ziibik msiiir, courant voor liet arrondis- sement Itertlzee. 1873. No. 73. Zaterdag 13 September. 76ste jaargang. NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD Feuilleton. Deze Courant verschijnt DINSDAG en VItIJDAG avond, uitgezonderd op FEESTDAGEN. Prijs per drie maanden 1.Franco per post 1.- Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent. PB IJ 8 DEE ADVEKTENTIEN: Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geb oor te en Doodberichten van 16 regels 60 cent. Dienstaanbiedingen van I5 regels, mits contant betaald, Ï6 ct. Alle stukken, tie redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan tien uitgever II. LAKEMAiï. INTIEME BRIEVEN. Vil. Een Ouder aan een Voogd. Menigmaal hebben we reeds, zooals gij weet, de vraag besproken of en in hoever inrich tingen voor middelbaar onderwijs, met name Gymnasiums en Hoogere Burgerscholen, ook moeten beschouwd worden als opvoedingsplaatseu. Gij als voogd over uw neefje en ik als vader van mijn beide jongens, we hebben er evenzeer belang bij, zoociat er dus wel niets pedants in zit, dat ik er u nog- eens over schrijf. Wij weten dat na veel geschrijf en gerede kavel de heeren vectoren, directeuren en leeraren vrij algemeen tot de conclusie zijn gekomen, dat er van bepaalde opvoeding op deze instel lingen geen sprake Iran zijnbehoudens de handhaving der goede orde en wat- daartoe behoort onder de lessen, hebben, meent men, de leeraren en docenten met de eigenlijke op voeding der studeerende jonge lieden niets te maken. Reeds bij herhaling hebben wij in onze gesprekken dit punt ook behandeld en we verschillen, zooals gij weet, nog al van meening. Ik kan het trouwens wel verklaren dat gij uw pupil, die een jolige klant is, niet zonder bezorgdheid naar de stad hebt laten gaan om hem daar eigenlijk gezegd zoowat aan zijn lot over te laten want al die afspraken vau goed toezicht houden, een vaderlijk oog enz. enz. in zijn kosthuis beteekenen in den grond weinig. Ik zelf moet erkennen dat mijn beide zoons mij ook vrij wat zorg baren al heb ik ze ook ouder mijn eigen dak. Altoos is bet waar dat knapen van twaalf tot achttien jarigen leeftijd een nauwgezette leiding', een stelselmatige zedelijke en vormende opvoeding noodig hebben of er komt niet van wat men als ouder er zoo gaarne van ziet groeien. Maar even waar is 't ook dat de inrichtingen van middelbaar onderwijs, waarover nu de rede is, die paedagogiscke leiding niet geven kunnen. Gij meent dat weldoch ik vraag uzoudt gij ooit, als gij van de opvoeding van uw neef eens recht veel werk wildet maken, hem twaalf opvoeders, twaalf gouverneurs te gelijk geven? Of zoudt ge er ooit aan denken hem toe te vertrouwen aan een opvoedingsfabriek met een directeur aan 't hoofd en tien a twaalf helpers onder welke de directeur het opvoedingswerk dat aan uw neef moest gedaan worden, zou verdeelen Gij maakt alles bespottelijk, zult ge zeggen. Neen, Amice! maar zoo zou 't immers toch feitelijk worden als de II. B. school en 't Gym nasium zich met de eigenlijke opvoeding der leerlingen moesten belasten. Men kan 't betreuren dat de middelbare schoolknapen op hun twaalfde jaar, eerder soms al, zoo wat geëmancipeerd worden, dat ze kleine studentjes zijn en zich ook zooveel mogelijk studentikoos trachten Je gedragen, dat van velen dier knapen, die 't ongeluk hebben on voorzichtige ouders te bezitten, de opvoeding, de vorming, dus de toekomst zoo wat aan 't toeval wordt overgelaten, ik zie niet in dat er op de school zelf veel aan dien toestand te veranderen valt. Werkelijk kan 't kwaad groot zijn en wel te grooter naar gelang de leeraren, uit afkeer van het paedagogische of liever van het school vosachtige van hun vak, de leerlingen meer emancipeeren en een zekere losheid en achte loosheid omtrent begrippen van zedelijkheid, ingetogenheid, kinderlijkheid eu godsdienst bij de jongelieden aanmoedigen, 't Kwaad zal daarentegen minder te duchten zijn wanneer de directeur en althans een paar der leeraren aan gepasten ernst en zedelijken zin den tact paren om vaderlijk en toch tevens gezellig en als vrienden met de knapen om te gaan. Men heeft wel eens betreurd dat op onze H. B. scholen geen godsdienst onderwijs of zedeknnde wordt gedoceerd gij hebt dit, geloof ik, ook wel eens gewild. Maar dat zon ook niet veel helpenherinner u nog maar eens toen wij gymnasiasten waren, hoe tronw we naar de catechisatie trokken en met welk succesEn zedeleer of zedeknnde doceeren als een vak van wetenschap om zoodoende jongen knapen goede beginselen en zedelijk karakter in te boezemen, vind ik onzinnig. Ik zal nu echter niet voortgaan met zoowat al onze oude discoursen op te halen. Dat ik zooveel daarvan weder te berde bracht moest