/I l it I k ZEKSOIK COURANT
voor het irroidls- xjfcrx seiuent Zierikaee.
1874. No. 64. Zaterdag 15 Augustus, 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
Het Congres te Brussel.
GRIETJE VAN DEN TUINBAAS.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1,
Afzonderlijke nomraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever Iï. LAKEXMA1V.
Van geheimzinnige handelingen zal men, bui
tenaf staande, allicht veel kwaads o 1 veel goeds
denkenhet is tegenover het geheimzinnige
haast niet mogelijk onbevoordeeld te blijven.
Dat er tusschen de uitersten nog een mid
delweg het ordinaire, onschadelijke, kan gelegen
zijn, daaraan denkt men doorgaans niet als een
zaak met een geheimzinnig kleed omhuld is.
Inzonderheid staat de geheime diplomatiek in
een kwaden reuk. En geen wonder, waar zoo
veel voorbeelden uit de geschiedenis zijn op te
delven die bewijzen hoe op geheime congressen
de heiligste rechten der volken en der menschheid
opzettelijk op zij gezet en vertrapt zijn. Men
vertrouwt dan ook, door de ervaring geleerd,
't geheimzinnige in den regel niet.
Zoo ongeveer staat het groote publiek, voor
zoover het belang stelt in 't geen er in de
staatkundige wereld omgaat, tegenover het con
gres te Brussel. Van 't geen daar wordt uit
gebroed is voor de volken niet veel goeds te
wachten, of in die hermetisch gesloten vergader
zaal te Brussel wordt aan de goede lieden een
verrassing voorbereid, zoo groot als er mogelijk
nog geen gezien is. Of 't een, óf 't ander
inderdaad is het moeielijk om zich van 't stellen
van dit dilemna te onthouden, hetzij door bedaard
af te wachten wat de geheimzinnige congres
sisten later zullen aan het licht brengen, hetzij
door nog een midden tusschen de uitersten aan
te nemen, n.l. dit: dat 't congres „heel onschul
dig" zijn kan.
Men moge 't nu bevooroordeeld van ons
noemen of niet, wij hebben met dat congre9
zeer weinig op.
Vooreerst is 't geen vredes cougres, dit is
zeker. Toen keizer Alexander II het initiatief
nam om te Brussel een bijeenkomst te doen
plaats hebben van vertegenwoordigers der ver
schillende staten ten einde over de middelen te
beraadslagen om in de oorlogen zooveel moge
lijk de menschelijkheid in het oog te doen
honden, was 't reeds duidelijk dat het niet de
vraag zou zijn hoe maken wij een eind aan
het oorlogvoeren maar hoe zullen wij den oorlog
voeren, als fatsoenlijke lui, als gentlemen
Uit 't geen zoo nu en dan, ondanks liet goed
gehandhaafde geheim der beraadslagingen, uit
lekt, blijkt dat er tot dusver uitsluitend over
humanitaire punten moet beraadslaagd zijn. Nu,
het veld is wel ruim in dit opzicht en er is
stof genoeg te vinden om den humaniteitszin
der congressisten te oefenen.
Ware het maar mogelijk om het allereerste,
't fundamenteele beginsel der humaniteit te doen
zegevieren 1 Immers dit isgeen oorlog voeren,
elkander niet verwonden, noch verminken, uocli
dooden, elkanders zuur verworven rijkdom niet
rooven, elkanders welvaart niet verwoesten.
Maar daar is niet aan te denken dat dit eerste
beginsel van humaniteit op 't Brusselsche con
gres zal ter tafel gebracht worden.
Dan zouden daar niet bij uitsluiting diploma
ten en generaals heen gezonden ziju diplomaten
voor wie oorlogstijd een fortuintje kan zijn
en die aan 't vechten toeh niet meedoen, en
generaals die bij uitnemendheid de mannen van
't zwaard zijn.
Het schijnt derhalve 't doel te zijn, de nood
zakelijkheid van 't oorlogvoeren als feit aan
nemende, daarbij de menschelijkheid toch nog
zooveel mogelijk te eerbiedigen.
