/llltlk/IIS(lll 101 HAM
voor liet arrondis- seinen! Zierikzee.
1874. No. 16. Woensdag* 25 Februari. 77ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
DE MUNTKWESTIE.
Een reisje naar Emancipatoria,
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs pe r drie ra a a n d e n 1.Franco per post ƒ1.-
Afzonderlijke noraraers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTEN.TIEN:
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. I.AKIA'I V\.
De milliardenvloed van Frankrijk naar Duitscli-
land is in menig opzicht een merkwaardig
verschijnsel. Dat die 5 milliarden de kolossaalste
oorlogsschatting vormen, die ooit de ééne natie
in één slag van de andere heeft afgeperst is
nog niet eens het merkwaardigste het is slechts
een indruk door de massa van 't edel metaal
en de lange rij cijfers teweeggebracht. Maar
die milliardenvloed heeft een nasleep die zich
al meer en meer laat waarnemen en waarvan
't einde wellicht nog ver is.
Menige naïeve burgerman zou, als hij zulk
een schat thuis kreeg, al licht op den inval
komen zich nu eens royaal in te spannen met
een gouden kachel, met gouden tang en pook,
een gouden hek voor zijn deur een gouden dak
op zijn huis en verder naar veuaut. Onze
practische Duitsche huren deden zoo niet.
In de eerste plaats zijn zij begounen raet uit
al dat goud een onnoemelijke hoeveelheid goud
stukken te slaan, gouden twintig marks en
gouden tien marks. Sedert jaar en dag zwoegen
de Duitsche munt.persen van 'teindelooze drukken
in het „blinkend slijk" en nog is de voorraad
materieel in lange niet uitgeput. En daarin is
niets vreemds. Duitsehland heeft vast al eeuwen
lang behoefte gehad aan staatkundige eenheid
maar niet minder behoefte had het aan een
radicale herziening van zijn muntwezen. Grooter
babel dan de tallooze Duitsche en onduitsche
muntstukken van allerlei gedaante en waarde,
het eene al slechter dan 't andere, bestond er
vast ter wereld niet. Slechts het laatste tijd
vak onzer Oost-Iudisehe duiten leverde daarmede
eenige punten van overeenkomst op.
Schooner gelegenheid om nu eens een wezenlijk
muntstelsel te bekomen bestond er dan ook
voor Duitsehland nimmer dan nu die occasie
der vijf milliarden. In gewone omstandigheden
is een radicale verandering van muntstelsel een
zoo inoeielijke operatie voor een land dat de
regeeringen er waarlijk niet licht voor hun pleizier
toe overgaan, maar Duitsehland had de grondstof
nn maar voor 't oprapen al wat de mijnen van
Califomie, Australië en Columbia met zooveel
moeite hadden opgeleverd werd met vliegend
snelle spoortreinen de theuere Heimath hinein
gesleeptmen had maar te slaan.
Laat ons evenwel onzen Germaanschen buren
hun blinkende goudstukken niet misgunnen zij
hebben er waarlijk zweet en bloed genoeg voor
moeten storten.
Ondertnsschen zitten wij nu, grootendeels ten
gevolge van die vijf milliarden historie en de
daardoor zoo gemakkelijk gemaakte hermuntiug
in Duitsehland, tot over de ooreu in den brand
met ons Ncderlamlsch muntstelsel. Een menigte
adviezen en rapporten, 't eene al doonvrochter
dan 't andere, een stroom van tijdschrift- en
dagblad-artikelen bekoókte en onbekookte, een
stapel brochures hebben we nu reeds tot onze
beschikking en toch schijnt de zaak nog slechts
aan eenige weinige bevoorrechte geesten recht
klaar te zijn ja, we zouden soms vragen is
zij wel voor iemand helder
Dat er wat zal moeten gebeuren schijnt zeker.
