ZIERIk/mSCHE COURANT. voor liet arrondis- sement Zieritee, 1875. No. 3. Woensdag 13 Januari, 78ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Aan onze Lezers Deze Courant verschijnt DINSDAG en VEIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post I, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PEIJS DEE AD Y EET EN TIEN: Per gewonen regel 10 cent. Hu w e 1 ij lc s-Geboorte- en Doodberichten van I6 regels 6 0 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever LAKE1VMA1V. Al diegenen die zich met het begin van dezen nieuwen jaargang op de Zierikzeesche Courant abonnoeren, ontvangen even als al onze oude abonnenten, die wij gaarne een bewijs willen geven onzer erkentelijkheid voor de ontvangen sympathie, gratis als premie een boekwerkje, bestaande in een Keur van Hoofdartikelen uit de Zierikzeesche Courant. Deze verzameling zal stukken bevatten van onderscheiden aard, ook eenige over onderwerpen den Landbouw betreffende. Het past ons allerminst over de letterkundige waarde der stukken van den tegenwoordigen redacteur een oordeel uit te spreken, doch we mochten bij herhaling zooveel blijken van goedkeuring ervaren, dat wij meenen onzen getrouwen lezers geen ondienst te zullen doen met zoodanig geschenk. Wij bevelen verder ons blad in de aandacht van het publiek met vertrouwen aan. DE EEDACTEÜE en DE UITGEVEE. Hereeniging tot vaster Aansluiting. In den oorlog tussehen de Romeinen en de Gothen gebeurde het eens dat een Gotli en een Romein, na den strijd afgedwaald en door de duisternis misleid, achtervolgens beiden in denzelfden diepen kuil vielen. Zoo vereenigde het ongeluk twee vijanden in 't zelfde gevaar van daar in dien put te moeten blijven en van gebrek om te komen zoo zij niet werden opgemerkt, daar de put te diep was om er zonder hulp uit te komen. Niet alleen echter waren zij nu zoo in één en 't zelfde perikel, maar zij vonden hierin aanleiding om een verbond van vriendschap te sluiten, dat al spoedig duchtig op de proef gesteld, doch vol komen hecht en edel bevonden werd, toen den volgenden morgen eenige voorbijtrekkende sol daten hen opmerkten en uit den put hielpen. Deze episode is bekend genoeg, wij behoeven ze niet uitvoeriger iu herinnering te brengen. Wij lazen ze als kind reeds en ons werd er toen de spreuk bij geleerd dat gemeene nood vijanden tot vrienden maakt." Er zijn meer treffende bewijzen voor de waarheid dezer spreuk, al gaat ze ook, evenmin als eenige andere spreuk, niet volkomen op. Die eene moordenaar aan 't kruis immers was een bewijs er tegen, zoo goed als de andere een bewijs er voor was. Doch in 't algemeen gaat de spreuk op. En als dit nu van vijanden kan gezegd worden, met hoeveel te meer grond zou men dan niet mogen verwachten dat vrienden die tijdelijk van elkander verwijderd, dat partijen die tijde lijk in een zekeren staat van débandade ver- keeren, zich door den druk van denzelfden tegenspoed gedrongen zullen gevoelen tot ver nieuwde vereeniging en aansluiting. Is er zelfs niet veel reden om te hopen dat een aldus in de beproeving gelouterde en door de beproeving weder vastgeworden band veel hechter eu sterker zal worden dan hij ooit te voren is geweest'? Laat ons eens zien of 't bovengezegde niet zeer wel van toepassing is op de liberale partij bij ons te lande, elders ook wel zelfs. De groote liberale partij, verreweg de talrijkste en ineestbeteekenende in Nederland, is sinds eenigen tijd zwak en lijdende geweest; daar is verslapping iu haar leden, verdeeldheid ouder haar voorgangers en leiders ontstaan. De ge volgen zijn niet uitgebleven. In 't onderling krakeel is haar de leiding der zaken ontglipt en is deze in andere handen overgegaan, waarin zij bezwaarlijk ooit zou geraakt zijn indien niet de onderlinge eenheid der liberale partij verbroken ware geworden. Nu ligt in het tijdelijk terugtreden als re- geerende partij op zichzelf zooveel kwaad niet maar nadat dit eenmaal een voldongen feit is geworden begint een nieuwe roeping voor de geslagenen. Zij moeten zich reorganiseeren, den onderlingen band weder aanhechten, hem versterken en dan het verloren terrein weder zoeken terug te winnen. Bij de optreding van 't conservatieve Kabinet scheen 't dat dit der liberale partij op den duur niet moeielijk zou vallen. Het nieuwe lCabiuet zou geen party-Ministerie zijn, 't zou zijn een cabinet d'affaires, 't zou conoiliant zijn, kortom 't zou zoodanig wezen als dit door de innerlijke zwakheid zijner partij, die zich zelfs niet beroemen kon de kleine min derheid te wezen, maar die slechts een deel van de minderheid uitmaakte, geboden werd. De ervaring van weinige maanden echter heeft iets anders geleerd. Yele verschijnselen en afzonderlijke feiten, kleinigheden op zich zelf maar die te zamen wel wat beteekenen, doen