voerder der Alphonsistische partij. Wij verzoeken U. M. deze tijding aan haar doorluchtigen zoon over te brengen, want wij weten niet, waar hij zich be vindt. Wij wenschen Uwe Majesteiten geluk met de groote, zonder worsteling of bloedstorting verkregen overwinning." De depêche is onderteekend door Primo de Rivèra en door Canovas Castello. Volgens nadere berichten is liet ministerie aldus samengesteld Voorzitter Canovas Castillobuitenlandsche zaken, Castrojustitie, Cardenas; oorlog, Jovellarfinantiën, Saleverria; marine, Molinsbinnenlandsche zaken, Romero Roblebo; handel, Oroviokoloniën, Ayalo. De opperbevelhebber van het Noorderleger is met geestdrift voor de proclamatie van Alphonsus gestemd. Isabella heeft aan Castillo en de Rivera geantwoord, dat de nieuwe koning onmiddellijk naar Spanje zou vertrekken. Alphonsus heeft per telegraaf den paus om diens zegen gevraagd en verzekerd, dat hij, evenals zijne voorouders, een verdediger zou zijn van den hei ligen stoel. De correspondent van de Times te Parijs heeft Vrijdagavond elf ure een onderhoud gehoud met den prins van Asturië. Deze heeft gezegd dat hij gereed is naar Spanje te vertrekken, maar dat hij nader be richt moet afwachten voor hij de reis aanvaardt; zoodra het verwachte bericht ontvangen is, zal hij terstond Parijs verlaten. Het bevestigende bericht van de proclamatie had den prins niet zeer bevreemd, daar hij het verwacht had. Toen de correspondent den koning vroeg, of hij geloofde dat de Carlisten den oorlog zouden voort zetten, antwoordde hij: ik geloof dat de oorlog aanvan kelijk verwoed zal worden gevoerd, maar liet volk langzamerhand tot mij zal komen en de oorlog zal worden ten einde gebracht. De prins zeide verder: Ik ben geen koning van deze of gene partij; bet ministerie zal worden samen gesteld uit mannen van allerlei richting en liberaal constitutioneel zijn, zooals ik zelf ben opgevoed en zooals ik wezenlijk ben. Ik weet zeer goed dat het koningschap in Spanje op dit oogenblik geen zaak van genoegen is, maar ik zal trachten mijn plicht te begrijpen en dien te doen. Eindelijk vroeg de correspondent of de koningin moeder den prins naar Spanje zal vergezellen, maar deze antwoordde levendig: Neen, het is reeds beslist, dat zij hier zal blijven. De Timessprekende over de komst van den prins van Asturië op den troon, zegt dat hij zich geen persoonlijke vijanden kan hebben gemaakt en dat, indien hij ook al op politiek gebied weinig vertrouwen mocht vinden, bij zijn opvoeding toch zorgvuldig in het oog is gehouden, dat hij eenmaal geroepen kon zijn, den troon te beklimmen. Ongetwijfeld zal hij zich niet hebben kunnen onttrekken aan den invloed der leerstellingen, welke gebleken zijn zoo noodlottig te wezen voor velen van zijn geslacht, en zoolang zijn moeder leeft, zou hij raadgevingen kunnen ontvangen, welke geenszins passen aan een constitutioneel vorst, wiens plicht en belang het is het verledene te vergeten maar de Spaausche natie kan de mogelijkheid onder stellen, dat er veel te maken is van een jonkman van 17 jaar, en dat zijn bestuur meer gegronde hoop kan wekken dan de dictatuur eener federale republiek, of een door priesters bestuurde Carlistische monarchie. De proclamatie van den prins van Asturië tot koning van Spanje wordt door de vloot ondersteund. De troepen hebben de publieke gebouwen bezet. Eenige handelsvaartuigen zijn feestelijk getooid, doch de be volking schijnt onverschillig aangaande de gebeurtenis. Serrano heeft zich bij de beweging aangesloten. De minister van binnenlandsche zaken heeft aan de gou verneurs der provinciën getelegrafeerd //Alphonso XII is eenparig tot koning van Spanje geproclameerd door de natie en door het leger. Castillo bezat sedert eenigen tijd het vertrouwen van den jongsten vorst. Ik hoop dat gij, door plicht en vaderlandsliefde geleid, de u vertrouwde belangen zult blijven behartigen." De Alphonisten beschouwen deze gebeurtenis als de