TC.fll N.
i n n e n 1 a n d.
allerongunstigst werken op de vorming van
hun karakter.
Onder den indruk van dit rapport en begaan
met de jongelingschap, die zoozeer op den
verkeerden weg is, heeft de Raad aan 't dage-
lijksch. bestuur opgedragen het ontwerpen van
een reglement op 't zedelijk gedrag' van de
leerlingen der instellingen van middelbaar on
derwijs, welk reglement o. a. moet inhouden
de bepalingendat genoemde jongelieden niet
mogen bezoeken koffiehuizen, schouwburgen en
bals zonder vergezeld te zijn van hun ouders
of voogden. Door de goede zorgen van Mr.
Th. Micheels is nog hieraan toegevoegd het
uitdrukkelijk verbod van te rooken.
Dit is zoowat de quintessens van 't belang
rijke reglementzoodra ik er een afdruk van
bekomen kan zend ik het u toe. Ik heb later
nog gehoord, dat de jongelieden buiten de stad
wandelende een koffiehuis mogen ingaan „om
te rusten mogelijk zijn er nog' meer excepties.
Het is mij niet duidelijk hoe dit reglement
zal moeten gehandhaafd wordenzullen de
leeraren de koffiehuizen, schouwburgen en bals
moeten inspecteeren om de overtreders vau die
plaatsen te verwijderen? Wie zal den jongelui
van de vijfde klasse op straat of thuis de sigaar
1 moeten afnemen? Zal de politie, geholpen door
jde koninklijke marechaussee met de handhaving
van het reglement worden belast? Enfin, dat
is ook mijn zorg niet.
Wat ik echter wel eens met u zou willen
bespreken is de vraagkrachtens welke wet
een gemeentebestuur 't recht heeft dergelijke
ingrijpende bepalingen te maken op het private
leven van de jongelieden?
De correspondent, die 't bericht in de dag
bladen bracht, voegt er de opmerking bij dat
„bierdoor eindelijk aan een lang gekoesterden
wensch van ouders, en voogden is voldaan."
Laat dit zoo zijn; wie weet welk een beesten
boel 't daar in Maastricht is en hoe weinig
daar de ouders eu voogden den slag hebben
om op hun jongens te passen. Doch wauneer
er nu eens ouders of voogden zijn, die zich
aan dat reglement niet willen houden, omdat
zij meenen dat het inbreuk maakt op 't ouder
lijk gezag eu op de personeele vrijheid, hoe
dan? Ik wensohte hieromtrent uw gevoelen
wel eens te vernemen.
Ik vind dat het nog al een zaak van ge
wicht is. Gaarne wil ik erkennen dat het mij
meermalen gehinderd heeft in cafés, ook in
cafés chanlanls, van die krottige, bleeke ke
reltjes van 15 a 16 jaar te zien zitten met
een „halfje" voor zich, een crinoline-sigaar in
den mond, die zij haast niet met de lippen
konden omvatten en een air tout d fait imper
tinent-, maar mag dit leiden tot zulke middel-
eeuwsche reglementen
Ik wil ook niet hebben dat mijn jongens
in kroegen of sociteiten loopen Karei is nu
zestien, Wouter moei achttien worden, zij heb
ben daarmede dus den tijd nog wel en ik houd
mij overtuigd dat ze nog genoeg kind zijn,
ook in eigen oogen, om naar die dingen niet
te trachten. Het rooken dat is wat anders;
Wouter helpt mij al een beetje mijn kistjes
leêg maken, en wat zal ik er van zeggen
Karei rookt ook wel eens, doch bij doet het
als ik 't niet zie, enfinzoo gaat bet met die
bengels; trouwens ik heb ook zoo gedaan in
mijn vlegeljaren en ik heb toch mijn beetje
verstand nog niet verrookt.
Maar ik zou toch niet gaarne zien dat zich
de publieke macht nu met deze zaken ging
bemoeien. Wat ik mijn jongens heb leeron
beschouwen als iets dat nu nog niet voor hen
past, wil ik niet hebben dat hun door de ge
meentelijke of welke autoriteit ook wordt voor
gesteld als een verboden vrucht.
Hoe meer verboden hoornen men plant hoe
meer trek men opwekt om van de vruchten
te eten.
Het komt, dunkt mij, maar aan op de vraag
zijn de II. Burgerscholen en dergelijke inrich
tingen ook gestichten van opvoeding of niet?
Zijn zij het, dan kan zulk een reglement toch
niets uitwerken dan overtredingener zou dan
een geheele reorganisatie van de middelbare
scholen noodig wezen. Zijn zij het niet, dan
komen zulke reglementen niet te pas.
Schrijf mij s. v. p. over een en ander, en vooral
uw meening omtrent dit reglement eens.
Uw vriend,
L E PÈRE.
