zii Mkziisrm courant
voor het hrroiidis- sement Zierikssee.
1873. No. 98. Woensdag 10 December. 76ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
OVERDRIJVING IS ONGEZOND.
Een reisje naar Emancipatoria,
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Trijs per drie m aanden 1Franco per post ƒ1.-
Afconderlijke nominers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
TRIJS DER ADVERTENTIES:
Ter gewonen regel 10 cent. H uw e 1 ij k s -Ge b o o r te
en Doodberichten van 1—6 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 5 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKKAMW.
Ieder kent de door haar grooten rijkdom en
buitengewone liefdadigheid vermaarde Engelsehe
dame Barones Burdett Coutts. Wanneer een
van nature mensclilievende vrouw om 7,00 te
zoggen onmetelijk rijk is, dan kan zij zeer
veel goeds doen, dan kan zij een weldoende
engel zijn voor haar tijdgenooten.
In menig opzicht heeft Lady Burdett Coutts
aanspraak op dien eeretitel van weldoende engel.
Zou ze echter in haar ijver 0111 goed te doen
ook dwaasheden kunnen begaan Misschien
wel, en reeds vooraf kunnen we zeggen dat
we er haar niet hard over willen vallen; want
wie zooveel goeds doet mag men een klein
dwaasheiilje wel vergeven.
Ter zake dan. Lady C'outts heeft uitgeloofd
een premie van 120 voor de beste verhan
deling over 't dooden van viseh; de bekroonde
verhandeling zal zij op haar kosten laten drukken.
Wij noemen dezen stap een dwaasheid. Wij
zien er verder ineen van de in otizen tijd
zoo menigvuldig voorkomende ziekelijke ont-
aardiugen der gevoeligheid en der philantropie.
Lady Coutts houdt veel van de menschen,
deels om de menschen zelf willen we hopen,
en deels omdat zij den gloed der menschen-
liefde 111 zich heeft.. Die gloed, die aandrift
om lief te hebben en goed te doen is zoo
groot hij haar, dat zij zich ook ontfermt over
de dieren, en wederom heeft ze de mensehen
zoo lief dat zij wil dat deze ook 't genoegen
mogen smaken de dieren fatsoenlijk (mensch-
lievend zouden we haast zeggen) te behandelen.
Tot zoover is alles goed, en tusschen haakjes
merken wij op dat wij ook onder de dieren
vrienden willen gerekend worden en onder de
mcnschenvrienden dat spreekt van zelf.
Doch nu komt 0. i. de dwaasheid.
Beschouwen we eens voor een oogenblik de
visscbenwereld, met het oog op 't ernstige
vraagstuk van leven en dood. We doen dan
de merkwaardige ontdekking dat van de my
riaden gevinde bewoners van 't water slechts
een onbeduidend getal 0111 zoo te zeggen zijn
eigen dood sterft. Wel merkt men nu en dan
een sterfte op van kinderen en volwassenen
ouder dc vissollen door toevallige omstandig
heden bedorven of lang dichtgevrozen water,
droogmaking of tijdelijke droogzetting van
waterplassen enz., maar in gewone omstandig
heden is de sterfte door ongesteldheid, onge
lukken of gebreken en kwalen des onderdoms
onder onze waterbewoners zeer gering, niet
noemenswaard.
Waar blijven ze dan'? Er worden er na
tuurlijk gevangen, -.loeh dit is maar een klein
gedeelte, 't Antwoord op onze vraag zal wel
niet anders zijn dan dat zij verslonden worden
en wel door hun eigen geslacht. De vissehen
verslinden elkander, en op een klein procento
11a die gevangen worden en een onbeduidende
fractie van een procento die aan kwalen of
ongelukken sterven, vinden de vissehen jong
of oud, klein of groot, vroeg of Iaat een akelig
uiteinde in do maag hunner medevissehen.
Treurige toestand vooraekerNog een graadje
van ziekelijke philantropie meer en we roepen
klagend uit dat de vissehen verre, zeer verre
zijn afgeweken van den volmaakten staat hun
ner ouders, daar zij zelfs elkander hijten en
verslinden.
