ATCHÏ Openbars Raadsvergadering lieid eeu brevet van godzaligheid verleent, is reeds daardoor bedenkelijk. Maar er schuilt in het Irvingisme nog wat anders. Een der grondslagen dier leer is de geheele oplossing van het leven in het ker kelijk leven, dus de ontkenning van den staat en daarentegen de vestiging van de absolute heerschappij der kerk, en wel dier kerk, die, als namaaksel van de apostolische, in haar organisatie met apostelen, profeten, evange listen, herders, engelen, oudsten, priesters en diakenen, het geheele maatschappelijke leven omvat en dus in consequentie de Irvingianen tot een staat in den staat moet maken. Dit is zeer bedenkelijk. In hoever en of zelfs te eeniger tijd van uit Duiveland het nieuwe licht zich verspreiden zal om eerst Schouwen en St. Philipsland eu daarna de geheele wereld te veroveren, weet ik niet te zeggen en laat zich ook niet zoo vooruit zien. Intusschen tot zoolang. 1.1. NEVERMIND. We hebben sinds den ongelukkigen afloop der eerste expeditie dit onderwerp niet opzettelijk aange roerd. Thans stellen we ons voor onze taak weder te hervatten en, naar gelang de tijdingen uit Indië aan komen van 'tgeen er belangrijks voorvalt op de tweede expeditie onze lezers op de hoogte te houden. We verwachten binnen eenige dagen 't bericht dat de expeditionaire macht voor Atchin is aangekomen, 't Laatste bericht meldde dat de vloot de straat van Malakka was ingestevend. 't Moet een indrukwekkende aanblik zijn op de reede van Atchin, die zeventig a tachtig meestal groole schepen waaronder ruim een twintigtal oorlogsbodems, en een transportvloot met 11000 man aan boord. We willen hopen dat ditmaal een snel succes de onderneming bekrone, hoe vlugger alles afloopt des te minder bloed zal er behoeven gestort te worden. Het doel der expeditie is thans geen geheim meer. De minister heeft openlijk erkend dat het doel van den tocht is de verovering van geheel Noordelijk Soematra, 't geen ook wij van den beginne af voor een noodzakelijkheid hebben gehouden. Dit is het eenige en ook zeker het beste middel om aan den Indisclien handel meer rust, aan de ont wikkeling van Soematra meer levenskracht te bezorgen. In de operatien zal ditmaal de infanterie met de artillerie het voornaamste aandeel hebben-, de marine blijft aan de kust en de kavalerie neemt alleen in gering aantal voor den ordonnance dienst aan de ex peditie deel. Verder zal het Europeesch element van de infanterie en de artillerie vooral de kracht uit maken; tegenover den onstuimigen moed en de doods verachting der Athineezen moet de bedaardheid en het zelfvertrouwen, de moreele meerderheid van den Europeaan van veel meer beteekenis zijn dan de meer kinderlijke versaagdheid der inlandsche militairen. Het ontbreekt deze expeditie ook niet aan een zekere romantische tint. Generaal Bixio, de bekende trouwe vriend en wapenbroeder van Garibaldi, neemt als vrijwilliger op een eigen schip aan den tocht deel. Hij heeft naar men zegt, jaren geleden eens in ge vangenschap bij de Atchineezen een zoo harde be handeling van hen ondervouden dat hij daar nu eens verhaal van wil gaan zoeken. Minder edel, maar wel iets dat in 'tavontuurlijke leven van zulk een man eigenaardig past. Onder de middelen die de Atchineezen hebben ge bruikt om zich in de opinie der Soematranen tegen ons te sterken, moet inzonderheid geteld worden het verspreiden van de bewering dat wij den Moharame- daanschen Godsdienst willen uitroeien en dat wij daarom de Atchineezen als de strengste volgers van den Islam in den Indischen archipel hebben aange vallen. Zooveel mogelijk heeft ons gouvernement ge tracht deze aantijging, die onder de inlanders al licht geloof zou