Ofschoon wij geen bijzonder nieuws aangaande den
oorlog, met Atchin te vermelden hebben, moeten we
toch een en ander naar aanleiding van deze zaak in
het midden brengen. Wij betreuren het dat onze
Nederlandsche dagbladpers zoo zonder schifting of
nadenken, allerlei dwaze en onzinnige geruchten en
praatjes voor en na aan het publiek opdischt. Als
de vreemdelingen eens alles lezen konden wat zooal
van de Atchin-zaak de ronde in onze dagbladen doet,
zij zouden moeten vragen waar toch wel ons nationaal
gevoel en onze oud-Hollaiidsche eergierigheid zich
verscholen hebben
Zoo wordt b.v. als een curiositeit gedebiteerd, en
misschien door velen geloofd, dat ons gouvernement
bij de regeering van Turkije stappen zou gedaan
hebben om met den sultan van Atchin door bemiddeling
van Turkije tot een vergelijk te komen. Moe kan men
zulke nonsens nog de moeite waard achten om in de
bladen overgenomen te worden
Zoover is 't met Neerlands prestige en met onze
eer nog niet gekomen.
Andere praatjes behelzen weer de vijandigheid en
nijdigheid der Engelschen tegen ons over de Atchin-
zaak. Al even dwaas. Men leze slechts wat de
Javasche Courant daarentegen zegt
//In verband tot den oorlog met Atchin kunnen
wij nog mededeeleu, dat het bestuur van Britsch-Indie,
bij proclamatie van 11 Juni, gewaarschuwd heeft
tegen het breken der blokkade en het verschaffen van
oorlogsbehoeften aan de strijd voerende partijen.55
Een andermaal geeft men hoog op van de ongunstige
stemming in Indie aangaande den oorlog. Hierbij
vergelijke men wat de S'amarangsche Courant schrijft
z/Samarang, 18 Juli. Atchin. Heerschterin Nederland
geestdrift onder de militairen, om deel te nemen aan
den tweeden tocht naar Atchin, die geestdrift verloo
chent zich ook hier iu Indie onder de inlandsche
militairen niet.
Door een ooggetuige kwam ons ter oore hoe die
o. a. ook waargenomen kon worden onder de troepen
van den Pangeran Pakoe Alam, van Djocjokarta, nadat
door het gouvernement besloten was, om daarvan eeue
compagnie mede op expeditie te zenden.
Van toen af meldden zich ook nog anderen aan,
niet alleen officieren, maar ook onder-officieren en
soldaten, om den veldtocht mede te mogen maken en
het is, naar hunne meening, wel jammer, dat aan hun
wensch niet voldaan kan worden, doordien hot gou
vernement slechts eene compagnie heeft toegestaan.
Moest hun geestdrift ten volle bevredigd worden,
dan zouden er ten minste drie compagniën voor Atchin
gedcsigneercl moeten worden.5'
Nog wordt er door sommige pessimisten met groote
minachting gesproken van onze zeemacht in Indie. Toch
is het een feit dat we op dit oogenblik 12 a '15
oorlogsschepen van beteekenis voor Atchin in linie
hebben, een macht die waarlijk respectabel is en kan
wedijveren met de expeditionaire eskaders die de grootste
mogendheden ooit in de Oostersche wateren gebracht
hebben.
Veel is er ook sedert weken gebabbeld over den
generaal Verspijck. Dan heette het hij had zijn demissie
gevraagd, dau Z. M. had hem in bedenking gegeven
nog te blijven dienen, dan weder het ontslag was
aangenomen, een andermaal de generaal was volstrekt
niet van plan geweest zijn ontslag te vragen en zoo
zijn achtervolgens alle mogelijke gevallen als nieuwtjes
in de bladen vermeld enkel omdat men het vreemd
vond dat dio generaal, de bekende held van Soematra,
niet was aangewezen als opperbevelhebber der tweede
expeditie. Dat hij echter reeds bij de eerste gepasseerd
is schijnt men niet opgemerkt te hebben.
Nu heeft de Indiër weder gemeld dat het opper
bestuur er bij de Indische regëering op heeft aange
drongen dat de tweede expeditie zoo spoedig mogelijk,
immers begin van October, zou worden aangevangen
en wel om politieke redenen. Deze politieke redenen
zouden, volgens andere geruchten zijn dat Atchin
onderhandelingen heeft aangeknoopt met het kabinet
van Washington en dat dit zich niet ongenegen had
betoond ons uit den Indischen Archipel te verdrijven.
Wij gelooven niets van zulke praatjes, al kunnen we
ook aannemen dat de Amerikanen met de Atchineezen
geheuld hebben vóór 5t uitbreken van den oorlog.
Thans zal de Amerikaausche diplomatie zich wel
buiten de zaak houden.
ZIE RIK ZEE, 12 September 187 3.
Zierikzee 10 Sept. Gisteren avond is een ge
deelte der zitbanken in de kermistent van den heer
Base gedurende de voorstelling ingestort. De hierdoor
ontstane schrik deed eenige verwarring ontstaan en
het publiek in overhaasting de tent ontruimen. Ge
lukkig heeft niemand letsel bekomen. Het is heden
gebleken dat genoemde tent door dat ongeluk alsmede
door den sterken wind die heden gewoed heeft zoo
zeer heeft geleden dat er heden avond geen voor
stelling in kon gegeven worden. De heer Base heeft
nu gelegenheid gevonden om met zijn gezelschap op
te treden in de nieuwe zaal van 5t liotel de Weerd.
