/lllllk/IISÜIII COURANT.
voor het arrondis- sement Zierikee.
1874. No. 87. Woensdag 4 November. 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Het Scheidsrecht der Volken of de
Internationale Arbitrage.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTE N TI EN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN.
Met het meeste recht mag als een der vruch
ten van de beschaving aangemerkt worden dat
de volken over 't algemeen den oorlog hebben
leeren beschouwen als een kwaad, dat niet als
een natuurramp of een oordeel Gods in een
noodlottig oogenblik op de volken wordt neder-
geworpen, maar dat door de menschen zelf
gepleegd wordt en waarvan zij zich, evenals
van elk ander kwaad, te eenigertijd hebben
te beteren. Dat er nog oorlog gevoerd kan
worden komt wel in de eerste plaats daarvan
daan dat de volken zich nog, onder sommige
omstandigheden, voor bet oorlog voeren laten
gebruiken. Als de volken 't slechts wilden
dan zou 't oorlogvoeren voor goed uit de wereld
zijn er bestaat geen vrees dat de vorsten en
voorgangers, als zij geen gedweeë volgelingen
meer vonden, persoonlijk tegen elkander in bet
krijt zouden treden, en al mocht dit nu ook
al eens gebeuren, 't kwaad daardoor teweegge
bracht zou zelfs ia de verte niet te vergelijken
zijn met de rampen des oorlogs.
Het komt er dus maar op aan of de volken
zich van deze bun souvereine macht om de
oorlogen afteschaffen algemeen bewust zijn, of
zij 't algemeen erkennen dat zij 't zijn die ten
strijde moeten trekken, dat 't hunne zonen,
mannen en vaders zijn die zich op 't slagveld
wagen en verminking of dood te gemoetgaan,
dat 't hun oogst is die door de hoeven en
voeten vertreden, door kanonwagens omgewoeld
door bommen en kogels doorploegd wordt, dat
't bun huizen en schuren zijn die door den
brand worden vernield, en dat ten slotte zij
zelf wederom met hun eigen geld al de schade
moeten vergoeden en al den jammer moeten
bezuren, dat zij óf de schande, óf de eer, in
alle geval alles moeten betalen.
Het komt er maar op aan of de volken dit
algemeen inzien en erkennen; want doen zij
dit, dan kan ook onmogelijk de gruwel des
oorlogs blijven voortbestaan.
Als men let op 't onbegrijpelijk dwaze dat
er in gelegen is als gebeele volken zich
eigenlijk toch in den grond tegen bun zindaten
opdrijven door enkelen om elkanders welvaart te
verwoesten elkander te verminken of te dooden,
dan heeft men reden zich te verbazen dat er
nog krijg mogelijk is tusschen zich noemende
beschaafde volken.
Toch is de tijd nog vere dat de zwaarden
zullen worden omgesmeed tot sikkels en ploeg
ijzers. Wij hebben hier niet te doen met een
eenvoudige vraag van ja of neen, noch met
een to be or not to beer komen waarlijk
zooveel maren en wanten bij in 't spel dat
vooreerst de kwestie nog wel niet met zitten
en opstaan kan beslist worden.
Maar ieder die de wereldgeschiedenis
eenigszins kent, zal toegeven dat er toch reeds
veel ten goede veranderd is. Het sprookje van
de volken die „van den oorlog" leefden zou
tegenwoordig moeilijk meer zijn waar te maken.
Het gaat ook niet meer aan, de volken tegen
elkaar in het veld te brengen om den wille
van een geschoten buffel, een geschaakte deern
of een zuur gezicht van buurmaus hovelingen.
Ouwerwetsche of klassieke veroveringsoorlo
gen zijn eigenlijk ook al uit den smaak en
zullen zeker al zeldzamer worden voor 't toe
komende. Ben prins troonopvolger die, als
Alexander, zich beklagen zou over zijns vaders
veroveringen omdat er voor hem niets meer
zou overblijven, kon tegenwoordig wel eens
gevaar loopen een onmogelijke candidaat te
worden. Kortom de publieke opinie ten opzichte
van het oorlog voeren is reeds aanmerkelijk
ten goede gewijzigd en zal dit bij voortduring
nog meer en meer worden. Eenmaal zal er een tijd
komen dat men nergens meer krijg voert op
aarde, dat het belachelijk zal geacht worden
't geen onrecht is met zwaard en bajonet tot
recht te willen maken en dat het levendig besef
der grondregelen van het internationale recht
't brutale geweld der wapenen overbodig zal
hebben doen worden. Het ontbreekt niet aan
mensehlievende pogingen om de komst van
dien tijd te verhaasten en het is wel een dengd
juist van den nieuwen tijd te achten dat er
hier en daar luide stemmen opgaan om de vol
ken op te roepen tot het gebruik maken van
hun souvereine macht om liet oorlogvoeren af
te schaffen. Dat die stemmen nog geenszins
algemeen gehoor vinden, dat zij hier door ge
weld tot zwijgen worden gebracht, daar door spot
tend glimlachen of ongeloovig schouderophalen
worden beantwoord, ginds door allerlei drogrede
nen worden tegengesproken, dat alles bewijst
dat de tijd nog niet gekomen is om de tempelen
van Janus voor goed dicht te metselen. Daarom
moet er ook niet overhaast gehandeld worden.