vinden tegen te spreken. Daartoe zijn manifesten verspreid onder de bevolking der kleine van Atchin afhankelijke staten. Zelfs moet aan de Soematranen te kennen gegeven zijn dat het gouver nement de tweede expeditie nog een maand later heeft doen aanvangen, dan noodig was, alleen om de At chineezen niet in een heilige maand aantevallen en hun zoo te toonen dat Nederland geen Godsdienst oorlog voert. Van het rapport der enquête omtrent de eerste ex- piditie is nog weinig bekend; zooveel is ondertusschen zeker dat de heer Nieuwenhuizen met die enquête zaak niet ingenomen moet zijn. Ook is een indertijd uitgestrooid gerucht als zou op den dag van het sneuvelen van generaal Kohier een onzer officieren in den Kraton zijn doorgedrongen geweest doch toen terug geroepen door 't signaal van retireeren, bepaald tegen gesproken o. a. door den daarin genoemden officier zelf. Er liepen gisteren onrustbarende geruchten omtrent den gezondheidstoestand der troepen van de Atchi- neesche expeditie men beweerde nl. dat de cholera op twee onzer schepen uitgebroken en een aanvrage om carbolzuur bij de regeering ontvangen was. Uit de ingewonnen informatien blijkt gelukkig dat de bedoelde geruchten geheel uit de lucht gegrepen zijn en bij de regeering geenerlei bericht van dezen aard is ingekomen. gehouden te ZIER IK ZEE den 3 December 1873. Afwezig zijn de lieeren Koole, mr. Moolenburgh, van der Vliet en Zuurdeeg. Na lezing en goedkeuring der notulen der vorige vergadering en na mededeeliug van eenige missives van Ged. Staten houdende goedkeuring van raadsbe sluiten en toezending goedgekeurde begro'oting der schutterij voor 1874 der geraeenterekening over 1872, en der gunstige beschikking op het verzoek om subsidie voor het te houden land huishoudkundig congres welke voor notificatie worden aangenomenkomt in behandeling een voorstel van Burg. en Weth. tot wijziging der verordening op de invordering van den H.- Omslag, tengevolge van eene opmerking van Ged. Staten. De verordening wordt dienovereenkomstig gewijzigd. Wordt medegedeeld een brief van den heer F. E. Vogelsang houdende kennisgeving van de aanneming zijner benoeming tot leeraar in het handteekeuen aan de hoogere burgerschool. Voor kennisgeving aangenomen. Idem een brief van de lieeren mr. B. C. Cau, J. Th. Oosterman en Jb. Ochtman, Johz., houdende de aan bieding eener buste van mr. J. R. Thorbecke namens hen die daarvoor gecontribueerd hebben. Op voorstel van Burg. en Weth. wordt besloten die buste in de grootc zaal op het stadhuis te plaatsen. Wordt medegedeeld een brief van de plaatselijke schoolcommissie houdende aanbeveling ter vervulling van twee vacatures de le voor den heer mr. J. Moo lenburgh, die aan de beurt van aftreding is, mr. J. Hot waren beide dames van middelbare jaren. De eene zag er vrij sluw uit, de andere scheen zachter en goediger van aard te zijn. De eerste deed het woord. Na zich over tuigd te hebben dat zij den rechten persoon voor zich hadden, zeide zij tot mij dat zij kwamen van wege de minister Industrielle om mij een vereerende opdracht te doen, die zij hoopten dat ik zou willen aannemen; zij zouden zich met mijn antwoord op deze vraag belasten. Tegelijk overhandigde zij mij een officieel schrijven van de minister. Ik werd in mijn eigen schatting haast een voet grooter door 't besef van de onderscheiding die men mij, een onbe kenden vreemdeling bewees en ik kon mij maar niet be zinnen waardoor ik zoo in 'toog kon zijn gevallen bij die hooggeplaatste dienaressen van den staat. Mot drift opende ik de missieve van hare excellentie de mi nister Industrielle. Het stuk was van den volgenden inhoud „Mijnheer »Hct is te mijner kennisse gekomen