Wij kunnen de opmerking niet weerhouden hoe dringend
noodig het is dat kermistenten eerst door deskundigen
onderzocht en gekeurd worden alvorens daarin zulke
massa's menschen worden opgenomen. Naar men on3
gemerkt. Die eigenaardige karakteristieke lucht vangen
mijn reukorganen dadelijk op, als ik pas den drempel
van een gesticht heb overschreden. En zulk een indruk
is dan doorgaans nog al van invloed op mijn oor
deelvelling over de inrichting. Zoo onderscheid ik
weeshuislucht, oude mannen en vrouwenhuis lucht,
arrahuislucht, ziekenhuislucht, gekkenhuislucht zelfs.
Hoemeer zich nu dit tot den reukzin sprekende karakter
prononceert des te ongunstiger indruk maakt 5t ge
heel doorgaans op mij, hoe interessant de details dan
ook mogen zijn. Zoo bezocht ik eens een groot modern
ziekenhuisdaar was een stoommachine, een ophijsch-
baar kamertje en ik weet niet wat al moois meer;
toch was de indruk dien ik meenam ongunstig want
overal door 5t gebouw snoof ik zulk een eigenaardige
lucht op, ziekenlucht of geneesmiddelen lucht, maar
geen gezondeulucht, 5t beviel mij daar niet.
Ventilatie zegt men, daar was dan geen ventilatie.
Toch wel, dat goed was er veel, 't geheele gebouw
was op de ventilatie gebouwd zei de cicerone, die
ventilatie had al duizenden gekost en werd altoos
nog veranderd, verbeterd en vernieuwd, zoodra er
wat nieuws uitkwam op 't gebied van ventilatie'.
Wat ik bedoel zit 'ra, geloof ik, niet iu ventilatie
maar in wat anders.
Een tweeden belangrijken indruk ontvang ik in
gestichten altoos van 't licht en de kleur die er
heerschen; en vreemd genoeg, ook deze indruk wordt
als 't ware op mij geworpen als ik een poosje binnen
ben en dan zeer verschillend hier als een donkeren
sluier, daar als een mistigen damp of als rook, ook
wel eens als een vriendelijke zonnige dag,
Een andereu indruk geeft mij de toon die in een
gesticht heevscht. Voetstappen, vallende voorwerpen,
toegeworpen deuren, stemmen van menschen al die
geluiden vormen een ensemble dat mij mijn oordeel
over 't geheel zeer doet wijzigen en waarbij ik dan
weder een menigte détails onopgemerkt voorbij ga.
Ik dwaal evenwel af. Tot de orde dus
Alvorens de verschillende gebouwen en zalen te
bezoeken, bracht Oorrilla mij in kennis met de direc
trice en eenige dames van 5t personeel die deze ver
gezelden tóen zij ons aan den ingang van het hoofd
gebouw te gemoet kwam. De directrice was een dame
van middelbare jaren die een allergunstigsten indruk
op mij maakteik kan evenwel niet verhelen dat ik
onwillekeurig alweer aan 't generaliseeren verviel toen
ik opmerkte hoe zeer de verhouding dezer dames tot
Oorrilla, die hier optrad op officieel persoon, in
't oogvallend was. Ik had iets dergelijks in Europa
ook menigmaal opgemerkt, vrij sterk soms bij officieele
schoolbezoeken door autoriteiten of bij inspecties van
openbare instellingen, 't Is dan alsof 't bezoek meer
het dirigeerend of onderwijzend personeel aangaat dan
de inrichting zelf. Zoo meende ik dikwijls aan on
derwijzers te merken dat zij bij 't officieel schoolbezoek
eigenlijk meer zichzelven examineerden en hun ge
leerdheid uitkraamden dan de kennis der leerlingen.
Zelfs moet ik er bij voegen dat de autoriteiten ook wel
eens in deze fout medegingen en meer den onderwijzer
onderzochten en inspecteerden dan de discipelen.
Hier merkte ik ook een zeker empressement bij
't personeel op waardoor 'tjonge volkje bijna geheel
op den achtergrond geraakte. En dat kleine goedje
was toch de hoofdzaak.
Nadat mijn introductie afgeloopen was, kwamen
wij al dra in een allerbelangrijkst gesprek en gaf de
directrice zich blijkbaar alle mogelijke moeite om rnij
liet doeltreffende der inrichtingen en de grondigheid
harer paedagogische inzichten te doen begrijpen. Dit
beviel mij nu minder, de pedanterie is toch zelfs in
Eraancipatoria niet verbannen, dacht ik. Ik dankte
de druk redeneerende dame voor haar explicaties en
gaf mijn verlangen te kennen om zoo maar eens
vluchtig hier en daar te mogen rondwandelen.
Wordt vervolgd.)