ZIERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- seiuent Zierihzee. 1874. No. 60. Zaterdag 1 Augustus. 77ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD F e uilleto n. Een moderne Nazireër. Een reisje naar Emancipatoria, Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN, Prijs per drie maanden 1,Franco per post 1, Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 1oregels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, ile redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag* voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN. De belangwekkendste figuur op liet in bet begin dezer maand te Assen gevierde Noorder Zendingsfeest was wellicht de heer J. H. Gun ning, predikant te 's Gravenhage, en het is zijn wezenlijk zeer karakteristieke persoonlijkheid, die ons aanleiding gaf boven dit artikel te plaatsen „Een moderne Nazireër," modern niet in den zin van het tegenovergestelde van ortho dox maar uil den nieuwen tijden een Nazireër in den geest van sommige oudvaderen van voor achttien eeuwen. De heer Gunning is de apostel der onthouding zijn aangenomen leefregel is zoo sober, zoo eenvoudig, dat hij daarin waarschijnlijk zijns gelijke in Nederland niet heeft. Het valt ge makkelijker op te noemen 't weinige waarmede hij zich voedt, dan het vele en velerlei waarvan hij zich onthoudt. Hij drinkt water, eet alleen plantaardige spijzen en gebruikt van het dier alleen datgene wat er van toe te eigenen valt zonder het dier te dooden, dus alleen melk en boter, (eieren Zelfgenoegzaamheid, soberheid, in één woord onthouding van alle genot, en dat alles om vatbaar te worden voor de hoogere genietingen, ziedaar de paradox, die de heer Gunning als leefregel heeft aangenomen en die hij met een bewonderenswaardige standvastigheid en vol harding nu al jaren lang heeft volgehouden. Wij hebben hier te doen met een kwestie die niet van belang ontbloot is; zij raakt den godsdienst, het sociale vraagstuk en de huis houdkunde. Hetgeen ds. Gunning te Assen heeft gesproken, ofschoon hij daar niet bepaald zijn systeem van onthouding ten onderwerp had gekozen, geeft ons recht dit te zeggen. Wij willen ook gaarne erkennen dat wij in dit artikel don naam van den lieer Gunning alleen noemen om een erkend feit bij te bren gen en niet om den in zoo menig opzicht achtenswaardigen Ilaagschen leeraar eens onder handen te nemen. Wij hebben alleen het oog op de beginselen. In de eerste plaats merken wij dan op dat onthouding geen absoluut, maar een zeer relatief begrip is. In zekeren zin beoefenen alle menschen de leer der onthoudingdezen uit noodzakelijk heid, genen uit smaak. Volstrekte vraten leven er niet, volstrekte onthouders evenmin. Het komt dus alleen aan op een verschil in mate. Ook in dezen zin is in liet gewone leven al weêr groot verschil op te merken; deze voedt zich met zeer weinig, gene met betrekkelijk veelde een met schrale, de andere met krach tige spijzen. Nu meent de heer Gunning dat het ware is, zich te beperken tot een minimum van voeding, zoodoende de behoeften van 't lichaam te besnoeien, te belieerschen, 't geheele lichaam te brengen onder de heerschappij van don geest. Wij slappen voor een oogonblilc heen over 't wonderspreukige van dat belieerschen van 't lichaam door den geestdie positie van den geest tegenover 't lichaam, ongeveer als die van een gouveruements commissaris tegenover een provincie, wilde er bij ons nooit in, wij hielden den mensch voor één. Maar dit daar gelaten moeten wij ten deele den heer Gunning gelijk geven. Waar hij wijst op 't schromelijk