MBKZEESGHE COURANT. voor liet aiTondls- sement Ëkiikm, 1873. No. 82. Woensdag 15 October. 76ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. De opheffing der Bank van Leening. Een reisje naar Emancipatoria, 311- Ike Or. Dol er en ge- li-, nu tlet 'er- 36, leu in ert RS ui- 1 Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1. Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VER TEN TIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan deH uitgever II. LAKENMAY. In langen tijd is er geen zoo belangrijke vraag aan de beslissing van den Gemeenteraad onderworpen als die, welke in de vergadering van Zaterdag j.l. is afgedaan, en wel deze: wat moet er nu gebeuren met de stads bank van leening? Terwijl in andere steden, vóór en na, de kwestie der banken van leening aan de orde gesteld is, liet zij door de doctrinaire richting, het zij door den geleidelijken ontwik kelingsgang der denkbeelden aangaande armoede en voorkoming daarvan, is bier, geheel onver wachts zelfs bij sommigen, door een samenloop van omstandigheden deze belangrijke vraag ons gemeentebestuur op 't lijf geworpen en door dat lichaam ook kort en goed beslist. Er is in beginsel besloten tot de opheffing dei- bank van leening en gaarne verklaren wij onze ingenomenheid met dit besluit, 't alleen be treurende dat bet niet reeds veel vroeger ge nomen werd. Ons ontbreken geheel en al de gegevens om aangaande de bedoelde samenloopende omstan digheden in bijzonderheden te treden en zooals de zaken thans staan meenen wij daartoe ook niet geroepen noch gerechtigd te zijn. Wij wenschen alleen omtrent het feit der opheffing een enkel woord te zeggen. Oorspronkelijk ingesteld als liefdadige instel ling en tot bestrijding van den woeker, hebben de banken van leening allengs als zoodanig haar reden van bestaan verloren. De nieuwere tijden hebben betere credietinstellingen en doel treffender liefdadige inrichtingen doen geboren worden dan de banken van leening ooit hebben kunnen zijn. Bovendien heeft de ondervinding van eenige eeuwen bewezen dat de woeker door de banken van leening niet Iran worden belet, dat de pandjeshuizen naast de officiëele banken van leening toch altoos hun plaats hebben weten te handhaven, en wat vast wel 't ergst is dat de banken van leening op de keper beschouwd nooit iets anders ge weest zijn dan officiëele woeker-inriehtingen en officiëele pandjeshuizen. Zij mogen dit karakter op de eene plaats wat meer geprononceerd vertoonen dan op de andere, tengevolge van de meerder of minder gebrekkige organisatie en administratie, 't feit is constant geweest dat de rente, waarop de banken van leening geld gegeven hebben, altoos is geweest liet drievoudige van den rentestand aard of zelfs nog meer en dat haar grootste bedrijvigheid werd gaande gehouden door de kleine, d. i. door de verderfelijke pandjes en door de beleeners op kleinen termijnmet andere woorden, door de klantjes van Zaterdag en Maandag. En dit is natuurlijk. Zouden toch do banken van leening werkelijk liefdadige instellingen kunnen zijn, dan moesten zij om zulk een aanzienlijken kapitaalomzet te kunnen doen als zij werkelijk bewerkstelligen, over zeer ruime subsidieën uit de openbare kas kunnen beschikken. Waar was ooit een bank van leening van welke dit kon gezegd worden Voor zoover dus de banken van leening den arme die in nood zit en den burger die tijdelijk in behoefte verkeert, hulp aanbrengen, geschiedt dit door 't getal der in noodzittenden zelf en dan nog wel op de kostbaarste wijze. Een zuiver liefdadige instelling zijn de banken van leening nooit geweest; de graad van ach ting, die zij zich door eeuwen heen in de schatting van het hulpzoekende gedeelte van het publiek hebben verworven, is zoo miniem, zoo dubieus, dat wij haar bijna als een levend en sprekend getuigenis tegen die instellingen zouden kunnen inroepen. Zoo de arme de weeshuizen, ziekenhuizen en armengestiohten al niet liefheeft, hij eerbiedigt ze tocli eeniger- mate en de voorbeelden zijn niet zeldzaam dat een ongelukkige die godshuizen zegende en zich dankbaar gevoelde onder hun dak; - nimmer was dit het geval met de lombard, deze is altoos een instelling gebleven, die te kwader naam en faam stond. Zouden we hier niet te doen hebben met een van die merk waardige uitingen der volks-conscientie Maar, zegt iemand, de banken van leening zijn een noodzakelijk kwaad. Wij antwoorden een kwaad ja, doch geen noodzakelijk kwaad, om de eenvoudige reden dat wij de gebeele onderstelling van een noodzakelijk kwaad voor sophisterij houdenwij erkennen geen noodza kelijk kwaad. De banken van leening zijn