voor het arrondis-
seinent Zierikzee.
1874. No. 88. Zaterdag 7 November, 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
ziiiiikznsiui; couRMT.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
Het Scheidsrecht der Volken of de
Internationale Arbitrage.
Vervolg en Slot).
Twee voorname en allerkoppigste aanleidingen
tot oorlog bestaan nog: de godsdienst, die wil
keerseken ook in bet wereldlijke, en het streven
der nationaliteiten om tot hun vecht te komen
voor zoover dit recht nog door oude fouten
en misbruiken is verkort en belemmerd. Nage
noeg alle andere aanleidingen tot twist en
verdeeldheid onder de volken zijn ten doele
van zeer ondergeschikt belang geworden en
ten deele tot het ressort van het gewone recht
of van het gezond verstand der partijen terug
gebracht. Nog niet lang geleden hebben we
't gezien hoe twee groote natiën, de Duitsche
en de Franseke, een vreeselijken oorlog aan
vaardden omdat er groote nationale en vooral
godsdienstige belangen in het spel waren. Nie
mand zal 't gelooven dat de candidatuur van
een Hohenzollern voor den Spaanschen troon
en een onbeleefdheid van den Franscken gezant
jegens den koning van Pruisen te Ems de
aanleidingen tot dien bloedigen krijg geweest
zijn. Om zulke redenen wordt geen groote
oorlog meer begonnen; wel om de vraag te
beslechten wie in Europa de baas zal wezen
het Jesuïtisme of de staat, of wie de hegemonie
zal hebben de Galliër of de Germaan. Zoo
wordt er ook geen oorlog meer gemaakt om
eenige jaloersche kooplieden pleizier te doen;
noch om een of andere voorspoedige handels
plaats te verwoesten; zelfs niet om betrekkelijk
ernstige vergrijpen tegen het internationale
recht, getuige de Alabama-kwestie. In zeer
veel gevallen van misverstand of verschil, on
dergane verongelijking, benadeelin'g of beleedi-
ging wordt de toevlucht genomen tot diplomatiek
overleg.
Tal van congressen, zij 't dan ook met min
of meer eerlijke bedoelingen belegd en met
min of meer goeden uitslag bekroond, bewijzen
dat de kinderen dezer eeuw verstandiger zijn
dan hun vaderen, dat zij meer autoriteit toe
kennen aan de rede en het gezond verstand
dan aan het zwaard, dat zij meer vertrouwen
stellen in de behendigheid en het rechtsgevoel
hunner diplomaten dan in die hunner generaals,
dat zij liever de pen laten beslissen dan het
zwaard en liever stroomen inkt vermorsen dan
stroomen bloeds te vergieten. Dit opent het
vooruitzicht dat de natiën, eenmaal op den
goeden weg geleid, daarop ook zullen voortgaan.
Wat is er nu evenwel nog bovendien te
hopen of te verwachten van het denkbeeld
der internationale arbitrage Het is iets anders
of men door het aangeven en uitwerken van
dit inderdaad aantrekkelijke denkbeeld de na
tiën nog meer wil doen inzien hoe aanbeve
lenswaardig bet is dat zij toch in elk geval
de hartstochten zoo lang mogelijk beheerschen
door de rede, dat zij bij voorkomende geschillen
aanvangen met het beproeven van minnelijke
schikking, dan wel of men er mede bedoelt
permanente internationale scheidsgerechten in
het leven te roepen. Het laatste, hoewel nog
schooner en aantrekkelijker dan het eerste,
zal men bijna niet ernstig kunnen voorstellen
het zal nog, wie weet hoelang, een utopie
blijven. Al kon zulk eeu wereldgericht nu al
voor 't oogenblik eens tot stand gebracht wor
den, wat zou 't anders zijn dan de feitelijke
organisatie der wereld-heerschappij onder pre
sidium van den eenen of anderen machtigen
staat? Europa wanende een comité van al
gemeen welzijn te stichten, zou slechts een
centraal-bureau opgericht hebben om den al-
machtigen potentaat, die als voorzitter kwam
op te treden, de uitoefentng van zijn albeheer
wat gemakkelijker te maken. Het zou vreemd
zijn aD er iemand was die dit gevaar niet
inzag.
Een permanente commissie van internationale
arbitrage mag niemand wenschenvooral geen
der staten van den tweeden of eenigen min
deren rang.