dat gij gedurende uw verblijf alhier, met veel belangstelling onze publieke instel lingen onderzoekt en u bezig houdt met de bestudeering onzer staatsinrichting. Ik verklaar mij bereid u dat onder zoek zooveel mogelijk gemakkelijk te maken en heb daarom gelast dat de ambtenaren van mijn departement u alle door u te vragen inlichtingen met de meeste bereidwilligheid zullen verstrekken. Ik ben echter tevens zoo vrij u te verzoeken ook mij wederkeerig een dienst te bewijzen, door eens een onderzoek in te stellen naar den staat van een onzer nationale fa brieken en wel de groote sigarenfabriek aan het Tabago- pleiu. De toestand dezer fabriek laat veel te wenschen over wat het arbeidend personeel betreft en ik houd mij sedert eenigen tijd bezig met het ontwerpen van plannen tot hare reorganisatie. Nu is mij bekend hoe uitstekend bij u te lande de arbeid van kinderen, meisjes en vrouwen in de fabrieken en inzonderheid in de sigarenfabrieken geregeld is, zoodat het arbeiders-personeel in die inrichtingen wat orde, zedelijkheid enz. aangaat, niets te wenschen overlaat en voorbeeldig mag genoemd worden. Het is daarom dat ik vertrouw in u den rechten persoon gevonden te hebben om mij van vele nuttige aanwijzingen en inlichtingen te kunnen dienen. Met belangstelling zal ik dus uw rapporten en adviezen te gemoet zien, in geval gij bereid zijt de opdracht aan te nemen. de minister Industrielle, Marie Jeanne." De vereerende missieve van de minister maakte op mij een tweeledigen indruk; het denkbeeld op te treden als iemand die een zekere mate van vertrouwen van 'tgouver nement genoot, lachte mij wel aan, niet zoozeer om het streelende van de daarin gelegen onderscheidingals wel om de uitstekende gelegenheid die mij zoodoende werd geopend tot het doen van vele waarnemingen van toestanden die ik anders maar oppervlakkig kon leeren kennen. Aan den anderen kant ontveinsde ik mij zeiven de moeielijklieid der taak niet die ik op mij ging nemen als ik de opdracht aanvaardde. Wat toch de minister gezegd had omtrent den toestand der fabriekarbeidsters en fabrikskinderen in Neder land, kan niet anders zijn dan een kompliment dat zij rnij maakte uit onwetendheid en totale onbekendheid met de bestaande toestanden. Wel herinnerde ik mij dat, een eeuw Moolenburgh en mr. P. A. J. Bouvin de 2e voor den heer mr. J. J. Ennerins, die op verzoek eervol is ontslagen, de lieeren mr. P. A. J. Bouvin en A. W. Stellwagen en worden als zoodanig benoemd de lieeren mr. J. Moolenburgh met algemecne stemmen en mr. P. A. J. Bouvin met stemmen. De heer A. W. Stellwagen verkreeg 3 stemmen. Idem van de commissie van toezicht voor het mid delbaar onderwijs, met aanbeveling, ter vervulling der vacature ontstaan door de periodieke aftreding van den heer mr. C. J. Fokker, de lieeren mr. C. J. Fokker en jhr. mr. G. L. Schorer en wordt als zoodanig benoemd de heer mr. C. J. Fokker niet 8 stemmen, zijnde 1 stem uitgebracht op jhr. mr. G. L. Schorer. Idem van de regenten van het burger-weeshuis door de periodieke aftreding van mr. C. J. Fokker, de lieeren mr. C. J. Fokker en H. G. Mulock Houwer, en wordt als zoodanig benoemd de lieer mr. C. J. Fokker, met 8 stemmen zijnde 1 stem uitgebracht op den heer H. G. Mulock Houwer. Tot regent van het burgerlijk armbestuur wordt met algemeene stemmen herkozen de heer J. v. d. Linden. De rekening van het R. C. armbestuur over 1872 en begrooting voor 1874 worden overeenkomstig het advies der commissie ad hoe goedgekeurd. Aan den hulponderwijzer D. Yooren wordt wegens vergoeding voor het waarnemen der betrekking van eersten hulponderwijzer aan de le school voor meer uitgebreid lager onderwijs, op voorstel van