/II BIk/II SCIIi; COIIBMT
76ste jaargang.
1873. No. 34. Woensdag 30 April.
Z I ERIKZË E.
S T A A T E N K E R K.
v.
DE OORLOG MET ATCHIN
Op de openbare Meisjes-school voor gewoon en meer
uitgebreid lager onderwijs te Zierikzee wordt cene vrouwe
lijke Kweekeling gevraagd, niet beneden de 1G jaar, tegen
eene toelage uit de gemeentekas van 100 'sjaars; terwijl
verdere opleiding in het onderwijs-vak gratis verleend wordt.
Men adresseer© zich franco bij de hoofdonderwijzeres, Me-
jufvrouw A. H. YAN DER VELDEN te Zierikzee.
{Slot.)
In ons vorig artikel over dit onderwerp eindigen
wij met er op te wijzen, hoe de (Grondwet van 1848
in beginsel de scheiding van Staat en Kerk huldigde
en die scheiding trachtte te maken tot een feit en niet
enkel tot een in theorie aangenomen stelling. Dit
laatste is toch al zoo menigmaal en onder zoovelerlei
vormen geschied dat liet wel noodig is woord en daad
uit elkander te houden. Yan onze nieuwere staats
leden is zeker wel Thorbecke de meest verklaarde
strijder voor 't beginsel der scheiding geweest en ook
de man die aan de toepassing van dat beginsel de
hand heeft durven leggen. Die geschiedenis is bekend
genoeg. Thorbecke werd niet begrepen men wilde
hem niet begrijpen ten deele, voor een deel kon men
hem ook niet vatten. Zoo zeer zit in de meeste
menschen het denkbeeld ingeroest dat de staat zijn
sterken arm moet leenen tot steun der kerk, dat hij
cam quo zelfs een of ander dogma moet schragen met
den steun der wet dat zoodra de staat zegtik heb,
als staat, geen Godsdienst; voor mij is elke godsdienst
gelijk, die geen inbreuk maakt op 't gemeen e recht
noch op 't natuurlijk staatsrecht, allen zich ver
eenigen in den roep over de goddeloosheid van de
regeering.
Het wil er bij de menschen zoo op eens niet in,
dat 't onmogelijk is den staat een godsdienstige over
tuiging toe te kennen, zonder hem tevens tot een
kerkelijken staat te maken, en wei tot zulk een
kerkelijken staat waarin tolerantie jegens andersden
kenden een politieke fout zou zijn. Van daar dat de
beginselen die uitgedrukt zijn in art. 164 170
der Grondwet van 1848 niet voldoende waren in de
schatting van die klasse van Protestanten die de
traditie van een //Gereformeerd Nederland" in hun
hoofd omdragen, en van daar ook dat, na 't bedaren
der beruchte April-beweging, de ultra-Katholieken
Thorbecke ondankbaar zijn afgevallen omdat hij,, of
schoon eerlijk 't concordaat ten uitvoer leggende, zich
niet liet overrompelen, noch zich liet begraven onder
de puinen van zijn eigen werk.
De staat gescheiden, geheel los van de kerk sluit
geenzins in ziclx dat nu ook 't gouvernement van den
staat zich losscheurt van den godsdienst't geen
natuurlijk niets anders zou zijn dan een vijandig
optreden tegen al wat godsdienst heet. Maar 't wil
alleen zeggen, dat de staat, als bestaande uit het
geheele volk, geen keuze doet uit de menigerlei kerkelijke
genootschappen die allen ouder het volk hun aanhang
vinden, dat de staat dus geen officieelen stempel wil
dragen van tot een dier vele genootschappen te be-
hooren, dat de staat geen der verschillende overtuigingen
als de zijne verklaart omdat een staatsovertuiging
een onmogelijkheid is en iedere voorkeur van één dei-
vele overtuigingen een onrechtvaardigheid, een groote
partijdigheid zou zijn jegens al de andere.
Het staatsbestunr als vertegenwoordigende 't geheele
volk, 't geheele .collectieve lichaam, belijdt, als zoodauig,
geen godsdienst noch kerk juist omdat het wegens
de respectieve rechten der verschillende kerkgenoot
schappen en overtuigingen verplicht is, geen van die
allen als de kerk, als den godsdienst ook maar eenigen
voorrang te geven, laat staan als officieel te erkennen.
Het beginsel der scheiding van Staat en Kerk is
niets anders dan de geformuleerde eerbiediging van
alle gelijk gerechtigde godsdienstige overtuigingen.
Daarom behoeft de staat nog niet liet beginsel der
zedelijkheid te laten varen integendeel, want de
algemeene grondregels der zedelijkheid hebben met de
kerkgenootschappen in zekeren zin niets te maken,
daar zij wel voor allen dezelfde zijn eD tot dien al-
gemeenen godsdienst (of humaniteit zoo men wil)
behooren, die zich door geen, bijzonder genootschap
laat ontkennen of uitsluiten.