Hoe kan dat geschieden Hoe kan 't geen
in beginsel onmenschelijk is menschelijk gemaakt
worden? Hoe is 't mogelijk humaan te zijn
als men begint met een grondbeginsel van
humaniteit eenvoudig op zij te zetten
Hoe dat alles kan zal 't Brusselsche congres
ons leeren.
Ondertusschen is 't opmerkelijk dat 't congres
juist samenvalt met dien schandelijken-oorlog
in Spanje. De groote krijg van '70'71 was
in zekeren zin nog fatsoenlijkdaarbij werd
de humaniteit sterk vertegenwoordigd door do
lu! 't Roode Kruis, ten deele zelfs in kostuum
daartoe uitgetogen. Het ongelukkige Spanje
wordt door geen enkele roode kruisvaarder bij
gesprongen. Slechts ultramontaansche beurzen
en wie weet wat voor wapen-fabrikanten toonen
levendige belangstelling. Nu is 't ook niet te
ontkennen dat die roode kruis-manie van'70'71
niet bijzonder naar de zin der oorlogsmannen
van beroep is geweest't was een inmenging
in het edele vak der wapenen die den mannen
van het zwaard niet aangenaam zijn kan. Was
't ook niet een getuigenis der consciëntie van
de volken tegen de vorsten die den krijg voerden,
dien bloedigeumensclionteerendeiiGodter-
genden krijg
Zoo eens op 't Brusselsche congres werd
besloten voortaan de roode kruisvaarders van
't oorlogsterrein te weren'?
Foei! wat slechte gedachte! Maar waarom
laat men dan niet zoo wat doorschemeren waar
mede men zich daar eigenlijk bezig houdt
Is er niet reeds uitgelekt dat één der punten
van overleg zou zijn de vraag of vrijwilliger-
corpsen, burgers die eventueel de wapens opvatten
om deel aan den strijd te nemen, niet buiten
het krijgsreekt zullen gesloten worden Wij
weten niet of dit waarheid isdoeh is 't gerucht
juist, dan zien wij niet in waarom ook't Roode
Kruis niet eenvoudig zou weggestuurd worden
als niet officieel, derhalve als onbevoegd om
zich met den strijd of de strijders te bemoeien.
Inderdaad het wordt meer en meer een be
denkelijke zaak dat de natiën hun regeeringen
de absolute beschikking in handen geven over
de gedurig in getal toenemende legers. Men
meent op den goeden weg te ziju met al scherper
de grenzen af te bakenen tusschen 't krijgsrecht
IV.
Op dat oogenblik had er zoo iets plaats wat in de di
plomatiek en in de politiek een «fait accompli" genoemd
wordt, zoo iets waaraan eigenlijk niets meer te veran
deren valt.
En toch hadden de jonge lieden elkander over niets anders
gesproken, dan over de zotte pruiken, de jabots, de kanten,
hals-, hand- en beenkragen onzer overgrootvaders. Over
dat blozen en dat vreemde, zoete gevoel dat zij, als door
sympathie, beiden op een zelfde oogenblik schenen onder
vonden te hebben, hadden ze geen woord gerept.
Hoe 't, zij opmerkelijk was 't met hoeveel zorg en ijver
Grietje werkte aan de uitrusting van Arnold, 't Viel zelfs
haar moeder in het oog, hoeveel werk ze o. a. maakte van
die overhemden. »'t Was of ze voor den jongen heer van
»'t Huis" waren" meende ze. Inderdaad had Grietje kort
te voren ook overhemden gemaakt voor dien jongen heer,
die nu als student naar de Hoogeschool was vertrokken
en werkelijk waren ook die overhemden niet fijner gewerkt
dan die, welke zij nu voor Arnold onder handen had.