De algemeene klacht is thansdepreciatie
van 't zilver. Als men sommige bekommerden
van harte in zake Pecunia, hoort dan is de
tijd niet verre meer dat het edele zilver, tot
nu toe in de gedaante van rijksdaalders, guldens
en andere muntstukken voor ons allen in meer
dere of mindere mate aantrekkelijk, zoo weinig
waarde zal hebben, dat het zal zijn als niets
geacht, misschien nog goed voor pantserplaten
of gasbuizen, maar om betalingen te doen te
eenemale verwerpelijk en vervallen.
't Is waarlijk curieusvan daag nog lazen
we een zeer uitvoerig artikel in een onzer uit
stekende tijdschriften dat inderdaad den indruk
op ons maakte als zweefde ons een groot, een
ontzettend gevaar boven 't hoold en dat enkel
en alleen omdat wij daar opgescheept zitten
met zulk een massa van die verwenschte rijks
daalders en guldens, gezwegen nu nog van de
Brabantsche centen.
En als dat alles niet voor Mei in 't reine
gebracht is, wie weet waar 't dan heen moet
Het akeligste idee van dien schrijver ivas dat
wij binnen kort als wij niet, haast-je rept je,
gouden muut gaan slaan zullen overstelpt
worden onder millioenen en nogmaals millioenen
ontmunte Pruisische thalers en Duitsche guldens
van allerlei talen en tongen, 't Zal een ware
zondvloed zijn. Hoe dit gevaar ons overkomen
kan als wij al die oude stukken niet hebben
willen, en of de Duitsclicrs dan in een royale
bui, ze ons maar cadeau zullen doen en er elk
Nederlahdseh huisvader een vaatje van thuis
sturen, dit is ons niet reeht duidelijk.
Maar één ding is zeker, de leus is thans
goud 1 goud 1 Wij moeten noodzakelijk den
gouden standaard hebben
't Is ook curieus, dat men in al onze beste werken
over staathuishoudkunde zoo ouomstootelijkbawe-
zen viudtdat men van de twee metalen gouden zilver,
liet tweede om allerlei redenen de voorkeur
verdiend als standaard, hoe vooral de dubbelen
standaard te eenemale verwerpelijk is. En
daarbij is 't te meer curieus dat het verslag der
staatscommissie van 30 October 1872 dringend
adviseert tot de aanneming van den dubbelen
standaard, terwijl het curieuste van alles is dat
diezelfde commissie, na dit advies den 28 Dec.
1872 uitgebracht te hebben, den 26 Juni 1873
even dringend aanbeveelt niet den dubbelen
maar den enkelen, gouden, standaard.
Aardig is 't ook dat wij nu, nog vóór de
wet er door is, het schoone vooruitzicht op
bronzen pasmunt, waarop wij al zoo lang ge
vlast haddenwegens onze leelijke koperen
centen en de steeds toenemende overbevolking
Fantasie door WEBIHEE.
LXVII.
»Moge 't nog niet te laat zijn!" zuchtte Charles.
Daarna liet hij zich brandewijn en vlugzout geven en
poogde Corrilla uit den toestand van verdooving te brengen
waarin zij zich bevond- Dit gelukte vrij spoedig. Zij sloeg
de oogen op, doch scheen niet eens op te merken dat wij
bij haar waren, en dat er een vreemd man in mijn ge
zelschap was.
»Gij zijt zeer ziek, lieve vriendin!" zeide ik, terwijl ik
nauwelijks mijn aandoening bedwingen kon. »Maar er
zijn goede vrienden bij u en die zullen u wel weder helpen,
met Gods bijstand." Haar oogen stonden hol en toch glan
zend, maar 't was een ongewone en onnatuurlijke glans,
zij was als verlamd en scheen niet te kunnen spreken.
Nochtans voelde ik den druk harer vingeren in mijn hand.
«Verstaat gij mij?" vroeg ik zacht.
Het was duidelijk dat zij ons wel zag en verstond. Zij
knelde mijn hand blijkbaar opzettelijk ten teeken van ant
woord. Vreeselijk pijnlijke oogenblikken brachten wij daar
aan dat ziekbed door.
