ZIERIKZEESCHE COURANT. voor hot an'oidis- 1873. No. 79. Zaterdag- 4 October. 76ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD F e Millet o n. PERSONEEL. Een reisje naar Emancipatoria, Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.- Ai'zonderlijhe nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PRIJS DER ADVERTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Hu wel ij ks-, Geboorte- en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct. Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever lï. LAKENMAX. „Mijnheer, je bent personeel!" „Die vent is personeel!" „Mijnheer de Voorzitter, ik vraag 't woord voor een persoonlijk feit!" Ziedaar eenige phrases, die men in de gezellige wereld nog al eens kan hooren debiteeren. Hoe weinig behoeft een ietwat levendig mensch maar te zeggen in een gezelschap waar ook een ietwat kitteloorig mensch aanwezig is of deze ietwat kitteloorige mijnheer stuift op als een aangestreken lucifer en overbluft den ietwat levendigen mensch met een: „Wou je bij geval ook personeel wezen, Mijnbeer?" Hoe weinig ad rem en ad hominem behoeft een schrijver of redenaar maar te wezen om er onder zijn auditorium een aantal te doen opschrikken met de niet zeer vleiende ontboe zeming: „die vent is personeel!" Hoe weinig is er noodig in de publieke vergaderingen waar allen heel veel op hebben met den bumanen toon, den parlementairen toon en den bon ton, om toch nu den een dan den ander in een ernstige pose te brengen en met zekeren nadruk te doen declameeren„Mijn heer de Voorzitter, een persoonlijk feit!" Personeel! Raar woorcl! Men zou zoo zeggen dat juist wat personeel is, wat zoo regelrecht op den man af gaat, wat geen twijfel op 't adres permitteert en wat zich dus niet verliest in de ijdele ruimte, zooals zooveel wat gesproken en geschreven wordt, doch evengoed kon onge schreven en ongesproken blijven, men zou zeggen dat jnist het personeele een zekere waarde voor ons moest hebben, dat men de ontvangen les zou gaan ter harte nemen en zijn leven betereu. Doch neen, daar komt niets van in; heeft men maar eenmaal geconstateerd dat die of gene personeel is, dan is men verantwoord, dan kan alle verdere discussie achterwege blij ven. dan heeft men zelfs het recht om een hanenkam op te zetten en te gaan kraaien en schelden dat 't een aard heeft. Men wil van 't personeele niets wetenzelfs de schatkist niet, want ook zij kaatst al wat zij als personeel heeft ontvangen weder voor viervijfden terug naar de bronnen waar ,'t van daan gekomen is. Doch laat ons de dingen goed uit elkander houden in sommige discussiën geeft verwarring een zeker gemak, doch wij zijn meer voor orde en daarom constateeren we dat er is personeel en personeel, d. i. tweederlei. Nu voegen we er verder hij dat wij iemand alleen personeel noemen als hij met 't bepaalde opzet om te grieven of te beleedigen een ander op zijn zeer trapt of hun dingen laat hooren die niet te pas komen bij 't onderwerp in kwestie, noch ter zake dienende zijn. Wanneer iemand echter, over zaken in 't algemeen handelende, soms eens zoo juist in zijn kritiek is of zulke welgelukte typen teekent dat anderen onwille keurig zeggendie schoen past mij, dan noemen we hem volstrekt niet personeel. We vonden aanleiding om dit punt aan te roeren in eenige artikelen in het Sluisch Weekblad. Die artikelen hebben ten doel een bestrijding van de in ons blad opgenomen „Brieven uit Zeenwseh Vlaanderen," die onze iezers zieh nog wel zullen herinneren en van welke wij er nog meer hopen te ontvangen van onzen zeer geaekten vriend Zierond. Nu is 't wel een weinig jammer dat velen onzer lezers het Sluisch Weekblad niet lezen; niet zoozeer omdat zij er veel bij verliezen dat ze niet weten .wat er in dat blad alzoo tegen Zierond is uitgekraamd, maar meer omdat ze nu de heele aardigheid niet vatten kunnen. Toch kunnen we de artikelen van Joris Nuchter en Observator, alsmede de commentaren der Redactie van het SI. W. niet overnemenwe hebben er geen ruimte voor. Omdat evenwel ons blad de eer heeft van in vrij uitgebreiden kring in Zeeuwsch-Vlaanderen gelezen te wor den, dachten we 't toch goed eens een enkel woordje in deze kwestie mede te. spreken, niet als advocaat voor Zierond, maar alleen om de aardigheid van 't onderwerp. Dit artikel gaat derhalve voor de meesten onzer lezers hier en in den omtrek glad ver loren enfin, dat moeten ze nu maar eens voor lief nemenwaarom zonden we ook altoos een hoofdartikel leveren enkel en alleen voor hun pleiziér? In alle geval kunnen zij nu niet zeggen dat we personeel zijn jegens hen. Ter zake! Wij hebben, ofschoon persoonlijk in