ZIFIMM1MBE flftlTRMT.
voor het arrondis- juAsk sement Zierikiee,
1874. No. 4. Woensdag 14 Januari. 77ste jaargang,
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
DE ANTI-REVOLUTIONAIRE PARTIJ.
III.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs pe r drie maanden 1Franco per post ƒ1.
Afzonderlijke noramers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAREVffA\.
Wanneer we thans een blik zullen slaan op
de geschiedenis der anti-revolutionaire partij,
dan wenscheu we daarbij te onderscheiden
haar hisiorischen oorsprong, haar organisatie
tot partij in de eerste helft dezer eeuw en
haar vergroeiing in den jongsten tijd.
De funclamenteele denkbeelden, waarop de
partij gebouwd is, zijn, wat bet godsdienstige
betreft, zoo oud als de reformatie, en wat het
staatkundige aangaat van gelijken leeftijd als
de Republiek der Vereenigde Nederlanden.
Misschien zijn ze wat het staatkundige betreft
zelfs nog iets ouder, 't geen we thans echter
niet behoeven te onderzoeken.
Van de vestiging der Hervormde Kerk in
Nederland af laten zich reeds twee partijen
onderscheidende eene die, van de hervorming
als een nieuw keerpunt van geestelijke levens
werkzaamheid uitgaande, steeds gestreefd heeft
naar ontwikkeling, naar vooruitgang, naar
meerdere zuivering van kennis en begrippen
de andere, die het feit der hervorming als een
voldongen feit aannam, de stellingen der her
vormers in de plaats stelde voor de verworpen
Roomsehe kerkleer en die daarom van geen
verdere ontwikkeling, van geen voortdurende
hervorming wilde weten. De liberale en de
conservatieve partij, op kerkelijk gebied, zijn
bij ons zoo oud als de hervorming zelf. Steeds
bleven deze beide partpen tegen elkander wer
ken. Soms vervielen zij tot schromelijke uitersten,
b.v. in bet begin der zeventiende eeuw, toen
zieb een beweging ontwikkelde, die ten laatste
in 1619 uitliep op een argumentatie met schavot,
ballingschap, gevangenisstraf, vervolging en
geweld van allerlei aard.
Op den duur heeft de liberale richting liet
gewonnen, en we zouden niet weten welk ander
antwoord er op de vraag„in welke richting
heeft zich de hervormde kerk in Nederland
sedert drie eeuwen bewogen?" door iemand
die aan vooruitgang gelooft, zou kunnen gegeven
worden, dan dit: „in vrijzinnige richting."
Dit neemt echter niet weg dat er nog tegen
woordig aanhangers gevonden worden van het.
denkbeeld dat de hervorming bij ons te lande
reeds vóór drie eeuwen liaar laatste woord
gesproken heeft en dat dat woord sedert de
wet voor geloof en leven van de hervormden
geweest is.
In het staatkundige Iaat zich een gelijk ver
schijnsel opmerken. Over de wijze waarop
Philips II de vorst door Gods genade
gevallen is, heeuglijdeude, bracht de eene partij
die „gods genade" eenvoudig over op de prinsen
uit de huizen van Oranje en van Nassau, zij
werd zoo de monarchale partij, de partij van
het „goddelijk gezag."
De andere staatkundige partij, die aan de
verwerping van Philips II geen minder aandeel
heeft gehad, was door meer algemeen men-
sehelyke denkbeelden bezield. Zij erkende geen
goddelijk gezag in de stadhouders, noch in de
staten en regenten, zij was meer republikeinsck
gezind.
Ook tusschen deze partijen was niet zelden
vinnige strijd; doch wederom leerl de onder
vinding van drie eeuwen dat aan de vrijzinnige
richting de overwinning verhieven isde con-
stitutioueele monarchie is uit die richting geboren.
Doch ook bier valt, ondanks deze uitkomst,
nog te wijzen op een zeker aantal Nederlanders,
die alles behalve vrijzinnig denken in 't staat-
-kundige.
Verder is het merkwaardig hoe die beide
partijenkerkelijke en staatkundige altoos zijn
saamgeweven en verward geweest. De kerkelijk-
conservatieve ijverde steeds voor bet absolute
gezagde partij van vrijheid en vooruitgang
was in het staatkundige liberaal of althans
republikeinsch. De zich noemende zuiver ge
reformeerde partij ontleende haar politiek program
aan het oude testament, zocht haar idealen
van den vorst terug te vinden in David, achtte
de geschiedenis der Vereenigde Nederlanden
een reproductie van de geschiedenis der Israëli
ten en deed de uitvinding van een „God van
Nederland," zooals weleer de Joden meenden
een eigen God te hebben, een God van Israël.
Van deze primitieve en ruwe denkbeelden is
nu nog zeer veel overgebleven en nu nog hoort
men spreken van den God van Nederland, nu
nog zijn er die aan de uitdrukking dat „de
grondwet van een volk uit den Bijbel moet
gehaald worden," een bepaalde beteekenismeenen
te kunnen hechten.