Constateeren we echter, alvorens af te dwalen,
dat de vissehen door do natuur bestemd schij
nen te zijn om verslonden te worden.
Akelige bestemmingZon er nu niets kunnen
bedacht worden 0111 op de zedelijke verbetering-
der vissollen te werken, zoodat ze elkander niet
meer verslinden, maar zich als fatsoenlijke
schepselen op een fatsoenlijke manier voeden
Zou verslonden te worden een harde dood zijn
Voor iemand die er niet aan gewoon is,
zeker; maar de vissehen weten, 0111 ons zoo
eens uit te drukken, niet beter of ze moeten
vroeg of laat dien weg op. 't Is te vermoeden
dat moeder Natuur hun dit wel zal hebben
ingeprent.
Wij zijn dus haast geneigd te zeggen dat
een visch, die door zijn naasten wordt ver
slonden, nadat hij zelf ook al zoo veel mogelijk
natuurgenooten heeft gedood, eigenlijk billijker
wijze niets te reclameeren heeft; 't is de weg
van allo viseh dien hij gaat; een geweldige
dood is 't natuurlijke uiteinde van een visch.
Maar nn komt de mensch, de lieer dei-
schepping, en die eet ook viseh, die is dus
bijna als de vissehen zelf, alleen met dit on
derscheid dat hij do visch juist niet verslindt
met inhoud en omslag.
De visch moet eerst gedood worden eer een
fatsoenlijk menseh ze eet. Echte visi-.l-,lief
hebbers koopen ze wel hij voorkeur springlevend,
doch dit geschiedt niet 0111 ze levend te ver
slinden, noeh om ze eigenhandig te martelen,
maar omdat de visch als ze uit het water ge
haald wordt spoedig sterft door verstikking,
daardoor minder goed van hoedanigheid wordt
enz. enz.
Die dood door verstikking, wegens het {licht
kieren der kieuwdeksels, inoet een ware mar
teldood zijn voor die arme vissehen. 't Hart
krimpt er bij als men b-denkt wat er al 7,00
i.i zoo'11 visschenhoofd moet omgaan vóór de
verdroging do kieuwen gesloten en de adem
haling belet heeft. Vreeselijk lijden
Doch hoe dit te veranderen Door de vis
sehen terstond 11a de vangst te dooden Op
welke wijz.e? Met het vlijmende mes'? Maar
dat zou wreed zijn; zoo zou mm de laatste
uren, minuten of seeouden die de arme schep
sels nog te leven hebben, op bloedige wijze
verkorten. Bovendien zou de visschcrij als
tak van nijverheid nog al een gevoeligen neep
Fantasie door W E R T H E R.
LUI.
Onze ambtenaars klagen wel eens over dwarskijkerij, ne
gerij, kruierij en knoeierij, over achteruitzetting en mis
kenning; maar 't was daar in Emancipatoria ónder al die lieve
dames ook niet alles couleur de rose. Ik vernam o. a. een
paar staaltjes die curieus waren.
Een jonge dame ambtenaar had een knappen jongen
huisknecht die tegelijk haar intieme vriend was. Nucelci
se voit daar in Emancipatoria. Maar deze jonge ambtenaar
had een oude chef, die er met haar veertig dienstjaren, haar
knijpbril en haar perkementachtig gezicht alles behalve lief uit
zag. Nu gebeurde het dat deze oude chef bij zekere gelegenheid
het oog liet vallen op den knappen jongen knecht en vriend
van haar ondergeschikte. Juist had de oude feeks haar ouden
knecht afgedankt en in een gesticht gedaan, waar hij
misschien nu nog is, want de oudjes' hebben 't daar heel
goed, en ziet nu wilde zij met alle geweld'den jóngen knecht
voor den ouden in de plaats nemen. Verbeeldt u hoe de jonge
ambtenaar en haar bediende1 het land kregen. »Ik verlaat
u niet, neen geliefde meesteres, riep de trouwe knecht hit,
ik verlaat u niét! En ook zij riep in geestdrift uit•oNeèn,
gij zult mij toch immers niet verlatenwie zou dan mijn
bottines in orde houdenmijn thee zétten, rhijn bed schuddert,
kortom mij zoo trouw dienen als gijEn toen vereenigden
zich beiden in 'taandoenlijke duo: »Wij verlaten elkander
niet, wij blijven elkander trouw voor eeuwig!"
