ZIERIKZEESCHE COURANT
voor het arrondis- sement Zieri&zee.
1874. No. 19. Zaterdag- 7 Maart.
77ste jaargang*
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton»
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs pe r drie maanden 1Franco per post ƒ1.-
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. H li w e 1 ij k s -Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van Io regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag- voor de uitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAIitiXffAA'.
IN RflEMORIAM.
Wat ik u vertellen ga, is ettelijke jaren ge
leden. Als ik u zeg, dat ik toen pas den
kinderschoenen ontwassen was, dan weet ge
bijna precies wanneer 't gebeurd is. Nauwkeu
riger kan 'k 't u niet aanduideD. 't Hoeft ook
niet. 't Was in den tijd dat de jongenskiel
nog mijn schouderen dekte, dat ik me amuseerde
met knikkeren, tollen, hoepelen en kwajongens
aardigheden. Niets raakte me nog van alles
wat een staatsburger in vuur zet: geen daling
der fondsenmarkt joeg me schrik aan, geen
kabinets-reformatie deed me wanhopen aan de
toekomst van Nederland, 't Zij Thorbecke aan
't roer zat of niet, ik zong even lustig de
vaderlandsehe liederen mee. Mijn Vaderland
was Zierikzee en Zierikzee was mijn Vaderland,
en al wat daar buiten lag, giug me niet aan.
Als een echte jongen wist ik altijd precies hoe
dik 't ijs in de Zoete Gracht was, wanneer
't warm genoeg was om buiten de Nobelpoort
te gaan zwemmen, hoeveel „stukjes" de muzi
kanten in 't Slingerboseh moesten blazen eer
ze bun half fleschje kregen, in Mei, hoe
duur de kersen waren, in Oktober, hoelang
we nog op de kermis, - en in September,
hoelang we nog op de groote vacantie van
Augustus moesten wachten. En maar ik
zou u wat vertellen.
't Was dan in dien tijd en wel in de Mei
maand. Mijn jeugdige vrienden en ik gingen
zwanger van een grootsch plan. Dagen lang
hadden we 't bepraat, in school zelfs, 't Was
zoo erg, dat meester ons voor al dat fluisteren
en gniffelen eenige honderdtallen regels moest
lafeu schrijven. We vertelden hem natuurlijk
niet wat het was, dat ons zoo animeerde de
heele school had 't dan vernomen en we wilden
om de dood niet zoo maar iedereen meenemen
maar als we 't hem gezegd hadden, zeker waren
we er met een kleine vermaning, of zooals we
't toen noemden met een „standje" afgekomen.
Ons heele plan toch was een rechtstreeksche
toepassing op zijn lesde morgenstond heeft
goud in den mond. En da man was te goed
onderwijzer om zich niet te verheugen wanneer
zijn raad, al was 't dam maar één enkelen keer,
gevolgd werd.
Op den middag dan vóór den grooten dag,
kom ik uit school thuis en, in plaats van, als
gewoonlijk, rechtsomkeert temaken, en de vrije
lucht in te gaan, ga ik stil mijn werk afmaken.
Natuurlijk richtten zich de oogen mijner ouders
op deze ongehoorde uitstalling van vlijt, en ik
vertelde dat ik 't nn moest doen om dat er
morgen geen tijd zou zijn, en daarop volgde
de ontsluiering van ons geheim morgenochtend
vroeg op, om molenaars te zoeken in 't Boseh
van lepeulioven.
Hoe er gelachen werd om deze voornemens,
't Was dan ook niet zonder reden. Ik was te
zeer overtuigd van mijn tekortkomingen in 't
stuk van „vroeg opstaan," om niet met al
den ernst, dien de zaak eisckte, te smeeken dat
men nn toch eens meer dan gewoon geweld
zou gebruiken, ten einde me tot opstaan te
dwingen. Toen me dat beloofd werd was ik
gerust. Van, achteren gezien, had ik me de
vernedering,, in. dat lachen en spotten gelegen,
kunnen besparen,. want, wonder boven wonder,
'k had dien voorzorgsmaatregel niet van noode.