Wat de godsdienstige genootschappen samenhoudt
is niet de godsdienst maar de bijzondere kerkleer en
wat de godsdienstige menschheid in 'talgemeen scheidt
en verdeelt en tegen elkander opzet is wederom niet
de godsdienst, maar de kerkleer. De roeping van den
staat in zake van godsdienst is daarom juist geen
bijzondere kerkleer te prefereeren, zoodoende doet hij
den godsdienst in 't algemeen den uitnemendsten dienst.
Maar,, en dit is een zeer voornaam punt, de scheiding
van Staat en Kerk brengt niet mede dat de staat het
bestaan der kerk ignoreert. Deed hij dit dan zou 't
beginsel, nog nauwelijks gehuldigd en gedecreteerd,
ook al weder verloren zijn want moge al de staat
het zuivere beginsel aanhangen, al de verschillende
kerkgenootschappen doen dit geenszins, en terwijl dan
de staat de kerk ignoreerde zou deze zich van de
verlaten positie behendig meester ranken en de rollen
orakeeren. Aan zijn zelfbehoud, dat is aan't algemeen
belang, is de staat verplicht, de kerk geenszins boven
of buiten 't algemeene recht noch 't staatsrecht te
plaatsen. Even als ten opzichte van elke andere ven
nootschap moet de staat ook ten opzichte van elk
kerkgenootschap, en in dien zin ten opzichte van de
kerk, nauwlettend toezien en 't geheele staatslichaam
in zijn rechten handhaven tegenover elk bijzonder
genootschap dat in zijn statuten kerkleer) de
strekking verraadt, om naar heerschappij in den staat
te streven.
En is niet juist dit punt de eenige moeielijklieid
en misschien nog in geen eeuwen op te lossen moeie
lijklieid om welke 't geheele groote vraagstuk van onze
dagen en van de vroegere tijden draait? Welk kerk
genootschap, dat als hoofdartikel van zijn bestaan een
zuiver godsdienstig beginsel huldigt, zal er iets tegen
hebben dat de staat verklaart daarmede zich niet te
willen inlaten Maar een kerkgenootschap dat 't
ongodsdienstige beginsel huldigt van uitbreiding zijns
gebieds door geweld, door intrigue, ja door alle
middelen, dat zal geërgerd worden wanneer het zich
door de constitutie van den staat den weg ziet afge
sneden om tot de beschikking over de macht en 't
geweld te geraken. Daarom brengt de scheiding van
Staat en Kerk ook de onverbiddelijke noodzakelijkheid
mede van een zorgvuldig geregelde wetgeving en van
een niet minder nauwlettende politiek ten opzichte
der verhouding van den staat tot de kerkgenoot
schappen.
Merkwaardig is in dit opzicht 't geen door een
beroemd Duitsch staatsman, Baron von Bielfeld, reeds
meer dan honderd jaar geleden, geleerd werd in zijn
//Institutions politiques, La Haye 1760" vol. I pag.
72. //Si je pouvais être intolérant, si je pouvaisêtre animé
ce serait peut-être contre une Religion qui formerait,
Staturn in Statu, qui érigerait uue Hiërarchie, qui
aurait un Chef qui ne fut point le souverain du pays,
qui se mêlerait, directement et indirectement, des
affaires, Temporelieset Politiques, dont les Ministres
seraient tantót des Ministres d'Etat tautót mêine des
Généraux d' Armée, qui, par le moyen de la confession
trop spéciale, se rendrait maitresse de tous les secrets,
dont les prêtres nombreux se voueraient au célibat et
les derviches a la fainéantise. Au moins taoherais-je
de corriger ces abus qui, certainement, ne sont pas
fondés sur l'Evangile, et qui sont diamétralement op-
posés a la saine politique. L'historie nous apprend
qu' il n'y a qu' une pareille religion qui soit dange-
reuse." 2) Men ziet, 't ons en eiken staat bedreigende
ultramontaansche gevaar is niet van vandaag of gisteren.
Doch wij geven dit citaat niet als onze overtuiging
omtrent de roeping der Nederlandsche politiek jegens
de kerkgenootschappen, want 't beginsel van von
Bielfeld is nog geenszins zuiver. Om den wille van
't ultramontaansche gevaar zou hij geneigd zijn streng
te wezen tegenover, een bepaald kerkgenootschap
en dit zou onrechtvaardig zijn, want dat genootschap
heeft dezelfde rechten als elk ander. Hij geeft echter
»Zoo ik onverdraagzaam en hevig kon zijn, 't zou
misschien wezen jegens een godsdienst die een staat in den
staat vormde, die een hiërarchie instelde, die een opperhoofd
had buiten den souverein van het land, die zich direct en
indirect bemoeide met wereldlijke en politieke zaken, wiens
dienaren nu eens staatsdienaren, dan zelfs legerbevelhebbers
waren, die door een te veel in bijzonderheden doordringende
biecht zich meester maakte van al de geheimen, wiens
talrijke priesterschap zich aan 't celibaat en wiens monniken
zich aan luiheid overgaven. Ik zou ten minste trachten die
misbruiken te straffen, die vast niet gegrond zijn op 't
Evangelie en in lijnrechten strijd met. de gezonde politiek.