Maar ja wel 1 lacy0e macht van de chef was sterker
dau die van de ondergeschikte. De negerij ving aanwerd
onuitstaanbaar en zoo de lieve, jonge, veelbelovende ambte
naar niet toegaf dan was 't te voorzien dat haar carrière
zou bedorven worden.
In haar wanhoop doet zij een stouten stap en gaat op audiëntie
bij de minister, wie zij nu in roerende woorden haar leed
klaagt en 't ongelijk dat haar zoo onverdiend wordt aangedaan.
»Zend mij dien knecht eens, om wien gij zooveel misbaar
maakt" zeide de minister.
't Geschiedde. En wat er nu verder geschiedde, zult gij
niet raden lezersDe minister nam den betwisten knecht
kort en goed in haar eigen specialen dienst en verplaatste
de oude chef tegelijk met de jonge ambtenaar de eene naar
't Oostelijkste en de andere naar 't Westelijkste uiteinde van
dé groote republiek van Emancipatoria. Die minister was
de minister der Wijsheid.
»En loopén vreemdelingen, die hier met speciale opdrachten
vereerd worden nu ook zulk gevaar?" vroeg ik, niet zonder
een zekere bekommering.
»Maak gij u maar niet ongerust, Mijnheer!" zeide de
vriendelijkste' dame van de twee, »hare excellentie van de
Industrie- heeft bedienden genoeg, meer dan zij werk geven
kan. En bovendien gij zijt vrij man."
«Datdap maar goed ook," hernam ik.
Aangaande de bevordering der ambtenaren vernam ik ook
veel wat men ."toch in een staat als Emancipatoria, waar
alles zoo volmaakt moest heeten, niet zou vermoed hebben.
liet is bekend hoezeer een billijke regeling der bevordering
van gewicht is voor liet gehalte en den geest van een corps
ambtenaars. Men kan daarbij aannemen als grondslag de
bekwaamheid of de anciënniteit, of wel, zoo als 'tin den
ouden tijd was, de gunst en't welbehagen der hooggeplaatste
personen die de benoemingen te doen hebben.
Anciënniteit en bekwaamheid worden algemeen als zui
verder grondslagen aangemerkt dan gunst, welbehagen of
willekeur. Maar wien is 't onbekend dat er onder ons
menschen wel nimmer volmaakt reine toestanden zijn te
scheppen, dat gunst, voorkeur en willekeur niet geheel te
verbannen zijn
In Emancipatoria werd 'tbeginsel van anciënniteit ver
worpen en daarentegen alleen dat van bekwaamheid ge
huldigd. Door talent, ijver, bekwaamheid, dus door verdienste
alleen kan men zich opwerken langs de hiërarchische ladder.
Zoo heette het althans; wat men mij echter al zoo vertelde
van de middelen die a-l.aangewend werden en van de praktijken
die er bij benoeming plaats hadden bewees mij genoeg dat er
nergens meer partijdigheid, grooter willekeur, ergerlij kei-
knoeierij plaats hadden dan daar in dé ambtenaarswereld.
Ik had wezenlijk niet gedacht dat onder de vrouwen nog
veel meer intrigue, kuiperij en kwade practijken kunnen in
sluipen dan onder de mannen.
Alle bevordering geschiedde daar naar verdienste, zoo als 't
heettedoch wie moest den graad van verdienste bepalen? De
eene vrouw moest het lot beslissen van de andere en de billijkheid
en rechtvaardigheid, werden geenszins altoos in achtgenomen
Menig jong en talentvol ambtenaar werd achteruitgesteld,
eigenlijk.omdat ze. schoon en lieftallig' was-en haar oudere
chefs hierop' afgunstig waren. Daarvan was 't gevolg veel