Bovendien, ieder weet toch hoe er reeds
sinds 1815 een wel niet volkomen en regel
matig georganiseerd, maar toch feitelijk han
delend lichaam, dat eenigermate van dien aard
is, bestaat en wel het comité der zoogenaamde
„Groote Mogendheden." Sinds het „Heilig
Verbond" vooral is het denkbeeld bij de Euro-
peesche volken maar al te gemakkelijk inge
slopen en al te lichtvaardig aangenomen dat
aan die zoogen. groote mogendheden eigenlijk
de opperste leiding toekomt. Zij, die in vroeger
tijden niets anders geweest zijn dan de onder
scheidene zware lichamen die van beduidenden
invloed kunnen zijn op liet bewaren van 't
Europeesche evenwicht, zijn in 1815 om de
restauratie tot stand te brengen tijdelijk tot
een gemengde commissie samengevloeid en het
is bekend hoe dit is uitgeloopen op niets an
ders dan een reusachtige samenzwering, waarvan
vooral de kleine staten en de groote volks
belangen de slachtoffers zijn geworden. Te
kwader ure is toen het algemeene staatsrecht
tot een zaak van conventie gemaakt onder
eenige weinige grootmachten. Ook wij hebben
daarvan de noodlottige gevolgen maar al te
zeer ondervonden in 1830 en later, toen er
geen sprake was van recht voor ons, maar wij
ons eenvoudig aan de executie van 't geen
't hooge sanhedrin geliefde te willen, hadden
te onderwerpen.
Neen, wij willen niet gaarne een permanente
commissie van internationale arbitrage; 't zou
niets anders zijn dan de legalisatie van het
recht van den sterkste.
Iets anders is 't het denkbeeld ingang te
doen vinden om bij voorkomende gelegenheden
van verschil in de eerste plaats te beproeven
de zaak te onderwerpen aan een of meer arbiters
die buiten de zaak staan, en beiden partijen
welgevallig zijn.
Dit denkbeeld aan de publieke opinie in over
weging te geven kan zeer goed zijn.
Maar in zeer veel gevallen heeft dit ook nu
reeds plaats en wij betwijfelen of opzettelijk
aandringen op zoo iets, in een tijd dat er geen
kwestie aan de orde is, wel tot iets meer zal
leiden dat 't geen ook nu reeds geschiedt.
De motie spreekt van „geschillen tusschen
beschaafde volken, van onderwerpen die voor
de scheidsrechterlijke uitspraak vatbaar zijn."
Wat is hierdoor te verstaan Men zou zeggen
dat alle geschillen, welke ook, uit hun aard
vatbaar zijn voor scheidsrechterlijke uitspraak,
't Ligt maar aan den goeden wil der partijen.
Nu kan men wel zeggen dat diep ingrijpende
kwestiën b.v. waar de godsdienst mede gemoeid
is, of waar het de groote nationaliteiten betreft,
vooralsnog buiten die bepaling vallen, maar in
het wezen der zaak vallen zij er niet buiten.
Er is geen kwestie denkbaar die per se door
geweld van wapenen zou moeten uitgemaakt
worden, 't Komt er maar op aan wat partijen
willen, of wat één van de twee wil. En hierin
ligt jnist de zenuw van het vraagstuk. Als
partijen willen, dan is er al overleg eu toena
dering; als zij heiden, of één van hen niet
willen dan is er van overlegtoenadering,
schikking geen sprake vóór ze eerst eens ge
vochten hebben.
Van welken invloed zou nu 't voorstel tot
het instellen eener commissie van arbitrage
kunnen zijn, als 't geval er toe ligt dat een
der partijen of wel beiden zijn zin wil door
drijven? Dan is er, o. i., van de arbitrage
volstrekt geen heil te wachten.
Veel hangt af van den aard der ontstaande
geschillen. Er kunnen betrekkelijk ernstige
geschillen ontstaan, die toch niet van politieken
aard zijn maar alleen rechtskwestiën. In zulke
gevallen zullen beide partijen zonder moeite tot
het uitnoodigen van scheidsrechters over te halen
zijn, zoo zij dit niet reeds uit eigen beweging
doen, zoodra 't blijkt dat de gewone diplomatie
't niet klaren kan. Maar komt de politiek in
het spel, die fijne kunst, die allerminst een eer
lijke kunst is, dan zal de opwerper van de
kwestie er niet in toestemmen zich aan een
scheidsrecht te onderwerpen, tenzij hij zeker is
van de stem der arbiters, en in zoodanig geval
zou de arbitrage niet zuiver zijn. Bij voorko
mende politieke moeielijkheden zou ook boven
dien zeer bezwaarlijk een neutrale, een geheel
onpartijdige commissie van arbiters te vinden
zijn. Gesteld dat te eeniger tijd deFranschen
zich door de ultramontanen laten ophitsen tot
wraakneming tegen de Duitsekers. Wij zien
niet in waar dan de arbiters zouden moeten
gezocht worden. Noch Duitschland, noch Frank
rijk zou zich naar den raad eener combinatie
van derden willen schikken. De mogendheden
die 't waagden zich met de zaak in te laten,
zouden al spoedig eindigen met bondgenooteu
of medestanders van een der beide partijen te
worden, en dit zou niets anders wezen dan een
onmetelijke uitbreiding der ramp, die toch al
groot genoeg was.
Hoe wij de zaak ook beschouwen, onze con
clusie blijft steeds dezelfde: dat voor politieko
geschillen arbitrage niet wel toepasselijk en ook
niet wenschelijk is, dat op vraagstukken van
internationaal recht arbitrage wel toepasselijk
is, doch dat zij daarvoor niet opzettelijk behoeit
georganiseerd te worden, daar de betrokken
partijen uit welbegrepen eigenbelang doorgaans