/Illtlk/IISrill ilOITRMT.
voor het arrondis-
sement Zierikzee.
E.
1873. No. 83. Zaterdag 18 October. 76ste jaargang,
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
I
Feuilleton.
pv.
BEKENDMAKING.
De opheffing der Bank van Leening.
Een reisje naar Emancipatoria
Deze Courant verschijnt DINSDAG .en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DER AD VERTEN TIEN
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboo rte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LARMMAN,
den
vol
de
'eg.
|ordt
Prijs
Ij de
P.
.AR,
pVa
l3/.
P'/«
K.
De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee
maken bekend dat het Reglement van 'politie voor het
Kanaal door WALCHEREN van VEERE tot MIDDEL
BURG, hij Koninklijk besluit van den 20sten September
-1873 Staatsblad No. 130) is gewijzigd en voorloopig van
toepassing is verklaard op het Kanaal door WALCHEREN,
van de WESTER-SCHELDE tot het VEERGAT, en op
zijn zijtak naar ARNEMUIDEN en naar NIEUWLAND.
Zij vestigen daarop de aandacht van de ingezetenen,
door wie het beroep van schipper wordt uitgeoefend, en
van de eigenaren van vaartuigen, welke in de gelegenheid
kunnen komen dat Kanaal te bevaren.
Zierikzee, den 15 October 1873.
De Burgemeester en Wethouders,
v. CITTERS.
De Secretaris
J. P. N. ERMERINS.
(Vervolg en slot).
Hoor en wederhoor is een les van billijkheid,
die wij ook bij dit onderwerp niet willen ver
geten.
Na in ons vorige artikel vrij bepaald de
opheffing der bank van leening als een goede,
ja noodzakelijke maatregel te hebben geprezen,
mogen we toch nog wel een plaats verleenen
aan enkele bedenkingen.
Het is niet de eerste maal dat zich een
anti-lombard-beweging openbaart. Wij zien thans
in vele steden de banken van Ieening opge
heven, zoowel hier als in 't buitenland en vrij
algemeen gaat de opinie der wetenschap de
publieke opinie voor om ze overal te doen
verdwijnen waar ze nog bestaan. Dit nu heeft
reeds meermalen plaats gehad. Bij decreet
van Margaretha van Savoye te Gent den 9
April 1510 werden de banken van leening of
zooals [ze toen meer genoemd werden „tafelen
van leening" afgeschaft en verboden. Bij kei
zerlijk decreet van 4 Oct. 1540 werden de
lombarden evenwel weder geöetroieerd. Men
meende te hebben opgemerkt dat zonder de
leenbanken de woekeraars een te vrij spel
hadden; hierbij kwam de achteruitgang van
de welvaart gedurende de jaren 1530'40.
Zoo keerde men dus terug tot den dienst dei-
zoo kort geleden verworpen Goden. Later
hebben onderscheidene regelingen met name
de wet van 6 Februari 1804, later in verband
gebracht met art. 411 van het Code Pénal;en
het Koninkl. Besluit van 31 Oct. 1820 steeds
het officiëele karakter der banken van leening
bestendigd. Het toezicht evenwel is van lie
verlede van het kerkelijk gezag op het wereld
lijk gezag overgegaan.
Zoowel in 1540 als in 1804 en in 1826
was de considerans voornamelijk deze, dat de
leenbanken een middel aan de band gaven
tegen den woeker. Wanneer men derhalve nu
de bank van leening heeft afgeschaft en noch
tans 't gevoelen van sommigen is dat men na
de zuivering van den toestand in overweging
behoort te nemen de instelling eener nieuwe
bank op andere grondslagen, dan komen o. i.
deze vragen vooral in aanmerkingZal er na
de opheffing vrij spel gelaten worden aan den
woeker? Zullen er misschien stille particuliere
pandjeshuizen worden aangelegd Kan de bank
van leening den woeker en de particuliere
pandjesknoeierijen met vrucht bestrijden?