Burg. en Weth. overeenkomstig het advies der plaatselijke commissie eene toelage ten bedrage van ƒ83.33 verstrekt. Op een verzoekschrift van de heeren L. Goffin en Co. te Luik om vrijstelling der boete op hen toegepast bij levering van straatkeien wordt afwijzend beschikt. Wordt besloten tot het doen van eenige af- en overschrijving. Op voorstel van Burg. en Weth. wordt besloten aan het gedempte gedeelte der Oude Haven den naam te geven van //Havenplein." Idem om aan C. de Paepe over 1873 ƒ1,en van af 1874 en vervolgens ƒ0,50 remissie van pacht te verleenen. Ter visie van de leden wordt gelegd een voorstel van Burg. en Weth., om den toegangsweg naar de begraafplaats te verleggen ter uitgraving van zelkasch onder den tegen woord igen weg en om op de begraaf plaats eenige booraen te doen vallen en eenige ver andering te maken bij den 5en rang. Op voorstel van Burg. en Weth. wordt besloten om aan bet personeel der vloedplanken bij de schouwing eene gelijke vergoeding toetekennen als aan het per soneel der brandweer bij het beproeven der brandspuiten. Het reglement voor de stads brei- en naaischool wordt met het advies der commissie ad hoe ter visie van de leden gelegd om in een volgenbe vergadering te behandelen. Op een voorstel van het Israël, armbestuur om toelage uit de gemeentekas voor het maken van een lokaal voor tijdelijke bewaring van overledenen aan besmet telijke ziekten, wordt overeenkomstig het advies van Burg. en Weth. afwijzend beschikt. Op verzoek van den heer mr. J. M. Isebree Moens als executeur testamentair van wijlen de wed. A. Ribbens, wordt wegens vertrek naar elders remissie van H. Omslag verleend. Op een adres van den heer M. Franken om ver mindering van den aanslag in den H. Omslag vermits zijn broeder vroeger bij hem inwonende in Juli jl.is getrouwd en deze nu zelf in den H. Omslag is aan geslagen, wordt na discussie afwijzend beschikt. Hierna wordt de zitting met gesloten deuren voortgezet. Heropend zijnde sluit de Voorzitter de vergadering. geleden, een verdienstelijk lid onzer Tweede Kamer aangaande deze zaak een wetsvoorstel gedaan had, doch hoe 't daar mede afgeloopen was, was mij totaal onbekend. Alleen wist ik nog dat men er destijds weinig moed op had dat er iets van terecht zou komen. Ik kon derhalve de toestanden uit mijn vaderland niet tot model nemen of 't moest er in Emancipatoria al heel treurig uitzien, zoodat onze duisternis daar nog licht kon geacht worden. Ik gaf aan de beide dames te kennen dat ik wel eenig bezwaar had en liever eerst eens de eer wilde hebben met de minister zelve te spreken over deze zaak. Zij be richtten mij echter dat hare excellentie juist dien morgen was afgereisd naar een afgelegen provincie en dat het nog eenige weken zou duren eer zij weder terug was. Zij voegden er tevens bij dat de minister er niet aangetwijfeld had of ik zou 'twel willen aannemen. Zoo gaf ik dan toe en beloofde een rapport te zullen in dienen van mijn bevindingen en daarbij zoo mogelijk eenige opmerkingen te voegen. Nu stelden mijn bezoeksters mij een behoorlijke volmacht ter hand die mij den toegang tot de fabriek zou verschaffen en't recht geven tot het doen van alle vragen die ik zou noodig oordeelen. Ik hield de beide dames nog wat aan de praat, liet wijn en sigaren aanrukken en zoo brachten wij nog een uurtje in gezellig gesprek door. Bij die gelegenheid vernam ik nog al liet een en ander be treflende de ambtenaarswereld. Nog al veel was mij daar van bekend wat mijn vaderland betreft, maar wat ik hier al zoo hoorde overtrof toch 't geen ik wel wist dat er bij ons omging. Wordt vervolgd.)

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1873 | | pagina 2