ZIEKIKZEESCHE COl ft WT
voor liet arrondis- xiétx sement Zierikiee.
1874. No. 28.
Zaterdag 11 April.
77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
F e uilleto n.
Eenige opmerkingen over de Tienden.
IV.
Een reisje naar Emancipatoria,
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN,
Prijs per drie* maan den T,Franco per post 1,
Afzonderlijke nomraevs 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTÏÊN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKEXMAJf.
(Slot.)
Het zal niet noodig zijn nog meer te zeggen
om het nadeel der tienden voor den landbouw
in liet licht te stellen ieder landbouwer is
daarvan trouwens genoeg overtuigd. Wij willen
alleen nog de aandacht vestigen op het middel
om van de tienden verlost te worden dat door
de wet van 12 Mei 1872 is aangegeven.
De tienden kunnen te alle tijde worden af
gekocht op vordering van den tiendplichtige,
ai ware het tegendeel bedongen. Dit is het
zelfde gewichtige beginsel dat ook ten grondslag
gelegd is aan de tienden van na 1838 (art 798
Burg. Wetb.) en dat, voor de oude tienden,
langen tijd zoo veel tegenstand in de Eerste
Kamer heeft gevonden.
De aikoop kau geschieden bij minnelijke schik
king of door summiere behandeling bij de arr.-
rechtbank, waarouder liet goed gelegen is, en
welke rechtbank in hoogste en laatste ressort
uitspraak doet.
De schuldplichtigheid wordt opgeheven door
overschrijving van den titel van afkoop in de
openbare hypotlieek-registers.
Tot zekerheid der rechten van derden, nl. zij
die hypotheek hebben op tienden, is bepaalt
dat in zulk geval de afkooppenningen niet aan
den tiendbeffer worden uitgekeerd maar zoolang
in consignatie gehouden tot de hypotheekhou
der gelegenheid bekomen heeft om zijn rechten
te doen gelden.
De tiendheffer van bloktienden behoeft geen
genoegen te nemen met een gedeeltelijken af
koop. Art. 2. der wet van 12 Mei 1872 bepaald
dat de tiendplichtige gehouden is om tot vrij
making van zijn deel in den last, de tienden
van liet geheele tiendblok waarin zijn goed
gelegen is af te koopen. Zijn eigen peveeelen
worden dan vrij en voor de eigenaren dèv
overige perceelen van hst blok wordt liijtiend-
heffer, doch met dit onderscheid dat nu die
andere eigenaars van hem den afkoop van elk
perceel afzonderlijk kunnen vorderen.
Deze verplichting tot afkoop van de tienden
van het geheele blok ook als de tiendplichtige
daarin maar voor een gedeelte belast is, maakt
dien afkoop een zeer bezwaarlijke zaak voor
een op zichzelf staand tiendplichtige doch zij
moest wel gesteld worden om de rechten der
tiendheffers niet onbillijk te verkorten en zij is
als een tegenwicht te beschouwen van het recht
des tiendplicbtigen om afkoop te vorderen.
Ware nu het recht van tiendheffiug een goede
geldbelegging, dan zou het bezwaar niet zoo
groot en het noodige kapitaal wel te vinden
zijn. Doch het is niet te ontkennen dat liet
recht op een bloktiend, in de oude hand een
vast geheel uitmakende, na den afkoop en in
de hand van den plichtige komende zijn sa
menhang als geheel verliest omdat nn voortaan
elk deel er van ook kan afgekocht worden en
zoodoende de eigendom waarvoor 't kapitaal
wordt opgenomen versnipperd kan worden. De
kapitalen zullen dus niet zoo grif worden ver
kregen, 't welk sommigen wel eens heeft doen
vermoeden dat het met clen afkoop zoo'n vaart
niet loopen zal. De voordeeligste, ja de aan
gewezen weg zal wel zijn gezamenlijk optreden
van al de tiendplichtigen van een zelfde tiend-
blok. Doch ook deze samenvoeging van soms
zeer verspreide eigenaars, elk met zijn eigen
inzichten en omstandigheden, is ook niet zoo
gemakkelijk tot stand te brengen.
Toch zal liet doorgaans dien weg opmoeten
feitelijk heeft reeds hier en daar zulke geza
menlijke vordering tot afkoop plaats gehad
doch zij zal niet overal even gereedelijk tot
stand te brengen zijn.
Wij vonden op 't stuk van tiehdenafkoop
kortelings eenige merkwaardige opmerkingen
in een Rapport omtrent Tiendafkoop, uitge
bracht door de commissie daartoe benoemd
door de Afdeeling Tiel der Geldersche Maat
schappij van, Landbouw 1). De genoemde
commissie meent dat de Polderbesturen eigen
aardig in staat zijn om den afkoop der tienden
te bewerkenen dat deze het noodige kapitaal
kunnen vinden door een leening onder de ge
ërfden van den polder zeiven tegen vaste rente
en jaairlijksche aflossing bij uitloting, of door
een leening op actiën, of wel door zicli te
wenden tot een bank.
Wij meenen dat het hier in de eilanden
Schouwen en Duiveland twijfelachtig is of de
polderbesturen zich met deze zaak zouden wil
len en kunnen belasten.
In verband met hetgeen wij in ons nommer
van 25 Maart j.l. geschreven hebben over
dorps-vereenigingen van landbouw, zonden wij
wel een ander denkbeeld wenschea aan te
geven, u.l. dat het geheel op den weg ligt
van dergelijke vereenigingen om den afkoop
der tienden betrekkelijk gemakkelijk uitvoerbaar
te maken.