En 't is waar, aan die overhemden had Grietje veel werk
gedaan.maar die waren ook voor zulke rijke menschen
doch nu werkte zij voor Arnold Hendrik se en die moest
immers in de groote stad ook netjes voor den dag komen
en de dorpsmodiste. geen oneer aandoen
't "Was ook opmerkelijk dat Arnold, gedurende de weinige
weken dat hij nog thuis was, meermalen ging wandelen in
de richting van »'t Huis"wat nog nooit gebeurd was, hij
zocht een boek over tuinbouw op en verslond dat om met
den tuinbaas een praatje te kunnen maken over diens vak.
Hij waagde dit ook eens bij gelegenheid dat bij den tuin
baas bezig zag om met een ouden sabel de augustrumhaag
te scheren rond zijn tuin, langs de sloot, dicht bij 't plankje.
Met zijn theoretische kennis maakte hij nu wel fiasco, doch
zijn studie droeg toch eenige vruchtwant toen de bel van
»'t Huis" geluid werd voor de koffie 't was precies zes
ure in den namiddag noodigde de tuinbaas hem uit om
ook «een bakje" mee te drinken dan konden ze nog wat
praten maar de tuinbaas waarschuwde hem al vooraf dat
hij met die «boeken-tuinderij" niet veel op had.
Dit was dan de eerste maal clat Arnold gevaar liep van
voor pedant gehouden te worden doch 't liep gelukkig af.
Binnenkomende, zag hij Grietje. Wel kreeg hij weder zoo
iets in zijn gelaat alsof hij zich ook in 't zweet gewerkt
had, met snoeien aan die heg, en wel was 't op Grietje's
gezichtje ook zoo iets alsof er wat bijzonders voorviel maar
over die wetenschappelijke hagesnoeierij werd nu niet meer
gesproken.
»'t Trof eigenlijk net goed dat «de meester" zoo eens
aankwamnu kon Grietje »en passant" eens passen waar
de knoop moest staan aan de mouwen van de overhemden,"
meende de moeder.
Gelukkig, dacht Arnold, dat hij net met den rug naar
de tafel stond, toen hij die operatie onderging want
Grietje zat aan 't raam bij haar werktafel, anders had
den ze maar gezien dat zijn hand beefde toen Grietje de
mouw om zijn pols paste. En orn de waarheid te zeg
gen Grietje paste ook met zulke onvaste handen, alsof
ze 't nog nooit gedaan had.
Nu 't ijs eens gebroken was, gevoelde Arnold zich als 't
ware een ander mensch. Hij kwam nu meermalen't laantje
af en 't plankje over. Zijn voorwendsel was altoos zijn
uitrusting; doch 't was alsof Grietje 't wel merkte dat
't 'em daar eigenlijk niet zat.
Eens, 't was op een lieven, zoelen zomeravond, kwam
Grietje 't laatste bundeltje van Arnolds goed, bij vrouw
Hendrikse brengen. Alles was nu klaar; later zou ze nog
wel eens komen om het te helpen inpakken, dat was
eigenlijk een idéé van vrouw Hendrikse.
Toen ze naar huis ging, nam Arnold een vast besluiten
vroeg haar of hij ze mocht thuis brengen, 't Was eigenlijk
koddig om te zien, hoeveel inwendige strijd, hoeveel ge
moedsbeweging, hoeveel van allerlei er noodig was eer
Arnold tot dien stouten stap kwam. Docli er lag ook iets
verhevens iets heiligs in die bedeesdheid van dien toch
zoo Hinken jongen.
Zooveel andere jongelieden van zijn jaren weten zich met
veel meer tact, als 't ware met practisch beleid, door zulke
gewichtige zaken heen te werken, ze zijn daar, helaas
meestal niet beter, niet reiner om. Zij zijn priesters in den
tempel als ze nog pas koorknaap moesten zijn.
Niet alzoo met Arnold. Terwijl de beide jongelieden zoo
samen heenstapten, 't dorp uit, de brug over en den weg
op naar 't huis, was Arnold te moede als had hij een zwaren
gang te gaanen toch gevoelde hij zich zoo gelukkig dat
hij daar zoo met Grietje gaan mocht.
«Ik zal u niet dikwijls meer kunnen thuisbrengenmijn