ZIERIKZEËSCIIE COURANT.
voor het arroodis-
sement Zierikzee.
1873. No. 85. Zaterdag* 25 October. 76ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
Feuilleton.
EEN KOFFBEPRAATJE.
Een reisje naar Emancipatoria,
4.75
0.25
2.25
3.75
3.50
[Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDxYGEN.
Prijs per drie maanden I.Franco per post I.
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER ADVERTENTIEN:
Per gewonen regel 10 cent. H u w e 1 ij k s -Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENHAL.
Menigeen denkt er misschien niet aan als
hij in deze dagen van vochtig koud weêr zich
eens opfrisckt met een flinken kop geurig dam
pende koffie, dat diezelfde koffie voor ons landje
een ware levenskwestie is.
Nu ja, zal men zeggen, alles wordt tegen
woordig bijna een levenskwestie genoemd. In
allen ernst echter, we herhalen 't, de koffie
cultuur en de koffiehandel is voor de Neder-
laudsehe schatkist gewis een levensvraag. We
behoeven slechts de memorie van toelichting
bij de Indische begrooting in te zien om gewaar
te worden welke berekeningen en verwachtingen
er gebouwd zijn op de opbrengst van den
Nederlandschen koffietuin in Indië.
Niet minder dan een millioen pieols koffie
wensoht de minister van koloniën voor rekening
van de begrooting van 1874 aan de markt te
brengen en daarbij hoopt hij op een marktprijs
van 90 cents per kilo. Dit zal een aanzienlijke
som uitmaken en 't komt ons zelfs voor dat
dit koffieduitje als 't ware de haak is waaraan
de Indische balans is opgehangen en waaraan
ook in zekeren zin onze Nederlandsche balans
hangt, want het koffiegeld komt ook in den
vorm van sluitpost, batig slot, gouden kalf of
hoe men 't noemen wil, voor in onze begroo
ting en maakt daar zelfs een merkwaardige
vertooning.
Een belangrijke zaak die koffiezaak. Mul-
tatulie heeft er een zeer origineel en diepzinnig
boek over geschrevenwel staat er in dat boek
niet zoo bepaald veel over koffie, maar toch
als men 't gelezen heeft dan maakt het zoowat
den indruk alsof heel Nederland één groote
firma is, de firma Droogstoppel Comp., han
delende in koffie, en wel zoo handelende dat
eer, geweten, godsdienstig gevoel, humaniteit,
alles wat edel en goed is lijdt en gedrukt
wordt door de eenige zucht om toch maar
zooveel mogelijk te melken uit die koffie-zaak,
ten einde zoo spoedig mogelijk naar Driebergen
te kunnen gaan, naar 't land der ruste.
Gewichtige zaak die koffie 1 Zonder haar
geen slot, laat staan een batig slot, zonder
haar geen Indische millioenen, in plaats van
een gouden kalf zelfs geen nuchteren kalf, geen
bokje, zonder haar geen Handelmaatschappij,
geen Oost-Indievaarders, geen millioenen voor
groote werken in Nederland, geen millioenen
voor den oorlog met Atehin, zonder haar ook
geen firma's, handelende in koffie en geen ren
teniers te Driebergen, noch te Arnhem, noch
werk voor de burgers van Prederiksoord.
Leve dus de 1,000,000 pieols Neêrlandseh-
Indische koffie
Maartoch is die koffie een artikel dat
menigeen als een steen op 't hart ligt, althans
schijnt te liggen. Er zal wel geen artikel
van koloniale waren zijn,waaromtrent zooveel
verschil van opinie bestaat onder de geleerden,
als het artikel koffie.
De Neêrlandsch-Indisehe koffie is Gouverne-
ments-koffiedus een product dat het Nederland
sche Gouvernement eigenhandig heeft gekweekt
Neen, dit juist niet; maar het Gouvernement
laat het kweekeu door de inlandsche bevolking
en dit heet de Gouvernements-koffie-cultuur.