Het doet ons genoegen te kunnen mededeelen
dat de vereeniging te Noordwelle zelfs reeds
met ernst deze zaak heeft aangepakt en een
voorloopig onderzoek doet plaats hebben, waar
van de uitkomsten wellicht binnenkort bekend
zullen worden. 2) In het belang onzer land
bouwers kunnen wij de wensehelijklieid der
oprichting van dorps-vereenigingen niet genoeg
aandringen. Het zou waarlijk om te beginnen
al iets groots zijn, dat door die vereenigingen de
tiendlasten werden vernietigd, al deden ze daarna
niets meer, wat niet te vreezen is, dan zouden
D Niet in den handel.
2) Wij houden ons zeer aanbevolen voor nadere mede-
deelingen.
Fantasie door W E R T H E R.
LXXII.
De vermoeienis dwong mij om eenige rust te nemen;
ook in de ziekekamer vond ik alles rustig. Corrilla sliep
en Charles hield in de aangrenzende kamer half sluime
rende de wacht. Ik zocht daar ook een sofa op en sliep
bijna onmiddellijk in.
Na een korten doch verkwikkenden slaap van eenige
uren ontwaakte ik. 't Was nog niet volkomen dageen
grauwe betrokken lucht voorspelde een don keren treurigen
morgenstond. Ik trad aan het raam en zag de groote
stad in de verte, ten deele in de laagte, nog geheel in
een dichten nevel gehuld, door welken de omtrekken der
torens en groote gebouwen als blauwachtig-zwarte massa's
lieen schemerden.
Langzamerhand werd het lichter, de nacht trok haar
sluier op, het aardrijk ontwaakte, ook de dichte nevelen
werden dunner en lieten eindelijk als een gazen gordijn
de eerste zonriestralen door. De vogelen in den tuin
lieten zich hooren, eerst een enkele, toen meer en einde
lijk allen.
Terwijl ik zoo half in gepeins verzonken ter zijde van
bet raam, tegen het houtwerk geleund, stond naar buiten
te zien, was 't alsof ik in den tuin beweging bespeurde.
Ik zag nauwkeuriger toe en staarde scherp door de sche
mering die nog ter zijde van de villa in het daar geplante
hputgewas heerschte. Gedurende eenige oogenblikken
merkte ik niets bijzonders, alles was stil en ik begon al
te denken dat ik misschien het opvliegen van een vogel
had gehouden voor de beweging van iemand die daar
voorbij sloop. Op eens echter kwam ik tot de zekerheid
dat ik mij niet bedrogen had en dat er wel degelijk per
sonen in den tuin waren, die niet tot de tuinarbeiders
behoorden. Voor 't werkvolk was 't trouwens nog veel
te vroeg. Duidelijk zag ik thans een persoon achter een
boom van daan komen waar hij verborgen geweest was
en zich snel tusschen de boomen verwijderen; op 't zelfde
oogenblik bespeurde ik er een eind verder nog een en
nog een, ,tot drie toe. Zij slopen snel weg als lieden
die vluchtten. Ik kon de gedaanten niet wel onderscheiden,
maar meende toch opgemerkt te hebben dat het gewa-
penden waren. Wij waren dus door een postenketen om
singeld en werden in liet oog gehouden.
Ondertusschen was het nagenoeg klaar dag geworden;
ik zag niets meer. Op dit oogenblik trad Charles de kamer
binnen, hij kwam van zijn patient en deelde mij mede
dat zij wel nog sliep doch niet rustig; hij vreesde voor
koorts. Ik vertelde hem wat ik gezien had en ook
den uitslag van mijn tocht naar de stad. Omtrent Lelia
scheen hij minder ongerust dan ik wel vermoed haddoch
hij vertelde mij dat zij 's avonds nog een briefje aan
Corrilla had gezonden met een vertrouwden bode en dat
zij heden naar de villa zou komen.
Nu kwam ook Paulin bij ons, die, opmerkelijk genoeg,
even als ik personen in den omtrek van het huis had
gezien, 't Kon zijn dat het dezelfde waren geweest die ik
gezien had, want zijn kamer was aan denzelfden vleugel
der villa gelegenmaar 't was een bewijs dat ik mij niet
had vergist. Wij besloten nu dat wij geen van drieën
ons buiten zouden vertoonen; niet uit vrees, maai- om
geen achterdocht op te wekken en aan het huis zijn ge
wone voorkomen van stille rustigheid te laten. Den ouden
knecht droeg ik echter den last op om zoo argeloos mo
gelijk de ronde eens te doen door den tuin. Hij trok er
dadelijk op uit.
In zekere spanning verbeidden wij zijn terugkomst. Ik
had hem een paar geladen pistolen laten medenemen om
des noods alarm te kunnen maken en nu dachten wij on
willekeurig ieder oogenblik een noodschot te hooren. Na
dat hij eenige minnten weg was vernamen wij duidelijk,
heel in de verte, een schel gefluit, dat vervolgens op nog
grooter afstand beantwoord of herhaald werd. Na een
kwartier ongeveer kwam hij terug. In den tuin had hij
niemand gezien, maar wel de voetsporen gevonden van
personen die daar geweest waren en die zich, zooals hij
later ontdekt had, toegang tot den tuin hadden verschaft
door eenvoudig een vak uit het rasterwerk te zagen dat
den tuin van een,naburig park scheidde. Op dit oogenblik
was er niemand meer in den tuin, doch hij meende zeker
te zijn dat een afdeeling blauwen daar in den omtrek op
de loer lag; hij had ook het fluiten gehoord.
Nu het maar dag was waren wij echter om bet een
en ander minder ongerust; een vijand die voor het daglicht
wijkt behoeft men, althans zoo lang het dag is, niet te
vreezen.
Ondertusschen was Corrilla "ontwaakt. Charles en ik
begaven ons bij haar. Zooals de dokter voorzien had was,