Een kwaal die met de menschheid zelf geboren
schijnt te zijn, laat zich niet op eens door de ver
kondiging van een helder denkbeeld uitroeien.
Dat moet langzamerhand en geleidelijk geschie
den. De publieke opinie der volken is wel
zeer machtig, maar hij die in staat wil zijn
die opinie te leiden en te beheerschen ten goede
moet nog veel machtiger zijn. Ja, dat gaat
zelfs de krachten van de enkele waarlijk ver
lichte geesten die er zijn nog zeer ver te boven.
Nochtans is elke poging tot vorming en
leiding van de publieke opinie in de goede
richtiug, elke roepstem om de volken uit den
slaap op te wekken en tot besef hunner macht
te breDgeu, zeer te waardeeren. Zalig zijn de
vreedzainen al gelukt het hun ook juist niet
zoo op eens den wereldvrede te stichten.
Daarom verdient ook het denkbeeld als titel
boven dit opstel geplaatst„het scheidsrecht
der volken of de internationale arbitrage" de
belangstelling van ieder.
Zeer onlangs, in de zitting der Tweede Kamer
van den 12 October, werd door de heeren van
Eek en Bredius een motie ingediend van dezen
inhoud
„De Kamer drukt den wensch uit, dat de
Regeering in haar betrekking tot het buitenland
zal trachten de arbitrage te doen worden het
aangenomen en gebruikelijke middel, om door
het recht te doen beslissen alle internationale
geschillen tusschen beschaafde volken, over on
derwerpen die voor de scheidsrechterlijke uit
spraak vatbaar zijn
en dat zij, zoolang het doel niet is bereikt,
zal trachten bij alle geschikte gelegenheden,
bij het sluiten van tractaten te bedingen, dat
de daarvoor vatbare geschillen, die tusschen
Nederland en het land waarmede het tractaat
wordt gesloten, mochten ontstaan, aan de be
slissing van scheidsrechters zullen worden op
gedragen."
Deze motie staat binnen kort behandeld te
worden wij kunnen dus omtrent haar lot in
de Kamer niets zeggen. De bedoeling dei-
voorstellers is duidelijk. Zij willen, door de
motie, de Nederlandsche natie bij monde harer
vertegenwoordigers een afkeurend oordeel doen
uitspreken over het voeren van oorlog om aller
lei kwestiën die voor rechtskundige beslissing
zouden vatbaar zijn als partijen dit slechts
wilden. Neemt men hierbij nu in aanmerking
al 't geen in den jongsten tijd ook hier en
daar in liet buitenland op dit punt reeds ver
kondigd is, hoe zelfs het Engelselie Lagerhuis
en de Italiaansche Kamer van volksvertegen
woordigers reeds met geestdrift dergelijke rno-
tiën hebben aangenomen, dan zal men erkennen
dat het denkbeeld der heeren van Eek en Bredius
ook in ons parlement wel een ernstige over
weging verdient.
Een andere vraag is het of van de aanne
ming eener zoodanige motie eenig dadelijk
effect te wachten is Wij meenen dat men
zich daaromtrent maar geen illuzien zal moeten
maken, doch niettemin zien wij veel goeds in
die motie omdat zij in alle geval ook zal mede
werken aan de vorming en leiding der publieke
opinie waardoor deze ten laatste rijp kan worden
om zich met kvachtigen nadruk tegen eiken
oorlog te doen liooren, 't welk natuurlijk spoedig
den oorlog zelf onmogelijk zou maken.
Het is wel merkwaardig hoe het denkbeeld
van een zeker internationaal recht, ja zelfs van
een internationale rechtbank voor de voorko
mende geschillen onder de volken reeds voor
een paar eeuwen aan sommige groote staats
lieden niet vreemd was. De grondslagen waarop
o. a. de Westfaalsche vrede in 1648 werd ge
sloten, veronderstellen reeds een zekere onderlinge
solidariteit der Europeesclie volken, die noodig
werd geacht tot behoud van den algemeenen
vrede. Wel is men daar menigmaal van afge
weken, doch telkens kwam men er toch weder
op terug, 't geen vooral bleek hij elk nieuw
gesloten verbond of vredes-verdrag Zoo
werd Lodewijk XIV door Willem III, in het
Haagsche en later in het Weener verbond, als
't ware voor de rechtbank van Europa gedaagd
en is de geheele succesie-oorlog eenigermate
te beschouwen en als een executie van het
internationale recht.
Hoe ver men toen nog van den ideaal-staat
verwijderd was springt maar al te duidelijk
in het oog uit de contradictie dat men tot een
algemeenen oorlog kwam om den algemeenen
vrede te bewaren op de grondslagen van liet
internationale recht.
Langzamerhand zijn ondertusschen, door den
invloed van de betere begrippen, de aanleidingen