denken aan zekere politique des petites choses, die overbekend is in de geschiedenis van alle landen en die wij, waar of door wie zij ook bij de hand genomen wordt, voor aller gevaarlijkst houden. Die politiek is in de eerste plaats niet conciliant maar agaijant: zij verzoent niet maar verbittert. Zij laat de groote grieven rusten, maar doet zaken met allerlei kleine griefjes; zij stilt en bevredigt niet, zij sust en paait alleenzij ont wijkt groote gevechten, doch versmaadt kleine voordeeltjes, zooals 't neerschieten van een of ander enfant perdu niet; zij spreekt van 't plan om de machine te remmen, maar al remmende zet ze ook een ander vliegwiel aan de machine, verandert ze de vuurgaten en neemt ze andere kolen. Inderdaad er is in den tijd dat de politique des petites choses vigeert voor de alsdan niet regee- rende partij geen grooter gevaar dan 't geen juist in die petites choses gelegen is. Ten laatsten komen de onderling verdeelden gezameulijk in den zelfden diepen put terecht en dan is 't zeer moeielijk zich daar weer uit te werken. Daarom is 't iu zulk eeu geval geraden aan den Goth en den Romein te denken, alle oude kwesties op zijde te zetten en de handen broe derlijk in een te slaan. Per slot van rekening is zulks ook 't beste en ten meeste oorbaar vau den lande. Want eigenlijk wordt door de politique des petites choses niemand gebaat, ook niet de partij die haar bij de hand neemt en er veel mee denkt uit te richten. En 't is zoo aardig, als men ééns aan die politiek begonnen is dan schijnt het of zelfs de groote zaken ook tot kleine herleid moeten worden. Daar is het Thorbecke-monument. Raadpleegt men de conservatieve bladen dan schijnt bet dat hun verwondering groot is dat er over deze zaak zooveel leven gemaakt wordt „daar er toch eigenlijk maar sprake is van eenige vrien den van Thorbecke die hun vriend een particulier eerbewijs verlangden te geven." Zie, zoo tracht men zelfs een zaak die door een groot deel vau 't land de gemoederen nog al wat in beweging brengt, te reduceeren tot une lout petite chose tot een aangewaaid idéetje van „eenige vrienden." Het komt ons voor dat het voor de liberalen in den lande zaak is weder op te leven, zich aan elkander te sluiten en dan voor 't toeko mende zorg te dragen dat noch toomelooze ambitie, noch onverantwoordelijke slaperigheid hen weder verdeelen en dat verdeeldheid en onmacht niet andermaal de edele beginselen van het liberalisme stinkende maken bij degenen die ze niet weten te bevatten noch te waardeeren. Binnenland. ZIEEIKZEE, 12 Januari 1 8 7 5. ZiEiiiKZEE, 12 Jan. De K Midd. Courant't ge beurde met bet Thorbecke-monument besprekende, verdedigt den minister Heemskerk alsof hij minder uit zichzelf dan door den aard der zaken gedwongen, zou hebben gehandeld. //Wat moest de minister nu doen," zegt de N. M. //toen het door den waterstaat officieel ingesteld onderzoek bewees, dat de passage door het standbeeld belemmerd werd Zoo maakt men zich er gemakkelijk af. Maar de grond der redeneering is een weinig los. Men zou eerst dienen op te helderen hoe de geheim zinnige, orakelachtige waterstaat kan bewijzen dat als de breedte van 3,30 M. voor het gebruik eener traverse in een der drukste gedeelten van de stad voldoende is, het mogelijk zijn kan dat in een zeer stillen hoek twee breedten elk van meer dan 17 M. niet voldoende zijn voor 't gebruik. Het komt ons voor dat de waterstaat, hoeveel hij ook vermag, dit onmogelijk kan bewijzen. Het ontslag van den heer J. J. van Kerkwijk als ingenieur voor den algemeenen dienst bij den rijks telegraaf, heeft tot veel bespreking aanleiding gegeven. Het is bekend hoe sommige bladen dit outslag be schouwd hebben ais een neep den heer van Kerkwijk toegebracht wegens zijn voor deze regeering niet ge makkelijke stelling in de Kamer. Van conservatieve zijde, met name door de N. Arnh. en de N. Midd. is dit weersproken en in bewoordingen, die voor den lieer van Kerkwijk alles behalve vleiend zijn, en alleen uit blinden haat van partijbladen, die heviger zijn dan wel dienstig zijn kan voor degenen die zij willen believen, laat zich verklaren wat zij zoo al neerschrijven. De N. Midd. beweert ronduit dat de heer v. K. gedurende zooveel jaren een post bekleed heeft die eigenlijk niet bestond zoodat derhalve zijn betrekking niets anders dan een sinecure geweest zou zijn. Het is nog al kras, zoo iets, in onze dagen, een eminent bekwaam man in zijn vak naar het hoofd te werpen. Er mogen geen sinecures bestaan in onze staats-organisatie. De be wering houdt dus eeu ernstige beschuldiging in aan het aclres van een aantal opvolgende regeeringen. Tegenover dit alles wordt de heer v. K. ook weder schitterend verdedigd. Dit is o. a. in het Sandelsbl.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 1