nadeel dat door 't gebruik van allerlei kunst matige dranken, vooral spiritualiën, wordt te weeg gebracht, zijn wij 't geheel met hem eens. Wij gelooven ook vast dat als de menschen zich eens volstrekt en algemeen onthielden van den sterken drank, dit van een onberekenbaar gun. stigen invloed op de maatschappelijke en zedelijke toestanden wezen moest. De heer Gunning gaat echter verder en be weert dat de mensehen zich ook onthouden moesten van alle vleeschspijzen, van alle dierlijk voedsel dat men zieli niet verschaffen kan zonder het dier te dooden, en dat men zich dus moet bepalen tot de kleinst mogelijke hoeveelheid plantaardig voedsel en water. Hier, mcenen wij, zweeft de heer Gunning in de sfeer der excentriciteit en moeten wij hem niet volgen al blijven wij ook zijn opvattingen eerbiedigen. En al staaft hij ook die opvattingen op zijn manier door 't bijbrengen van getuige nissen der mannen van de wetenschap, wij houden ze daarom niet minder voor pertinente dwaling. Ter beslissing van de vraag of de mensch zich op den duur mot een minimum van uit sluitend plantaardig voedsel kan onderhouden, doen redeneeringen eigenlijk zeer weinig af. Op godsdienstige en zielkundige gronden kan men over dit punt eindelooze redeneeringen spinnen, die toch nog niets beslissen. Zoo heeft men de bloed-tlieorie en als men daar op door draaft zou men al licht tot de couclusie komen dat b.v. nagenoeg alle Engelscben dat zijn zulke vleescheters tijgers en baarlijke duivels moesten wezen. Maar al die redeneeringen beteekenen weinig. Immers tegenover 't feit dat Johannes de Dooper sprinkhanen en wilde honig at, staat het feit dat ds. Gunning zelfs geen sprinkhanen zou eten en mogelijk nog bezwaar zou maken om den bijen al waren 't maar wilde bijen 't hunne te ontnemen, zoodat hij zich wel alleen met de distelen der woestijn zou behelpen. Daaruit eenige conclusie maken met betrekking tot de meerdere of mindere zedelijke waarde Fantasie door W E E T H E R. LXXV. Corrilla, Lelia en Lina waren reeds in de sloep. Charles en ik stonden nog op den rand van de helling, Paulin een weinig ter zijde, allen gereed om ook in te stappen. Hadden we een minuut langer tijd gehad dan waren we reeds van wal gestoken geweest vóór de vijand bij ons had kunnen zijn. Doch die ééne minuut ontbrak. «Vermoordt geen onsehuldigen riep ik den ruiters toe, die hun sabels boven onze hoofden zwaaiden. «Hier is geen bloedvergieten noodig!" Toch had ik een revolver getrokken en hield die op de aanvallers gericht. Ook Charles en Paulin stonden gereed, even als Lina in de sloep. Daar knetterden schoten, er vielen sabelslagen, 't was alles 't werk van één oogenblik. Wij sprongen in de boot. De boot werd afgezet. Met een ruwe vloek sprong nog één der ruiters meer naar voren en sloeg met zijn lange sabel naar 't hoofd van Corrilla. Een opgeheven arm ving den slag op, die ten deele op een pistool af kaatste. De sloep bewoog zich pijlsnel naar 't midden van den stroom. Vloeken en verwenschingen volgden ons, doch geen kogels; de kerels schenen geen vuurwapenen bij zich te hebben. «Gelukkig gered! Leve Corrilla!" riepen verscheidene stemmen, en 't gejuich klonk als een bespotting van de machteloozo woede onzer aanvallers, die echter spoedig te paard stegen en zich spoorslags verwijderden in de richting van de stad. Plotseling viel mijn oog op Paulin. Met de beide handen om het hoofd geklemd zat hij voorover ge zonken tegen de zijde van den stoel van Corrilla geleund. Ik tastte onwillekeurig naar zijn hoofd en bespeurde nu dat hij gewond was; zijn