Wij nemen voor een oogenblik aan dat de
leenbanken liefdadige instellingen zijn.
Het behoeft niet bewezen te worden dat de
staat van zaken, wat de crediet-instellingen
betreft, tegenwoordig niet meer dezelfde is als
in 't midden der zestiende eeuw, ook niet als
in 1804 en zelfs geheel anders dan in 1826.
Er zijn tegenwoordig tal van financiëele instel
lingen, die voor een goed deel de eenigszins
beduidende operatiën der banken van leening
hebben overgenomen. Dit blijkt o. a. ook uit
het feit, dat de omvang der zakeii van de
leenbanken geenszins in verhouding tot de
aanwassende bevolking toeneemt.
In 1847 werden er in de 96 bestaande leen
banken beleend 2,562,923 panden voor/7,088,369
d. i. 2,77 nagenoeg per pand.
In 1857 werden beleend door de 88 banken
2,431,435 panden voor 6,532,132, d. i./2,69
per pand.
In 1866 werden beleend door de toen nog
bestaande 78 banken 3,011,729 panden voor
f 8,322,741 d. i. f 2,70 per pand.
Men merkt dus op dat het getal banken in
20 jaar is verminderd van 96 op 78, dat het
gemiddeld bedrag per pand is verminderd van
2,77 op f 2,70 en dat de vergrooting der
getallen in lange niet in verhouding staat tot
den aanwas der bevolking, noch tot de ver
onderstelde toeneming van 't pauperisme.
Wij gelooven te mogen beweren dat handel
en industrie door de banken van leening nooit
worden geholpendat zoo een enkele maal een
in nood zittend fatsoenlijk burger door de
leenbank zoogenaamd geholpen wordt, hij dit
bij andere inrichtingen veel voordeeliger en
veel minder vernederend kan gedaan krijgen
en dat de geheele bezigheid der leenbanken
zich nagenoeg uitsluitend bepaalt tot het be-
leenen van kleine panden.
De opheffing der bank zal dus de industriëeleu
eu winkeliers niet schaden, vooral niet wanneer,
't geen wij voorzien, de hypotheekbanken voor
den kleinen winkelier zullen worden hetgeen
de groote circulatiebanken voor den groothan
del zijn De klauwen der woekeraars zijn
hier dus niet zoo te vreezen. Zullen de be-
leeners van kleine panden in banden van woe
keraars vallen? Het is de vraag of ze nu niet
voor negen tienden in banden zijn van de leen
bank en de woekeraars tegelijk. Wij zien niet
in dat dit te veranderen zou zijn. Maar wel
zal na de opheffing der bank de industrie dier
Fantasie door W E R T H E R.
XXXIX.
Bovendien men zag dat alles toch op redelijken afstand
en dein reinen ist alles rein, enwelnu, voeg er bij
wat gij wilt; waarom moet men ook bij alles juist het
ergste denken?
Ik voor mij had geen tijd om allerlei booze ingevingen
te ontvangen; alles duurde daartoe veel te kort. Na een
tableau de parade van een paar seconden werd een teeken
gegeven en als automaten door dezelfde veer bewogen doken
de tien najaden te gelijk in den diepen vloed, kwamen
nagenoeg allen te gelijk met de frissche kopjes weder boven
onder een onstuimige toejuiching en begonnen den tocht.
Zeker voor 't gemak vari toeschouwers en commissarissen
waren alle tien eenigszins verschillend gekleed. Een droeg
een pakje wit met roode strepen, een tweede blauw met
witte strepen, een derde wit met zwarte strepen en zoo tot
tien variatiën toe, daardoor kon men de zwemsters vrij goed
onderscheiden. De baan was omtrent 600 meters lang. Op
omtrent '100 meters van het begin af, lag een balk dwars
in de baan en daardoor hing een net een meter diep in het
water. Op dien balk stonden tien vaantjes aan kleine
stokken bevestigd en de vaantjes hadden de kleur van de
pakjes der zwemsters, voor elk dus één. Twintig meters
verder was weder een dergelijke barrière met vaantjes er op.