't Kost eenige moeite aan het Gouvernement
om al die koffie en telkens meer koffie te laten
kweeken, de bevolking moet er toe gedwongen
worden. Met harden dwang? Neen met „een
weinig dwang," edoch altoos met dwang.
Dit punt van de koffie-kwestie is het voor
namelijk waaromtrent de geleerden en de des
kundigen in het artikel koffiealsmede de
deskundigen in hel artikel dwang het geheel
niet eens zijn.
Er zijn er die meenen dat het gouvernement
de inlandsche bevolking niet moest dwingen om
koffie te kweeken, maar dit aan haar vrijen
wil overlaten. Hierop zeggen sommigen dat
we dan in plaats van 1,000,000 pieols koffie
misschien geen enkel bakje koffie zouden krij
gen, terwijl de eersten daarentegen beweren dat
de inlandsche bevolking wel degelijk en wel
zeer veel koffie zou kweeken als er voor haar
maar wat aan te verdienen was. Is er dan
nu niets aan te verdienen Welzeker, 't gou
vernement betaalt de geleverde koffie per picol
met f 13, ofschoon het zelf rekent zoo tusschen
de 40 en f 50 per picol er van te maken.
Nu komt die betaling van f 13 per pieol
voor de koffieplantende inlandsche bevolking al
zeer ongelijkmatig uit. Er zijn er die zoowat
per dag werk daaraan 23/s ets. verdienen, an
deren meer, tot 60 ets. als maximum per dag
toe. Dit uiteenloopende van 2% ets. tot 60
ets. maakt dat de koffie-cultuur voor de inland
sche bevolking juist geen zeer aangenaam werk
is en men zich vaak niet mag verwonderen dat
er „een weinig dwang" noodig is om ze aan
den gang te houden."
Hierbij komt nog dat de inlanders niet altoos
dicht bij de koffietuinen wonen, of eigenlijk dat
de koffietuinen niet overal even dicht bij de
woningen der inlanders liggen. Sommigen
moeten een stap of wat doen en ze zijn er,
anderen moeten zes a acht palen ver loopen
om in de koffietuinen te komen en de tijd dien
zij verloopen telt men meê als werktijd, na
tuurlijk niet. Nu is er wel het vierpalen-besluit,
maar tusschen besluiten en doen is nog een
generiek onderscheid, vooral in Indie.
Een en ander van deze dingen is wel eens
te zamen dichterlijk uitgedrukt iu deze phrase
er kleeft bloed aan onze koffie-millioenen. „Bloed"
vinden we nu wel wat sterk gezegd, maar zweet
toch wel, inlandsch zweet en misschien nu en
dan wel inlandsche tranen ook en inlandsche
verzuchtingen en verwenschingen mede. Ver-
Fantasie door W E R T H E R.
XLI.
Wat hij in een vlaag van dronkenschap kan gezegd of
gedaan hebbenzal hij zeker thans oprecht betreuren.
Vergeef hem dat maar en ga medeik vrees anders dat
hij nog razend zal worden of de handen aan zich zeiven
slaan."
Ik gaf toe en ging mede. Onderweg sprak ik nog meer
met den onbekenden vriend van mijn onbekenden nachte
lijken aanvaller. Ik kon evenwel niet veel uit hen krijgen.
Alleen ontdekte ik hij hem denzelfden afkeer van het leven
daar in Emancipatoria. Op mijn vraag waarom hij dan niet
reeds lang was heengegaan naar een ander land of terug
naar zijn eigen geboorteland, merkte hij op dat dit zoo
bezwaarlijk was en hij even als zijn vriend al voortdurend
van den eenen dag op den anderen naar een betere toe
komst had uitgezien.
Wij kwamen eindelijk waar wij wezen moesten. Mijn
geleider bracht mij in een hotel garni van den minsten
rang en daar volgde ik hem een trap op naar een klein
achterkamertje. Er stond een lamp op de tafel die 't een
voudige vertrek maar spaarzaam verlichtte. Op een groote
tafel die bij het eenige raam stond zag ik onderscheidene
rollen teekenpapier en op een rekje wat boeken liggen.