Het resultaat onzer historische ontwikkeling
van drie eeuwen is geweest vrijzinnigheid op
kerkelijk zoowel als staatkundig gebied. Hoe
kan dit anders, zoo er werkelijk ontwikkeling
heeft plaats gehad?
De Hervormde kerk is hier te lande een
tijdlang de heerschende geweestzij was 't alleen
omdat zij de politieke macht in handen had
niet omdat het geheele volk haar was toegedaan.
Het Nederlandsche volk is nimmer geheel Pro-
testantsch geweest; nu nog staan de cijfers
van Protestanten en Katholieken als 21 tot 13.
Geen wonder dat een staatsontwikkeling van
drie eeuwen wel heeft moeten leiden tot een
schikking van zulke beduidende fractien nevens
elkander en dat een oplossing der 13 bij de
21 niet mogelijk is geweest.
Het nieuwe staatsrecht, de uitdrukking van
de meer verlichte denkbeelden der natie, heeft
de dwaalleer wel moeten loslaten dat Nederland
zou zijn een gereformeerde staat die uit den
Bijbel zijn grondwet kan outleeuen. Maar toch
is er nog altoos een partij overgebleven, die
meent dat dit wel kan, die geen eigenlijk
staatsrecht zonder kerkleer kan erkennen en
die daarom een volk als 't onze met een aantal
groote en ontelbaar veel kleinere kerkelijke
overtuigingen toch wil geregeerd zien in een
zekere theocratische plooi.
Uit de overblijfselen der oude kerkelijke en
staatkundige conservatieve partijen is de anti
revolutionaire partij geboren en staat nu sinds
een halve eeuw als de onverzoenlijke oppositie
tegenover het resultaat onzer historische ont
wikkeling van drie eeuwen.
Sedert de herstelling onzer natie in 1813 is
de politieke overmacht eener bepealde kerkelijke
partij een onmogelijkheid geweest.
Natuurlijk; ware het mogelijk geweest dat
de restauratie van '13'15 het Nederlandsche
volk in één staatskerk had kunnen vereenigen,
dan zou niet alleen een revolutionair tijdperk
van meer dan dertig jaar, maar zelfs de geheele
historie der Nederl. Republiek hebben moeten
uitgewischt worden.]
De pogingen van Willem I in 1816 en later
tot stichting van een Protestantschen Neder-
laudschen staat mislukten en waren ten deele
oorzaak van het verlies van België.
Nu is het allermerkwaardigst dat destijds
de elementen die zich niet lieten opnemen in
de door den Koning beoogde combinatie juist
dezelfde waren, die toch inzonderheid de traditie
van het gereformeerde Nederland meenden in
bewaring te hebben, het waren de bestanddeeleu
der anti-rev. partij.
Wij voor ons zien hier in het klaarste bewijs
voor de onmogelijkheid van de uitvoering der
anti-revolutionaire theorieën op onzen Neder-
landscheu grond.
Wie geen vreemdeling is in onze geschiedenis
der laatste 60 jaren weet dat Willem I toen
om zijn liberale godsdienstige overtuiging door
de orthodoxen tegengewerkt, thans alles behalve
voor modern zou doorgaan. Toch was zijn
poging tot het stichten van een protestantschen
staat ijdel.
En sedert dien tijd vooral is duidelijk ge
bleken dat er in de anti-revolutionaire denk
beelden een onuitputtelijke bron van oppositie
gelegen is, maar ook niets anders dan deze.
Het anti-revolutionaire idéé is geworden de
halsstarrige oppositie van een bepaalde indivi-
dueele geloofsovertuiging tegen de noodzake
lijkheid der onderlinge verdraagzaamheid en
onderlinge waarborging van de onafhankelijkheid
eener groote menigte van zeer uiteenloopende
individueele overtuigingen.
Van de anti-revolutionaire denkbeelden in de
eerste helft dezer eeuw is Mr. G. Groen van
Priusterer hij uitnemendheid de drager, de ziel,
't hoofd geweest.
Wij voor ons meenen in den heer Groen een man
te zien met twee naturen, een ernstig godsdien
stige en een niet minder ernstig staatkundige.
Zijn geheele leven is gewjd geweest aan den
reuzenarbeid om die twee naturen tot één har
monisch geheel te vereenigen, te doen samen
groeien. Dit is hem niet gelukt, 't zal hem
nimmer gelukkenreeds bij zijn leven zal hij
kunnen ervaren dat er wel ten laatste een
vergroeiing maar geen ineengroeiing rnogel jk is.
Vooral van gewicht is de vraag: welke der
twee naturen is bij den heer Groen het meest
op den voorgrond getreden, de godsdienstige
of de staatkundige
Tot eere van den heer Groen hoewel dan
ook tot beschaming der nieuwere anti revoluti
onaire party meenen wij te moeten erkennen