bloed besproeide mijn hand. Ik riep Charlee die vóór den stoel zat en nu niet zonder eenige moeite bij den gewonde kwam, daar de sloep niet breed en vrij zwaar beladen was. Paulin was bewusteloos en bij een snel voorloopig onderzoek bleek 't dat hij een wonde in den schedel had. Hij was 't dus geweest die dien waarschijnlijk anders doodelijken slag had opgevangen, die voor Corrilla bestemd was geweest; hij had den houw niet geheel kunnen afwenden en was door de punt van de sabel getroffen. Met behulp van 't water der rivier en onze zakdoeken legde Charles een eerste verbanddoch Paulin kwam niet bij, ofschoon wij hem overvloedig met frisch water wieschen. Ondertusschen bemerkte Corrilla toch wat er gaande was. «Er is iemand gewond," riep zij, terwijl zij zich oprichtte en over den stoel kwam zien. «Wie is 't «Het is Paulin," antwoordde ik bedaard; «maar wij hopen dat het niet veel te beteekenen zal hebben, 't Is maar een schram." «En dat was om mij te beschermen, o GodLaat mij hem helpen; hij is heter dan ik; al zijn ongeluk is mijn schuld geweest, altoos." Wij brachten haar tot bedaren en hadden nu ook weldra de Stella bereikt. Zondere verdere toevallen kwamen wij allen aan boord. De kapitein wilde Corrilla naar haar kajuit geleiden, doch zij bleef bij Paulin, dien wij behoed zaam in een hut op 'tdek brachten, 't Scheen dat Corrilla's zwakte en ongesteldheid geheel geweken waren; zij was nu flink en zou Charles zijn werk wel uit de handen heb ben willen nemen. Deze onderzocht thans de wonde en scheen meer gerust gesteld dan eerst toen wij nog in de sloep waren. Paulin had veel bloed verloren, doch eindelijk kwam hij toch bij en de eerste wier blikken de zijnen ontmoetten was Corrilla. Een blijde uitroep ontsnapte haar, doch weldra bleek het nu toch dat zij zich wel vermand had doch dat haar krachten te kort schoten om al die aandoeningen te wederstaan. Zij zonk afgemat op een sofa en zacht schreiend verborg zij 't gelaat in de handen. Kunst en valsche theorieën waren geweken; de natuur had haar rechten herwonnen. Corrilla was weder de na tuurlijke, gevoelige vrouw. Lang verdoofde gevoelens, oude schier uitgewischte beelden kwamen in haar gemoed terug. Zij keerde als 't ware terug tot de dagen dat zij Paulin uit liefde tot zich had getrokkendie liefde was toch niet geheel verstorven, 't Overgebleven vonkje gloorde weêr op. Ik gevoelde mij gelukkig, 't Was mij alsof ik in dit alles ook eenig aandeel had; alsof ik een taak had vervuld, een zware, moeielijke taak. Zonder dat ik zelf wist waarom verliet ik stil de hut en wandelde over 't dek. De Stella was reeds in beweging. Wederom hoorde ik dat snorren en plassen. Ik begaf mij op de buitenste galerij, 't Was een heldere nacht op 't water; millioenen sterren lichtten daar boven de Stella voor en als gejaagd stoof zij voort de stad lag reeds ver achter onswij naderden de zee, d ie zich als de onbekende toekomst daar vóór ons uitstrekte. Mijmerend staarde ik in den stillen nacht; ik overpeinsde de zonderlinge rol die ik in zoo'n korten tijd had afge speeld; ik vond dat ik toch nu voortaan een dwaas figuur maakte op de Stella,in dieu kring van gelukkige menschen en dat de fantasie nu uit en de prozaïsche werkelijkheid weder aangevangen was. VAARWEL. Den volgenden dag was Paulin aanmerkelijk beter. Vroolijk glimlachend vond ik hem met Charles aan de ontbijttafel. Zijn wond zou spoedig geheeld zijn. Hij had zich slechts wat rustig te houden. Corrilla was nog in haar vertrek;

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1874 | | pagina 1