Den volgenden morgen wakker wordende, was
de schemering pas aangebroken. Ik overwon
mijn slaap en stapte parmantig 't bed uit.
Wasschen, aankleeden, stil de deur uitsluipen
was 't werk van een oogenblik, en na een
half uur wacbtens, stapten we met ons vijven
de Zuidhavenpoort uit op weg uaar 't welbe
kende Bosch.
Wat een ongekeud gevoel van frischheid, van
sterkte, doortintelde daar buiten onze leden i
En hoe heerlijk zwelgden we die koele, zuivere
lucht iu
En in 't Bosch Een plechtige stilte
heersclite er. De nevelen hielden liet in hun
koude vochtige armen omvat en de zon toefde
nog, om ze te verjagen Hoe kalm en vreed
zaam stond dat geboomte te wachten op zijn
weldoenster. Hoor een enkele vogel tjilpt,
terwijl hij den dauw van zijn veertjes schudt.
Voor en achter ons klinkt 't hanengekraai.
Een zeer zacht geruisch doet do bladeren neigen,
en boor! terwijl we 't bosch intreden en de
indruk van 't oogenblik ons zóó menselielijk
maakt, dat we onze treden afmeten om die
onoogelijke slakken niet te dooden, wordt het
geruisch sterker, het gekraai der hanen al druk
ker en 't sjilpen der woudbewoners steeds luider
en krachtiger, totdat eindelijk al dat geruisch,
gekraai en getjilp sanieiistemt tot één lied tot
een Loflied aan den Vader, die in de Hemelen
en ook op de aarde is. O, we begrepen het
toen, dat die oude Germanen het bosch gekozen
hadden, tot het doel, waarvoor wij het kerk
gebouw bezigen. We begrepen het dat ze het
bosch beschouwden als te staan onder de bij
zondere bescherming der Godheid. Was niet
ieder dauwdropje eeu kostbare parel van de
krone des Eeuwigen Getuigde niet ieder takje,
ieder blaadje van Zijn grootheid En was dat
heele bosch, waarin zooveel reuzen neerblikken
op ons nietige schooljongens, niet een bewijs
zijner Almacht en Liefde
O, in lateren tijd heb ik meermalen de zon
zien opkomen ik heb wegen bewandeld, die
door moeder Natuur kwistiger bedeeld waren
met geuren en bloemen, dan de weg langs da
Zelke, 'k heb bosscbén doorgedoold, waar ont
zagwekkende stammen van eeuwen getuigden,
'k heb de schilderkunst bewonderd en door kaar
geleid, meegejubeld den lof des Eeuwigen
maar dat eenvoudig, kinderlijk gevoel van be-
Een reisje naar Emancipatoria,
Fantasie door WERTHEE,
LXIN.
«Wil ik hem maar hier halen?" vroeg ik zacht aan
Charles.
»Nu wel," zeide deze, wanders geeft 't gemis van dien
penning nog meer ontsteltenis."
Ik verliet de kamer en kwam een minuut later met den
kleinen Paulin terug.
Schuw trad het kind aan mijn hand de ziekekamer
binnen; ik bracht hem aan 't bed zijner moeder en trad
toen terug; ook Charles verwijderde zich. Dat waren hei
lige oogenblikken toen de moedertranen daar 't voorhoofd
van dat kind besproeiden.
Corrilla snikte langen tijd; toen zij eindelijk stil werd
en nog slechts zich bezig hield met zwijgend zich te ver
heugen in den aanblik van haar kind had zij een oud
leven afgezworen en een nieuw, aangevangen; haar hart
was week geworden; zij. was niet meer de politieke heldin
zij was een gelukkige moeder en vrouw.
Na een poos riep zij mij; schielijk trad ik naar haar
sponde en vroeg wat zij verlangde.
