemmingen zijn soms zoo weinig
te vertrouwen en de kritiekwerklui verstaan
zich ook zelfs op de kunst van stemmeukoopen,
of stemmingen in de war te sturen.
Nog in een anderen zin is er kritiek en kritiek.
Er is een kritiek die, mat den toetssteen in
de hand, zoekt naar 't edele metaal en, als zij
uit een hoop erts wat edels ontdekt heeft, zich
verblijdt en zegt„ik heb wat edels gevonden,
zie hier is 'tEn er is een kritiek die, met
een driedubbelen bril op, naar smetjes en vlekjes
■zoekt en ten laatste in vervoering uitroept: „zie
zelfs de zon heeft vlekken, daar zijn ze 1" De