Deze dingen stelden mij, hoe vluchtig ik ze ook opmerkte,
eenigszms gerust omtrent het gehalte van den persoon,
dien ik zoo ongewapend kwam bezoeken en die het er toch
niet naar gemaakt had mij veel vertrouwen in te boezemen.
Nadat mijn geleider mij een ledekant gewezen had ging hij
de kamer uit.
Ik naderde het ledekant en vond daar een betrekkelijk
jong man, doch die er bleek en afgemat uitzag, half slui
merende liggen. Mijn stap en 't toevallen van de deur deden
hem ontwaken. Met matte oogen zag hij mij aan en stak
mij zijn vermagerde hand toe, terwijl een traan hem over
de ingevallen wang rolde.
»Dank Mijnheerinnige dank, dat gij gekomen zijt om
de laatste uren van een ellendigen martelaar te verzachten."
Ik drukte hem welgemeend de handik was er nu al
bijna zeker van dat ik gerust kon zijn en met geen schurk
te doen had. Vervolgens vroeg ik hem wat ik voor hem
doen kon.
»Ik heb u beleedigd, Mijnheerzeide hij, maar ik gevoel
daar berouw over; doch als gij mijn geschiedenis zult
kennen, zult gij u dat kunnen verklaren en het mij wel
willen vergeven. Ik ben een nare kerel, ging hij voort,
doch daar 't hem blijkbaar moeite kostte te spreken, wilde
ik hem gerust stellen en maar laten zwijgen.
»Laat ons daarover niet meer spreken, zeide ik, gij wist
niet wat gij deedt; maar wat kan ik voor u doen; waar
mede kan ik u helpen? Hebt gij geneeskundige hulp noodig?"
«Neen, was zijn antwoord, de doctores kan niets voor mij
doen; ik wil ze niet zien ook. In dit vervloekte land wordt
men eerst ongelukkig gemaakt door de vrouwen en dan
kan men haar nog niet uit de handen blijven bovendien.
Luister! Een paar dagen geleden was het zwemwedstrijd;
gij zijt er, meen ik wel, ook geweest; welnu, ik was er ook.
Ik was aan boord van een Fransch schip gegaan dat daar
lag; ik had landgenooten gevonden en gaf toen weêr toe
aan dien ongelukkigen hartstocht van brandewijn drinken.
Ik heb mij dat aangewend om mijn leed te verzetten
maar het helpt niet. Toen ik daar zoo half bedwelmd, dat
voor ons mannen zoo vernederde schouwspel aan zag van
dat heerschappij voeren der vrouwen in alles en vooral toen
ik op een tribune ook die vrouw herkende die ik zoo naam
loos heb liefgehad en nog bemin, ofschoon ze mij ongelukkig
gemaakt heeft, toen ik Corrilla daar herkende en haar daar
zag schitteren in al haar aanzien en glans, terwijl ik noch
tans zoo ellendig als een haveloos landlooper mij daar had
laten dronken maken door gemeene matrozen, toen kreeg
ik weêr zoo'n vlaag van wanhoop en liet mij, als bij ongeluk,
in het water vallen. God weet het dat ik', terwijl ik viel,
Hem om vergiffenis gesmeekt heb met één enkelen zucht
in welke ik als 't ware mijn geheele leven vol ongeluk en
dwaasheid voor hem open legde.
"Was het Gods wil of was het mijn straf dat ik niet
verdronken ben? Ik werd gered door die zwemster. Ik heb
dat later vernomen toen ik, hier op mijn kamer tot mij
zeiven was gekomen. Mijn vriend heeft mij weêr bijge-
holpen, die is dokter geweest en wilde mij niet naar liet
ziekenhuis laten brengen, waarheen men reeds met mij op
weg was toen hij de dragers tegen kwam die mij wegbrachten.
Ik beb na de vreeselijke ure van die poging tot zelfmoord
nog vreeselijker uren doorworsteld, doch ben langzamer
hand weder bedaard geworden en nu heb ik mijn besluit
genomen. Ik zal wel niet weder herstellen, want mijn
lichaam heeft door kommer, ontbering en uitspatting te