»Gij hebt mij een gelukkig, een zalig uur verschaft,
goede vriend!" zeide zij bewogen. »0, ik gevoel mij nu
zoo geheel anders als voor weinige dagenhet is mij thans-
warm, en vol in den boezem en niet meer zoo ledig en
koud; maar ik gevoel mij nu ook niet meer in staat om
de ruwe stormen die mij wachten te trotseeren.
Ik wenschte dat ik zoo op eens, als met een tooverslag,
kon wegvluchten uit dit land; kon ik slechts met u mee
gaan naar uw vaderland; zou dat niet kunnen? Ik gevoel't,
dan zou ik stil en gelukkig, enkel voor mijn zoontje kunnen
leven. Ik zou mij geheel aan zijn. opvoeding kunnen toe
wijden en mij verblijden, terwijl ik hem zoo onder mijn
oogen kon zien opgroeien en ontwikkelen."
»Het verheugt mij van u te.hooren, dat gij van huis
wilt weggaan," zeide ik. «Moge dit besluit u nooit he
rouwen, en dat zal het niet, want nu gij u weder vrouw
en moeder gevoelt, en de illusien eener onbestaanbare we
reld hebt weggeworpen, zoudt gij hier ook niet meer blijven
kunnen. Maar gij moet mij niet volgen naar het in zoo
menig opzicht voor u toch veel te oude en te achterlijke
Europa. Als ik u een raad geven mag, ga dan naar Amerika;
daar zult gij: meer vrijheid voor uw eigenaardige levens
opvatting en minder ergernissen voor uwen geest hebben.
»En," vervolgde ik zacht, «laat mij er nu nog wat bij
zeggen. Als gij dan besluiten kondet u weder te vereenigen
met den man, die naast dit kind de meeste rechten, heeft
op uw hart en die ook de versmading niet meer verdient,
waaronder hij gebukt gaat, zou dan uw nieuwe leven niet
alles bevatten wat een mensch hier op aarde slechts wen-
schen kan?"
Corrilla: zuchtte diep en scheen in ernstig gepeins ver
zonken.
»0," zeide zij eindelijk, «waarom rijt gij nu die oude
wonde weder open? Wat drijft u toch aan om u zooveel
moeite te geven voor een man, dien gij mogelijk niet eens
kent?"
«Dat is enkel de wensch om u en hem gelukkig te zien.
Hij kan 't niet zijn zonder u en waarom zoudt gij thans
nog willen beproeven het te zijn zonder.hem. llij zou
wel goed voor u zijn en leven voor uw en zijn kind. Dan
kon de idylle verwezenlijkt worden die ik u eens heb
voorgesteld."
Ik begreep dat ik op dit oogenblik over dit onderwerp
maar niet verder moest spreken. Corrilla wendde liet
gelaat af om de aandoeningen, te verbergen die zicli van
haar meester maakten. Op een wenk van Charles nam
ik den kleinen Paulin van het bed zijner moeder weg.
«Mag ik nu weder naar dien goeden heer, die zoo veel
van mij houdt?" vroeg het kind.
Het was alsof ik de gordijnen van 't ledikant zag trillen
en meende een onderdrukten kreet te vernemen.
»Ja," zeide ik. «ik zal u bij hem.brengengij moet dien
heer ook liefhebben; hij is even lief voor u als uw moeder."
«Mijn moeder? Is dat die?" (luisterde het lieve kind,
terwijl liij naar 't bed wees en weer terug wilde keeren
als om zich te overtuigen dat zij er nog was.
»Ja," zeide ik, «dat is uw moeder en dat is de vrouw,
die het meest van u houdt, veel meer dan alle andere
vrouwen en kinderen die gij kent."
«Alice houdt veel van mij," beweerde Paulin.
«Zoo," zei ik, «doet zij? Nu, uw moeder houdt nog
veel meer van u dan Alice. Komt ge nu met mij mede?"
Wij: gingen de kamer uit. Charles en mij stonden de
tranen in de oogen. Wat moet er op dat oogenblik wel
in dat moederhart omgegaan zijn