tot inleiding dienen op een curieus bericht dat u vast groot genoegen zal doen; toen ik 't las dacht ik dadelijk, dat is koren op den molen van mijn vriend. Het bedoelde bericht is dit: De commissie uit den Gemeenteraad van Maastricht, belast met het toezicht op 't ou derwijs, heeft in haar rapport aan den raad geklaagd over 't gedrag der leerlingen van 't gymnasium en de H. B. school, welke klacht in hoofdzaak hierop neerkomt, dat de jonge- liedeu, zonder tucht of paedagogisch toezicht opgroeiende, op verkeerde wijze worden geëman cipeerd en over 't paard getild. Zij gedragen zich als studenten, bezoeken koffiehuizen, the atres, bals, rooken sigaren, kortom zij gedragen zich geheel onbetamelijk. Door deze losban digheid van leven ontwikkelt zich in de jonge lieden een geest van vrijzinnigheid, van libera- listerij, die voor bun toekomstige gemoeds- en levensrichting allergevaarlijkst moet geacht wor den hun te groote vrijheid moet leiden tot bandeloosheid; iets oppermanachtigs, onvermij delijk voerende naar magonnerie, sluipt in hun hart; vooral ook 't rooken van sigaren moet Een reisje naar Emancipatoria, Fantasie door W E R T H E R. XXIX. z/Welk een ouderwetscheaartsvaderlijke levens beschouwing. En deelt men die meeningen nu alge meen in uw oude, verdorde Europa?" z/Dat zou ik u niet precies durven zeggen, ant woordde ik, ik geloof 't echter niet; ik geloof dat men 't bij ons ook al voor wat verouderd en kinder achtig houdt. Doch niet allen doen dit en ik ook niet." Ondertusschen rende onze sneltrein in dolle vaart voort over zijn baanheuvels en vlakten, bosschen en velden vlogen ons als een bont panorama voorbij. Ik zag naar buiten en bewonderde de schoone landschappen die wij eigenlijk wat al te snel doorliepen. De velden waren zoover 't oog reikte bezet met een rijpenden oogst, overal merkte ik de hand der menscheti op die woeker bedreef met de krachten der natuur. z/We zullen er al spoedig zijn, merkte Corrilla op. Achter gindsche heuvelen ligt de kolonie die wij heden zullen bezoeken. Er zijn er nog meer op an dere punten in den omtrek, der hoofdstad, doch deze behoort tot mijn ressort." Weldra hield nu de moteur zijn vaart in en kort daarna waren we aan het station gearriveerd, 't Scheen dat de komst van Corrilla daar reeds bekend was; men wachtte ons en wederom werd Corrilla met al den eerbied aan een hooggeplaatst personage verschuldigd begroet. Een mensch is toch een zonderling wezen, dacht ik bij mij zeiven. Daar reis ik nu in zulk hoog en aanzienlijk gezelschap, en geniet zoo een eer die mij nooit was te beurt gevallen. Nota bene! alsof er eenige eer in stak zich te koesteren in zonlicht dat toch niet uitstraalt van onswant ik was in dit alles eigenlijk voor niemendal betrokken en houd er mij van verzekerd dat die spoorweg-beambten in mij niets bijzonders zullen gezien hebben. Doch zoo zijn wij als we mee mogen gaan met hen die geëerd en gevleid worden dan is 'tof we ons ook wat van die eer aantrekken. Ik kau zoodoende wel begrijpen hoe 't komt dat hovelingen en parvenus doorgaans veel hatelijker en trotscher zijn dan geboren vorsten en edelen, 't Is de geleende glans, 't overschot van al de eer die de grootheid ten deel valt, waarmede de kleinen zich vroolijk maken en die hun zot genoeg 't hoofd nog trotsch doet verheffen. Ik denk daar zooals men ziet nu weder heel philoso- pliisch over doch toen, ik wil 't wel bekennen, koe sterde ik mij onwillekeurig toch een weinig in de zon van Corrilla. Mijn Mentor was waarlijk al weder noodig; gelukkig was hij niet verre. De lezer herinnert zich dat mijn nieuwsgierigheid en belangstelling aanleiding waren van dezen tocht naar de koloniën van nationale opvoeding. Het zou hier dus de plaats zijn ora een uitvoerige beschrijving van die inrichting te geven. Men gelieve mij daarvan te verschoonenik moet natuurlijk wel 't een en ander zeggen, doch een breedvoerige uiteenzetting van 't daar gevolgde opvoedings-systeem en een nauwkeurige omschrijving der gebouwen enz. zal ik niet leveren. Ik ben persoonlijk geen liefhebber van 't bezoeken van openbare gestichten. Ik vind 't uitnemend goed dat ze er zijn omdat ze wel onmisbaar zijn te achten en veelal de uitdrukking zijn van een edele gods dienstige, zedelijke of humane gedachte, maar ze nu met een nauwlettend oog in alle bijzonderheden te gaan nasnuffelen, dat behoort niet tot mijn liefhebberij. Ik vang maar liever enkele totaal-indrukken op. Daar is vooreerst de eigenaardige gestichtlucht. Elke publieke inrichtingelk gesticht heeft zijn eigenaardigen geur, zoo iets als 't geen men van de verschillende landen en staten ook wel eens heeft op-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1873 | | pagina 1