Zeeuwsch- Vlaanderen zoo onbekend als in Japan, de brieven van onzen vriend Zierond met uitstekend genoegen gelezen. Reeds daarom zouden we geneigd zijn te zeggenonze vriend is niet personeel, ten minste niet in den kwaden zin. Hij geeft prettige schetsen en sprekende typen en hij doet dat om nut te stichten voor den kring, waaruit hij de stof voor ziju schetsen en typen heeft verzameld. Eilieve, Mijnheeren, die in het Sluisch Week blad schrijft en blijkbaar zoo hoos zijt, hebt gij daar een enkele geldige reden voor 1 Heeft Zierond schoenen klaar gezet, die daar u of een ander passen, welnu trekt ze aan, dat zal goed voor u zijnGij wilt immers 't goede en wat wil Zierond anders dan't goede? Merkt gij niet, onnoozelen dat Zierond warmer vriend is van uw Zeeuwsch-Vlaanderen dan gij schijnt te zijnverstandiger vriend althans zeker, want hij karakteriseert op geestigen en volstrekt niet beleedigenden toon hebbelijkheden, gebre ken, achterlijkhedenniet om de Zeeuwseli- VlamiDgen te grieven, maar om hen te verbe teren, terwijl gij u slechts boos maakt omdat Fantasie door W E E T H E E. XXXY. Dat snoode bedrog opende mij de oogen en van dat oogenblik af was ik al verloren voor 't klooster dat ik nog niet kende. Men kwam mij met de meeste vriendelijkheid te gemoet, ik vond een aantal meisjes van mijn leeftijd daar vereenigd in een zaal onder toezicht van vrouwen, doch ik wantrouwde elk gelaat, ik zag mij omringd door vijanden en bedreigd door een onbekend doch in mijn verbeelding des te grooter gevaar. Men had mij in zedelijken zin ter dood toe gewond en ik begon te vermoeden dat ik het slacht offer kon zijn van een vooraf beraamd plan te mijnen ïiadeele. Mijn tante verachtte ik bijna en verweet haar ronduit dat zij mij bedrogen hadzij scheen verlegen doch meer tegenover de abdis dan tegenover mij; 't was alsof ze zich schaamde zulk een ongehoorzame nicht te bezitten, terwijl zij toch zooveel jaren lang als een moeder voor mij geweest was, volgens haar inzichten. Er onstond een vrij heftige scène, die daarmede eindigde dat ik aan de zorg eener bejaarde non werd overgegeven die mij medenam naar haar cel. Deze non was een gevoelige vrouw zij liet mij schreien en razenzeide mij weinig of niets en toen ik eindelijk geheel gekleed op haar bed van over spanning in slaap viel liet zij mij stil rusten en ik geloof dat zij zelf den nacht op haar stoel heeft doorgebracht. Den volgenden morgen was ik bedaardik was als een ander mensch geworden en onderwierp mij aan al wat men van mij begeerde, 't geen trouwens niet veel te beduiden had daar 't duidelijk bleek dat men zich op mijn ontvangst had voorbereid en zooveel mogelijk een afwachtende houding had aangenomen. Ik zal u nu verder niet vervelen met een omstandig verhaal van al mijn ontmoetingen in mijn bijna vier jarig kloosterleven. Het zal voldoende zijn als ik u zeg dat ik een weerbarstige en slechts schij^baar onderworpen novice was en ook als zoodanig werd behandeld hoewel altoos nog met een zekere verschooniug dat ik vooral niet te temmen was door al de fabelen en onzinnigheden die men mijn verstand daar opdrong voor godsdienstige waarheden, dat ik middel wist te vinden om correspondentie aan te houden met de Woodleafs, waardoor ik bemoedigd werd omdat ïk nu wist dat men nog aan mij dacht. Ik stond eigenlijk in een wonderlijke positie in dat klooster; ik had geen belijdenis afgelegd en wilde dit ook niet doen, evenmin had ik eenige gelofte afgelegd en was daar ook geenszins toe gezind, zoodat ik dus bijna als een heidin zat opgesloten te midden van zooveel over- en bij-geloof. Het zou merkwaardig zijn u alles te verhalen wat men al aanwendde om mij, zoo als 't heette, te vermurwen, dat wil zeggen tc onderwerpen, mijn zelfstandig karakter te dooden, mijn vrijheid van gedachte te vernietigendaartoe werden geen rede neeringen, geen gesprekken geen listen en lagen ge spaard tot vervelens toe. Maar ik bleef onvermurwbaar en dat dank ik nog aan de opvoeding die ik genoten had van de Woodleafs en van mijn beste Mis Zerrini de Gouvernante. Ik kan trouwens ook niet begrijpen hoe 't mogelijk zou zijn, als men eenmaal in een jong gemoed Jt gevoel van vrijheid en zelfzijn heeft opgewekt en aan 't werken gebracht, dit nieuwe leven weder te verstikken. Ik gevoel en ik denk, en wee mij-, zoo ik niet ge voel en niet denk! Ik gevoel mij vrij, ik denk vrij en ik zon wel eens willen zien wat macht ter wereld in staat was mij dit te beletten cn heerschappij te voeren in mijn hart en in mijn hoofd want daarin ben ik, en ik alleen, meesteres.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1873 | | pagina 1