genadeslag voor het Carlisme. Wij nemen hier over wat het Vaderland omtrent deze gebeurtenis zegt, omdat wij er in hoofdzaak ook zoo over denken „Dat wij op zulk een oplossing van de Spaansche crisis volstrekt niet waren voorbereid; dat wij niets afwisten van de intriges die hier zonder twijfel zijn gebezigd, de onderhandelingen die er zijn gevoerd, is niet onverklaaabaarde dagbladen te Madrid stonden onder strenge censuur, en er is zorg gedragen dat zij niets uitlieten van het plan. Wellicht dat de vrien delijke houding van Sagasta tegenover Castelar, in ons vorig nummer besproken, ook slechts een manoeuvre was om de aandacht af te leiden. Eenige dagen geleden werd uit Madrid nog bericht, dat slechts een klein gedeelte van den adel het adres van den prins van Asturië had onderteekend. Ook de anders goed ingelichte correspondent van de Réjniblique Franqaise wi3t den 26 December van de zaak nog niets af. Wel spreekt hij van een plan van verzoening van de Bourbons en Orleanisten in den vorm van een huwelijk tusschen den prins van Asturië met de oudste dochter van den hertog van Montpensier en het regentschap van den hertog van Montpensier tot aan de meerderjarigheid van den prins van Asturië, maar zonder er veel gewicht aan te hechten; de correspondent schijnt het plan veel te afschuwelijk te hebben gevonden om er in ernst geloof aan te slaanliet gerucht liep evenwel dat zoowel Sagasta en Topete als Serrano met dit plan bekend waren. Wij zullen spoedig meer hoorenvoorloopig moeten wij de medeplichtigheid van de regeering en den opperbevelhebber als waarschijnlijk aannemen. Men weet dat het bericht van de proclamatie van den prins van Asturië op de beurs werd begroet met een belangrijke rijzing, maar men wachte zich voor overdrijviug van de beteekenis van het feit; zeker, na de vroegere mislukking van de kouingzoekerij, na de onheilen door de republiek veroorzaakt onheilen waardoor het land op den rand van den afgrond werd gebracht, is het zoo onnatuurlijk niet dat men het weder eens is geworden met den prins van Austuric, maar men vergete niet dat de groote stedeu in Spanje republikeinsch zijnin een aantal steden zal men de proclamatie van den prins van Asturië beantwoor den met het sluiten der poorten en het zwaard zal moeten beslissen. Eenige generaals zijn eveneens de republiek toegedaan, maar men mag aannemen, dat de groote meerderheid van liet leger de monarchie welkom zal heetende toestand was in den laatsten tijd te on houdbaar en het uitzicht op de vestiging van een vaste orde van zaken te gering. In welke verhouding staat de nieuwe monarchie tot don Carlos? Men heeft wel eens gedacht dat het praalvertoon van Serrano met zijn vertrek naar het Noorderleger zou uitloopen op een convenio, waarin niet alleen de prins van Asturië, maar ook don Carlos zou zijn betrokken. Het schijnt evenwel dat don Carlos van de compagnie is uitgesloten. Ook de nieuwe koning heeft zich in dien geest uitgelaten." Tot zoover het Vaderland. Wij willen niet ontkennen dat zoo het werkelijk blijkt dat de natie zich vrij algemeen verklaart voor hot koningschap met Alphonsus, dit voor 't oogenblik zeker als een te waardeeren uitkomst voor Spanje is te beschouwen. Wij voorzien dat nu ook 't Carlisme 't niet lang meer houden zal. Maar als nu eenmaal 't land zoo wat tot rust zal gekomen zijn, als de nieuwe koning voor goed te Madrid den stoel der Bourbons weder zal ingenomen hebben, wat dan Dan, vreezen wij met zeer veel grond, zal voor Spanje de reactie weder aanvangen. Er moge al geen tijdperk aanbreken als na den tweeden terugkeer van Ferdinand Y1I (18131833) toen er beulen te kort kwamen en de cachotten en verbanningsoorden de stantsmisdadigers, d. i. de onschuldige martelaars voor hun meening en voor de vrijheid, op verre na niet konden bevatten, dat er een geduchte reactie komen zal houden wij voor zeker. Voor 't oogenblik heeft Alphonsus om met don Carlos te kunnen breken