Charles sprak intusschen met het kamermeisje en vroeg
haar wanneer Esculapia 't laatst hier geweest was en of
er ook vreemde personen in de kamer konden gekomen zijn.
Esculapia was ongeveer een uur geleden nog geweest; zij
had mevrouw zelf ingegeven van den drank en van de
poeders; zij zou 's nachts nog eens terug komen. Vreemden
konden onmogelijk daar in de kamer komen en er was
ook niemand geweest.
Daar hoorden wij in de verte den hoefslag van 't paard;
spoedig daarop trad de trouwe knecht binnen met een
paar ilesschen bij zich.
Het gelaat van Charles helderde op«Goddank," zei hij,
dat wij dit hebben; nu zullen wij zien of rt nog werken wil."
Hij gaf Corrilla een dosis van 't tegengif in. In angstige
spanning verbeidden wij de reactie, waarop Charles hoopte.
Zij openbaarde zich gelukkig sneller dan hij gedacht hal.
Nu volgden er voor Corrilla wel oogenblikken van groote
benauwdheid en verloor zij andermaal haar bewustheid,
maar liet tegengif bleek goed te werken.
»Zij zal gered worden," riep Charles verheugd uit.
»Maar ondertusschen schuilt hier een moordenaar," zeide
ik, »en dien moeten wij onschadelijk zien te maken."
»Of een gifmengster," zeide Charles. »'t Is Esculapia,
die 't gedaan heeft; zij moet omgekocht zijn. Goddank
dat wij nog niet te laat zijn gekomen."
Terwijl Charles nu, geholpen door de dienstbode, aan
de arme zieke alle mogelijke zorgen wijdde, dacht ik na
over den zonderlingen samenloop van omstandigheden, die
in deze geheimzinnige zaak was op te merken. Ik stelde
mij levendig voor den ongunstigen indruk, dien die Escu
lapia op mij had gemaakt en hoe ik reeds op 't eerste
gezicht dat wijf niet vertrouwd had; ik herinnerde mij
haar toespelingen op de politieke bemoeiingen van Corrilla;
ik bracht ook wat de onbekende in het heiligdom gezegd
had over een kwaal, waaraan Corrilla lijdende zou zijn
met dit alles in verband; wie die onbekende wezen moest,
kon ik thans bijna zeker gissenzij was stellig de president
der republiek zelf.
Alles samenvattende begreep ik volkomen dat wij een
geduchte crisis naderden en dat 't maar weinige dagen,
uren misschien, zou duren en alles zou op de een of an
dere wijze moeten beslist wezen. Nadat er alzoo een paar
uren sedert onze ontdekking verloopen waren, scheen voor
't oogenblik alle gevaar geweken. Charles was tot de
overtuiging gekomen dat Coirilla aanvankelijk volstrekt
niet ziek was geweest, dat zij alleen een lichte koorts kon
gehad hebben door overmatige inspanning harer zenuwen,
dat de dokter begonnen was met haar een kleine dosis
van een niet snel werkend vergif toe te dienen en dat zij
die dosis vervolgens telkens vergroot had, zoodat zonder
ouze tusschenkomst de dood binnen korten tijd onvermij
delijk zou hebben moeten volgen.
Nadat Corrilla een weinig tot rust was gekomen, na de
geduchte schokken, die haar lichaam had ondergaan en
zelfs wat scheen te sluimeren, overlegden wij wat er nu
gedaan moest worden.
Het sprak vari zelf dat Charles daar blijven zou. Ik
zocht nogmaals den ouden knecht op, die niet naar bed
was gegaan en zelfs zijn kameraden had gewekt; ik vroeg
hem of er wapenen in huis waren, voor 't geval het mis
schien tot een uiterste zou moeten komen. Hij wist mij
de plaats te wijzen waar zijn meesteres verscheidene re
volvers en eenige dolken bewaarde; wij vonden ze met de
noodige patronen er bij. Ik nam er een en stak die bij
mij, ook Charles wapende zich. De knecht verzekerde dat