Aanvankelijk hieven de zwemsters elkander vrij wel ge
lijk, de tien kopjes: blonde, bruine en zwarte bleven nage
noeg in een rechte lijn. Van lieverlede werd deze lijn evenwel
verbroken en sommigen wonnen iets op de overigen. Aan
de eerste barrière gekomen doken zij allen achtereenvolgens
daaronder door, wendden zich dan om, namen elk 't vaantje
van haar kleur van den balk af en zwommen, dit in de
hand opgericht houdende verder tot aan de tweede barrière,
waar zij ook in de andere hand een vaantje namen en
daarna nog eenige slagen zwommen enkel met de voeten,
de beide vaantjes zwaaiende en die eindelijk wegwerpende
buiten de baan. Aan de sloepen wie het gelukken mocht
alsnu de vaantjes op te visschen of op te vangen viel de
eer te beurt en was de taak opgedragen de zwemsters van
die kleur langs de baan te volgen en haar te bewaken
voor 't geval er eenig ongeluk mocht plaats hebben of de
krachten haar begaven.
Ondertusschen werd de strijd elke minuut ernstiger, aan
toejuichingen en aanmoedigend geroep ontbrak het niet, al
die duizenden namen met hart en ziel deel aan den strijd,
'twas waarlijk een interessant gezicht. Een van de tien, de
rood en wit gestreepte, was eindelijk de voorste geworden,
slechts een paar slagen achter haar volgde de zwart en witte,
dan de geel en roode enz.
Plotseling klonk nu een luide kreet boven alles uit ge
volgd door een zwaren plomp in het water. Er was een
man overboord gevallen van den steven van een groot schip
dat langs de baan aan den kant van den oever lag. De
drenkeling kwam niet weêr bovendie er bij waren tuurden
in 't water en maakten groot misbaar doch de ongelukkige
werd daarmede niet geholpen.
Daar naderde de rood en witte zwemster,'twas een flinke
gestalte die met krachtige slagen 't water kliefde terwijl
haar zwarte lokken achter haar mededreven zij was nu
reeds ver de voorste en verdubbelde zichtbaar haar krachts
inspanning. Op eens verdween zij in de diepte, doch kwam
na eenige seconden weder boven, huiten de baan, hij 't
schip en den drenkeling medebrengende naar de oppervlakte,
waar hij dadelijk werd gegrepen en in een sloep gehaald.
Donderende toejuichingen beloonden de edelmoedige rood
en witte heldinOndertusschen waren hare mededingsters
voortgezwommen en de zwart en witte was reeds meer dan
30 meters vooruitde kans om te overwinnen was voor de
rood en witte verlorenzij stak naar de andere zijde der
haan over en begaf zich in de sloep die haar vaantjes had
veroverd. Daar wij ons met de onze juist dicht hij deze
bevonden mocht ik 't genoegen smaken de schoone en niet
minder edelmoedige heldin van 't oogenblik mijn hulde aan
te bieden over haar edele daadik meende dat zij gewis
heden de schoonste overwinning had behaald. Zij lachte
bij deze opmerking eenigszins spottend en zeide:
»lk kon dien man natuurlijk niet laten verdrinken, maar
'tzou mij beter te pas gekomen zijn als hij had kunnen
zwemmenwant nu mis ik den eersten prijs."
Inmiddels liep de strijd ten eindede zwart witte be
haalde den eersten prijs en op haar volgde de groen witte
die eerst wat achter gebleven was doch 'top 'tlaatst nog
van de geel-roode die haar eerst voor was had gewonnen.
Onder vroolijk gejuich werden de kampioenen nu op het
prachtig getooide vaartuig der feestcommissie opgenomen en
verwelkomdook de edele rood witte liet zich daar heen
brengen en werd zoo mogelijk met nog meer geestdrift be-