óf instellingen van liefdadigheid Of ze zijn het niet. Zijn ze het, dan behoeft bet vast geen betoog dat een ingrijpende, algebeele reorganisatie zou noodig wezen om ze eenigszins aan dat doel te doen beantwoordenen deze reorganisatie zou zoo veeleischend zijn dat we ze wel on uitvoerbaar mogen achten. Zijn ze bet niet, dan komen ze op hetzelfde terrein, waarop alle andere erediet-instellingen zieh bewegen en dan moet zeker terstond het officiëele karakter daaraan ontnomen worden waar de particuliere crediet-instelling geld op hypotheek of heleening uitgeeft tegen 5 a (3 pere., daar mag een openbare instelling vast geen 16 perc. of meer vorderen. Beschouwt men met bet oog op 't door ons gestelde dilemna de beleeners, die van de bank van leening gebruik maken, dan kan men die verdeelen in vier kategoriëen1 die uit wer kelijke behoefte komen beleenen, 2°. die het doen om te snoepen, te drinken of te knoeien, dus om te verkwisten, 3°. die het doen om het geld productief te maken en 4°. die het doen uit gewoonte. Zij, die komen heieenen uit werkelijke be- Fantasie door W E R T H E R, XXXVIII. Omstreeks dezen tijd was het dat ik in de dagbladen de aankondiging' las van een wedstrijd in liet zwemmen die zou gehouden worden, een feest waarvan men hier blijkbaar veel werk maakte daar ik opmerkte hoe algemeen er van die eigenaardige aankondiging notittic werd genomen. Op den bepaalden dag begaf ik mij naar de aan geduide plaats en zocht een geschikt plekje op een der vele aan den oever der rivier opgerichte tribunes van waar men de geheele waterbaan kon overzien. Er was een bonte menigte samengestroomd, vooral schenen het lieden uit de lagere klassen te zijn. Ik zag daar vrouwen met kort afgesneden hoofdhaar en een voorkomen dat mij wel wat al te vrijpostig voor kwam; ook zag ik verscheidene mannen die 'thaar in lange lokken over de schouders hadden hangen 1). Sommige bejaarde en alles behalve bevallige vrouwen J) Een feit b. v. onder de Spiritualists in de Vereenigde Staten, inzonderheid in den staat New-York. waren vergezeld van flink uitziende jonge mannen, die zij echter met weinig complimenten behandelden en die geheel en al onder de pantoffel schenen te zitten. Eenigen van deze kerels schenen slechts mede gekomen te zijn om hun spiritualistische of sympathetische wederhelften op de schouders te dragen en zoo in de hoogte te houden als er wat te zien was, hetwelk natuurlijk ten gevolge had dat zij zelf niets te zien kregen dan den grond of de ruggen der overige toe schouwers. Een oogenblik dacht ik dat het geraden zou zijn om mij zoo spoedig mogelijk uit die wonderlijke om geving weg te pakken. Zonder er op te hebben gelet stond ik juist naast een verfoeilijk leelijk oud wijf, die door haar kleeding er nog monsterachtiger uitzag; zij droeg een grijs linnen manspak: broek, vest, jaquet, hoedalles van dezelfde stof en kleur, een groote waaier die zij in de hand hield was 't eenige artikel van vrouwelijke uitrusting dat men aan haar kon opmerken. Zij kon vast aau mijn neus zien dat ik nog een vreemdeling was, want onverwachts tikte zij mij met haar waaier op den schouder en zeide. //VVeMijnheer! in den naam van onzen grooten geest, hoe vindt ge 't hier te lande?" Ik keek haar eenigszins verwonderd aaude zonder linge uitdrukking harer oogen stond mij alles behalve aan. z/Ja, Mevrouw! zei ik, wat zal ik u zeggen als ik u zoo zie moet ik erkennen dat hier nog al 't een en ander te zien is wat men bij ons overdreven zou noemen." Mijn antwoord scheen haar niet bijzonder tegen te vallen, hoewel ik moet erkennen dat mijn opmerking- juist niet heel galant was. Ik ging een weinig op zijde om een ander plaatsje te zoeken, doch mijn oude nieuwe kennis liet mij niet los en stond weer naast mij eer ik 'twist. Ik keek over 't voor mij staande publiek heen cn zag naar de zwembaaner was nog niets te zien alleen zag ik aan 't begin van de afgebakende baan een groot vlot liggen waarop een fraaie tent van ge kleurd doek was gespannen en die, van voren te zien, in een groot aantal afdeelingen verdeeld was, elk met een net gordijn afgesloten, 't Geheel prijkte met tal van vlaggen en wimpels. Op de rivier buiten de baan die door staken met vaantjes was aangewezen wemelde het van booten en sloepen, met toeschouwers. Plotseling tikte mijn buurvrouw mij andermaal aan. //Til mij eens opvriendjeje bent zoo groot, dan kan ik ook eens zien." z/Pardon, oudje! zeide ik, als je opgelicht wilt wezeD breng dan je knecht mee." Dat was al weder niet galant van mij, doch ik

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1873 | | pagina 1