ook schijnbaar den ultraraontanen den rug toegekeerd hij heeft in zijn bekend groot manifest zich liberaal en constitutioneel genoeg verklaardmaar dat zal niet lang duren. Zoodra zijn succes zeker is, zullen de ultramontauen don Carlos loslaten en zich op Alphonsus werpen. Trouwens in zijn depêche aan den paus heeft de nieuwe koning zelf den heeren te Eoine de woorden in den mond gegeven en den weg aangewezen. Pins IX, die wel aan een Isabella de gouden roos der maagdelijke reinheid heeft durven vereeren, zal haar zoon zijn zegen niet onthouden, vooral niet als diens affaire gezond blijkt te wezen. En dan komt voor Alphonsus de moeielijkheid aan. Vooreerst komt ons 't oude spreekwoord binnen „zou Jt ei beter zijn dan 't hoen, dat zou" enz. maar al ware ook dit spreek woord geen waar woord en al was Alphonsus vrij goed opgevoed, 't geen werkelijk 'f geval is volgens sommigen, dan is 't haast niet te denken dat hij, een te eenemale onervaren jongmensch van nog geen achttien jaren, weerstand zou kunnen blijven bieden aan den drang der ultramontauen, die tocli eigenlijk sinds eeuwen de mannen zijn die de Spaansche natie beheerschen. Hier komt bij dat waarschijnlijk al de mannen van liberale kleur die nu hebben medegewerkt om de nieuwe omwenteling te doen gelukken, en die dat vast alleen gedaan hebben om zich uit hun onhoudbare positie althans op een dragelijke wijze te redden, terstond na de vestiging van 't nieuwe koningschap een sterke oppositie zullen gaan vormen. Dit schijnt tegenstrijdig doch volgens de Spaansche traditiën is 't volkomen consequent. Om tegen deze oppositie iets te kunnen uitvoeren, zal er voor den koning niets anders overblijven dan zich in de armen der reactie te werpen. Laat ons ondertusschen hopen dat alvorens dan een nieuwe revolutie de zaken weder ondersteboven komt keeren, de middelen mogen gevonden zijn om de houders der Spaansche fondsen, wier harten sinds een paar dagen ongetwijfeld wel zullen poperen van ver wachting, althans eenigszins te vreden te stellen en eenige vergoeding te geven voor de lange marteling van hun geduld. Ten slotte wagen we een gissing. Zou voor Frank rijk niet misschien iets dergelijks op til zijn als nu met Spanje plaats heeft. Het komt ons voor dat de zoon van Napoleon lit 't jaar 1875 ook niet zonder een nieuwe straal van hoop heeft zien aanbreken. BRIEVEN UIT HOLLAND. xv. Eenige dagen geleden bracht Jhr. Mr. Victor de Stuers ons land het verblijdend of beschamend? bericht, dat een Belgisch kunstschilder 't plan had gevormd ons land te begiftigen met een Museum voor Kunst. Hij zou daartoe bijdragen inzamelen uit alle Europeesche landen, slechts één enkel uitgezonderd. Dat eene is Nederland. Jammer dat naar aanleiding van dit bericht een corres pondentie ontsponnen is tusschen den auteur en 't Han delsblad.die daarop schijnt uitteloopen dat 't een praatje is, hoe bepaald ook de heer de Stuers voor de waarheid er van instaat. Nu toch is er alle aardigheid af. De ironie was anders scherp genoeg: Nederland kunstschatten bezittende, onmachtig om die behoorlijk te exposeeren. 't Doet denken aan de niet minder geestige mededeeling dat de manschappen der Amsterdamsche brandweer zouden geoefend worden in 't behandelen der schilderijen van 't Trippenhuis, aangezien dat 't avond of morgen door de vlammen staat vernield te worden. Maar genoeg om nogmaals te wijzen op de stiefmoeder lijke behandeling der kunst in 't algemeen waar ze in handen is vair 't Nederlandsche volk. Zou waarlijk de stoomeeuw onze ateliers sluiten en wat we nog hebben, dat den naam van musea draagt, tot pakhuizen gaan in richten? Zouden onze schilders tot vensterbekladders, onze musici tot straatmuzikanten worden gedoemd? Zou de vraagwat zullen we eten, wat zullen we drinken, zóó dringend op antwoord wachten dat we daardoor voor an dere dingen geen tijd overhouden? Neen zoover is 't nog niet. Deze brief reeds kan aan- toonen dat we gaarne