De geschiedenis leert ons dat alleen een dergelijke godsdienst,
gevaarlijk is.
zeer juist de punten aan waar 't op aankomt en
waaromtrent de staat wel degelijk geroepen is toe te
zien dat andere genootschappen of individus, die niet
van dien geest zijn, geen geweld worde aangedaan.
Radicaal, zuiver, volstrekt is bij ons de scheiding
van staat en kerk niet en zij kan het ook niet zijn
zij kan 't alleen zijn voor zoo verre en dat is jammer
genoeg. Zij is 't niet omdat de staat nog altoos,
tengevolge van de fouten onzer vaderen, door een
zilveren boei aan de kerk is vastgeklonken, en waar
wij zooveel millioenen noodig hebben om spoorwegen
aan te leggen, zooveel om geweren en vestingen te
maken, zooveel misschien om oorlog te voeren tegen
Atchin, daar is 't niet te voorzien dat we in de eerste
toekomst in staat zullen zijn om de millioenen los te
maken die nooc'ig zijn om der kerkè te geven wat der
kerke is en dan voortaan los te zijn van de verplich
ting om de geestelijken te onderhouden uit 's lands
kas. De scheiding kan niet volstrekt zijn omdat er
altoos moet rekening gehouden worden met sommige
kerkgenootschappen, welker leer een strekking heeft
die in den grond vijandig is jegens den staat en jegens
eiken staat dien zij niet kunnen beheerschen. Yan
daar dat de bemoeiing van den staat altoos nog iets
meer moet zijn dan een gewoon toezicht tot bewaring
van orde eti rust en tot bescherming van den een tegen
den anderen. Daar zijn kerkgenootschappen die hun
leer niet los schijnen te kunnen maken van de biu-
nenlandsche politiek of zelfs van de buitenlandsche en
daarom moet de politiek van den staat zich daar wel
mede -bemoeien. Doch 't standpunt dat. de staat
hieromtrent inneemt is niet om te handelen tegen den
godsdienst, maar zoo als von Bismarck liet reeds meer
malen herhaald heeft tegen een heerschzuchtige en
impertinente priesterschap, 't Is te betreuren dat dit
niet kan vermeden worden, doch de geschiedenis leert
dat dit niet kan en daarom moet de staat zich aan
deze noodzakelijkheid onderwerpen. Hij is dit om den
wille van den waarachtigen Godsdienst verplicht.
Zuiver is de zaak dus nog niet; er moet nog ge
modderd worden, wie weet hoe lang nog; vast zoo
lang tot de groote meerderheid der menschen de kin
derschoenen en de leibanden in 't godsdienstige zal
ontgroeid zijn, en in staat om onderscheid te maken
tusschen den dienst van God en den dienst vau mannen
die streven naar de wereldheerschappij en dit doen
ouder 't mom van Godsdienst en zich zeiven goden
gelijk makende.
Niettemin is ook in dit opzicht de staat van zaken
bij ons beter dan in menig ander land. I)e getals
verhoudingen zijn bij ons nog al beslissend en ons
gezond verstand is niet van de minsten. Daarom
werpen wij geen Jesuïten uit, doch zien ze alleen
maar zooveel mogelijk op de vingers; daarom heeft de
staat liet recht van placet kunnen loslaten en de critiek
der bisschoppelijke mandementen,kunnen overlaten aan
de publieke opinie (en natuurlijk ook aan 't gewone
recht en de strafwet) daarom steekt de staat zich niet in
synodale kwestien, 't welk te meer goed is daar de
synode zelf zicli in netelige zaken gewoonlijk incom
petent verklaartdaarom neemt de staat ook al 't
geroep van de enkele kerkgenootschappen aan ons
de school geef ons de jeugd in handen voor kennis
geving aan en voor een vingerwijzing om toch toe te
zien dat ze niet te eeniger tijd de jeugd prijs geeft
aan de concurrentie dier kerkgenootschappen die in
macht 't ware middel zien om den dienst van God op
aarde rein en zuiver te doen houden en niet in die
reinheid en zuiverheid zelf die zich in 't leven open
baart daarom laat de staat de pers vrij, al debiteert
ze misschien naast waarheid en wetenschap ook veel
godzalig-klinkenden ouziu of gocldeloozen onzin, wel
wetende dat 't gezond verstand van de kern der natie
stevig genoeg is om zulke stootjes te kunnen verdragen.
En we houden ons er van overtuigd dat naarmate
de scheiding van staat en kerk volkomener wordt, en
de thans nog noodige teugels losser, terwijl dan tevens
recht en wet streng gehandhaafd blijven opdat niemand
den anderen leed doet, ook vooral niet óm Gods wil,
of ter eere Gods, dat naar die mate 't geluk vau den
staat zal klimmen.
Hoewel we nog verlangend uitziende zijn naar nadere en
omstandige berichten uit Indië en we dus aan 't reeds
aan onze lezers medegedeelde nog niets nieuws kunnen
toevoegen, wenschen we toch nog een enkel woord aan
de betreurenswaardige gebeurtenissen te wijden. AVij willen