ZIERIKZEESCHE COURANT. voor het arrondis- >«ètA sernent Zierikzee. 1873. No. 80. Woensdag 8 October. 76ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD F e uilleto n. BEKENDMAKING. BEKENDMAKING. Gebrek aan Hulponderwijzers. Een reisje naar Emancipatoria, St6 ikfc \ng h. |Mf. cle bij Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden I.Franco per post 1. Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER AD VERTEN TIEN Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag- voor de uitgave in te zenden aan den uitgever II. LAKENMAN. jet, Indt Aanbesteding van Kolen. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee zijn voornemens op Woensdag den 8sten October aan staande, te 12 ure des middags, in het openbaar op het Raadhuis aantebesteden Het leveren, van STEENKOLEN ten behoeve van enkele gemeente-inrichtingen. De Voorwaarden der aanbesteding liggen op de Gemeente- Secretarie ter inzage van belanghebbenden. Zierikzee. den 1 October 1873. De Burgemeester en Wethouders v. CITTERS. De Secretaris J. P. N. ERMERINS. De BURGEMEESTER en WETHOUDERS van Zierikzee maken bekend, dat A. P. C. ROOTHAERT, wonende in deze gemeente, vergunning heeft gevraagd om eeue berg plaats van Petroleum te maken achter ziin Woonhuis, staande op de Oude Haven, Wijk A, No. 381, en dat de informatiën de conimodo et incommodo betreffende dit verzoek zullen worden gehouden op Woensdag den 8 Oc tober aanstaande, te 12 uur des middags, in de gewone vergaderkamer van het Bestuur, ten Raadhuizezullende allen, die tegen dat verzoek bezwaren mogten willen in brengen, alsdan in de gelegenheid zijn om in hun belang te worden gehoord. Zierikzee, den 2 October 1873. De Burgemeester en Wethouders, v. CITTERS. De Secretaris J. P. N. ERMERINS. Het is nu zestien jaar geleden dat de wet van 13 Aug. 1857 een nieuw tijdperk voor het lager onderwijs in Nederland heeft geopend. Veel en velerlei waren de verwachtingen, die toen gekoesterd werden door allen die met het volksonderwijs in betrekking stonden of uit belangstelling van die gewichtige nationale zaak notitie namen. Weinigen zullen toen echter vermoed hebben dat na een werking van zes tien jaren 't beoogde doel der wet nog slechts zoo ten deele zou zijn bereikt en gewis hebben nog minderen voorzien dat bet volksonderwijs na zulk een betrekkelijk korten tijd reeds een tijdperk van kwijning zou moeten beleven ten gevolge van gebrek aan onderwijskracht. De optimisten gaven hoog op van de selioone toekomst, die de volksverlichting te gemoet ging, daar nu de wet zou zorgen voor knappe, recht knappe onderwijzers; de pessimisten maak ten zich van deze verwachting een schrikbeeld, daar de onderwijzers en door hen 't volk nn zelfs al te knap en al te verlicht zouden worden. Ook de onderwijzers hadden hun verwachtingen en 't was hun te vergeven dat zij, zoo al niet een gouden tijd, dan toch een beteren tijd te gemoet zagen. Wij kunnen nu niet in bijzonderheden nagaan wat er van al deze verwachtingen geworden is voor 't oogenblik zullen we alleen, naar aan leiding van 't hier achter volgende ingezonden stuk, eens de aandacht vestigen op 't ernstige verschijnsel dat zich al meer eu meer openbaart het gebrek aan hulppersoneel voor de lagere schooi. Wij noemden dit een ernstig verschijnsel dit is het wel; 't is onrustbarend dat naarmate men algemeen het hooge belang van degelijk volksonderwijs gaat inzien en zeer vele belang stellenden en oprechte volksvrienden zich de school aantrekken en naar hun vermogen 't schoolgaan trachten te bevorderen, du zelfs de tijd niet verre meer schijnt dat er met ernst aan gedacht zal worden om de wettelijke leer plichtigheid tot een onderwerp van overweging der wetgevende macht tc maken, dat zich nu openbaart in gebrek aan onderwijzend personeel. Van waar dit gebrek Voor een groot deel, ja bijna uitsluitend is 't te wijten aan eeu reeds in 1857 gemaakte en sedert bestendigde fout, n.l. wanverhouding tusschen de eischen die men den onderwijzers heeft gesteld en 't daartegenover toegekende loon. De wet van 13 Augustus 1857 een minimum van f 400 voor de hoofdonderwijzers, van f 200 voor de hulponderwijzers en van 25 voor de kweekelingen stellende, scheen groote verbetering te bedoelen eu heeft integendeel juist door zulk een geheel en al ongemotiveerden maatstaf van bezoldiging aan te geven veel meer bedorven dan goed gemaakt. Na zestien jaren moeten we nu nog cousta- teereu dat de belooning van de hoofdonderwijzers bijna nergens voldoende is om hen in den ne- derigen burgerstand zich te doen handhaven en dat die van de hulponderwijzers