onze koffieveilingen, aanbestedingen, coöperatieplannen, pleidooien aan kant doen, waar de kunst ons naar haren Tempel roept om met volle teugen te genieten van 't genot dat ze haar aanbidders in rijke mate schenkt. Tot zelfs in onze Vertegenwoordiging en dat zegt wat heeft de kunst gehoor gevonden. En waar de begrooting met sprekende cijfers aantoont dat het Ne derlandsche volk God Baehus op prijs stelt, daar toont ze ook thans aan dat nevens dien verschrikkelijken Baal nog plaats is voor de liefelijke Muzen. In cijfers uitgedrukt w. d. z. we hebben f 5000 los gekregen voor den aankoop onzer Rijksmusea. En al schijnt dat nu ook een erbarmelijk getal wat het dan ook trouwens is toch gaan we vooruit. Aan den eenparig uitgedrukten wensch onzer Tweede Kamer hebben we die som te dankenzoo die gezwegen had, had 't Ministerie zich op Thorbecke's bekend »kunst is geen regeeringszaak" beroepen en dan bad de kunst met f 1450 op zak het gansche jaar door moeten teren. Deze omstandigheid drong me over de kunst te schrijven. Ook het seizoen geeft me daartoe geschikte aanleiding. De aankondigingen van muziekuitvoeringen en tooneel- voorstellingen vullen een groot deel der advertentie-kolom men, stof dus in overvloed. Van dat alles echter meld ik niets, slechts enkele opmerkelijke bijzonderheden wensch ik hier aantestippen. Op dramatisch gebied heb ik de grootsche figuur te bespreken van Herman Linde. Ik noem hem eerst, niet omdat hij de Ned. kunst dient, want hij is Duitscher, maar dewijl ik onder onze kunstenaars die in dit seizoen met hunne gaven woekeren, geen kan aanwijzen, die hem evenaart. Ik ken er, die met een ongeloovigen glimlach de zaal binnentraden waar Linde voor 't eerst van zijn kunst proeven zou geven. Ze hadden gehoord uit buiten landsche bladen hoe Linde de drama's van Shakespere geheel alleen en uit 't hoofd voordraagt, met een talent als door geen gezelschap lean ten toon gespreid worden waar de rollen behoorlijk verdeeld zijn. Linde heeft ten volle aan den roep beantwoord, die van hem uitging en 't genot door hem aan 't kunstminnend publiek geschonken, is niet gering geweest. Door zijn meesterlijke voordracht heeft hij zich scharen bewonderaars verworven. Hier was dan ook alles tot een volkomenheid gebracht, als zelden aanschouwd en gehoord wordt. Zijn gebaren, zijn gelaatstrekken, zijn toon, zijn houding, dat alles was in elk treurspel van 't begin tot 't einde onbe rispelijk. Geen enkel woord ontglipt hem, de gansche tra gedie, zoo hij die als b.v. Coriolanus in zijn geheel geven kan op één avond is door hem bestudeerd tot in de schijn bare kleinigheden. Ieder persoon leidt hij in met een stem, die u vreemd doet opzien, 't is alsof Linde verdwenen is en de man, dien zich de auteur gedacht heeft, in zijn plaats is getreden. In 't kort, Linde's verschijning is een van de schoonste op letterkundig gebied, niet het minst omdat ze zoo hoogst zeldzaam is. In den tijd dat deze ster schitterde in de November avonden, trad ook onze bekende Mina Kruseman op als recensent der recensenten met haar Kunst en Kritiek, een vinnig woord met een niet minder Yinnigen titel't is opgedragen aan haren vijand Ds. II. de Veer. Dat letter werk, waarmee ze thans nog hier en daar optreedt, erlangt zijn waarde vooral van de wijze van voordracht, waarin Stella 't vrij ver gebracht heeft en door de omstandigheid dat daarin een jonge dame op vrij scherpen toon te velde trekt tegen de hedendaagsche kunstrechters. Heel wat kalmer en zachtzinniger was de figuur van Mej. Baart uit Brussel. Met een paar novellen heeft ze gedebuteerd en met belangstelling heeft men haar mee ningen vernomen omtrent een ongeoorloofde liefdesbetrek king en de opvoeding der meisjes. De gewone, niet ongegronde klacht dat den jongens de weg wordt vereffend, terwijl liet meisje te pronk staat, tot dat een of ander jonkman zich

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1875 | | pagina 3