evenals van honderden hoofdonderwijzers beneden 't loon van een middelmatig werkman blijft. Wij denken er niet aan om het onderwijzend personeel bij 't middelbaar onderwijs de betrekke lijk goede, niet altoos overdreven tractementen te misgunnenmaar wat zou er gebeurd zijn zoo de wet van 1863 op 't Middelbaar Onderwijs b.v. gesteld had een minimum van f 1000 voor directeuren en van f 500 voor leeraren? Het antwoord is gemakkelijk te geven: men had de wet wel ter griffie kunnen deponeeren, want er zouden zich geen personen hebben opgedaan om voor zulk een gering loon aan zulke veel omvattende eischen te voldoen. Wanneer echter 't middelbaar onderwijs vóór 1863 reeds had bestaan, doch toen bij een nieuwe wet ware gereorganiseerd en dan in die wet de gestelde minima waren aangegeven, dan zou zich 't zelfde verschijnsel bij 't mid delbaar onderwijs opdoen wat zich nu bij 't lager openbaart, 't zou gaan kwijnen door gebrek aan onderwijzend personeel. Het lager Fantasie door E R T H E E. XXX YI. Mijn oom berichtte mij dat het met mijn erfgoed niet al te best ging; dat de tijden slecht waren, dat hij oud werd en de zorgen voor mijn bezittingen hem zwaar vielen. Langzamerhand bereidde hij mij voor op den raad waarmede hij ten laatste rondweg voor den dag kwam; nl. om van alle wereldsche beslommering af te zien en zoodra ik meerderjarig was mij geheel aan den godsdienst te wijden, en dan mijn goederen aan de kerk te vermaken. Wel wa9 dit door de staatswetten niet geoorloofd doch er waren middelen genoeg om die wet te ontgaan, door b. v. de goederen te realiseeren en met het geld te doen wat ik verkoos. Ik wist middelen te vinden om deze brieven aan den heer Woodleaf te doen toekomen. In 't antwoord dat ik van dezen trouwen vaderlijken vriend ontving ried hij mij de grootste voorzichtigheid aan en meldde mij tevens dat mijn vermogen wel verre van te verminderen integendeel voortdurend aangroeide. Zoo werd mij de geheele zaak klaar en doorzag ik wat men met mij voorhad. Ik begon mijn oom met oprechten haat te haten, en met ongeveinsde verachting te verachten omdat hij zich vernederde om het werktuig te zijn tot de uitvoering vau zulk een rooversplan maar hij deed het vast ook al in domme verblinding meenende God een dienst te doen en en passant ziju eigen zaligheid te bevorderen. Ik zal verder kort zijnik vluchtte uit het klooster, kwam eerst bij de Woodleafs aan, werd vervolgens, na eenigc dagen bij heil vertoefd te hebben en wat tot kalmte te zijn gekomen, in stilte naar Napels gebracht aan boord van een schip dat naar Emancipatoria be stemd was met jonge emigranten en zoo kwam ik hier. Mijn vlucht en mijn verdwijnen maakten éclat; er werd over geschreven en veel gesproken, doch dit had ten gevolge dat mijn vermogen gered werd en mij later werd overgedragen. Ik was negentien jaar toen ik hier kwamnu ben ik bijna tien jaar hier geweest en hier zal ik wel blijven." Wat ik nu zeer verkort en in hoofdzaak teruggeven heb als Corrida's geschiedenis, was eigenlijk een ver haal dat eenige uren duurde en waarin zij uitvoerig en met zekere cynieke bitterheid de voornaamste zaken behandelde; Ik luisterde zwijgend en menigmaal kromp mij 't hart samen want ik moest toegeven dat haar schilderingen van vrouwenlijden in het klooster niet overdreven waren, en dat er onder 't mom van gods dienst veel gruwelen doorgaan was mij mede niet onbekend //Ik heb geen recht om zooveel vertrouwen van u te vergen, zeide ik, maar ik ken nu nog slechts een deel van uw geschiedenis, doch ik begeer niet 't overige te weten; laat mij dit maar gissen!" Zij zag mij eenigszins vreemd aan en antwoordde z/Ook 't overige zal ik 11 verhalen, doch thans niet. Hoe kunt gij echter zeggen dat gij 't overige van mijn geschiedenis wel kunt gissen! Er ligt juist over mijn leven hier zulk een dichte sluier dat ik vertrouw dat niemand dit geheel kent. Men heeft u zeker praatjes verteld om u tegen mij in te nemen Neen, antwoordde ik, zoo bedoel ik het niet. Laai mij zeggen hoe ik 't meen. Al wat ge mij tot dusver van uw lotgevallen verhaald hebt heeft mijn innige deelneming opgewekt, ik vind dat alles natuurlijk en ik geloof aan de wezenlijkheid van die ervaringen; hier echter beweegt ge u geheel in een abnormale wereld en daar wel uw persoon mij belang inboezemt, doch ik om de waarheid te zeggen met de hier geldige manieren en levensbeschouwing niet veel op heb zou allicht de onthulling van een uit den aard der zaak, gelijk ik wel veronderstellen kan zeer avonturirlijk

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1873 | | pagina 1