ZIERIKZEESCHE COI It A M
voor het arrondis- sensent Zierikzee.
1873. No. 31.
76ste jaargang.
NIEUWS- en ADVERTENTIE-BLAD
A T C H I N.
Deze Courant verschijnt DINSDAG en VRIJDAG avond,
uitgezonderd op FEESTDAGEN.
Prijs per drie maanden 1.- Franco per post f l.~
Afzonderlijke nommers 5 cent, met Bijblad 10 cent.
PRIJS DEK ADVERTENTIEN;
Per gewonen regel 10 cent. Huwelijks-, Geboorte-
en Doodberichten van 16 regels 60 cent.
Dienstaanbiedingen van 15 regels, mits contant betaald, 25 ct.
Alle stukken, de redactie betreffende, gelieve men uiterlijk een dag voor de uitgave in te zenden aan den uitgever H. LAKENMAX.
Bijzonderheden omtrent land en volk.
Het Sultanaat van Atchin, ook bekend ou
der do namen van Atjin, Atschin, Atsjiëu,
Aehem of Aschem, beslaat het noordelijkst
gedeelte van liet eiland Soematra. Het is te
genwoordig ongeveer 1200 v. mijlen groot,
doch was vroeger veel grooter, daar 't achter
volgens onderscheidene gewesten verloren heeft.
Aan de zuidwestkust strekt het zich uit tot
op 2°22' N.B., dus tot dicht bij 't aan ons
behoorende Singkelde noordkust wordt be
paald door den noord-westelijken hoek, Atcbiu-
hoofd, waar de hoofdstad ligt, en de Diamant-
punt aan de straat van Malacca. Teu zuiden
van de Diamant-punt grenst 't rijk aan on
derscheidene kleine onafhankelijke staatjes, die
ten deele bet Nederlandsch gezag hebben erkend
of verzocht daaronder gesteld te worden en
van welke Siak de voornaamste is. De westkust
is smal, over 't algemeen vlak, de noordkust
hoog en bergachtig, de oostkust snel glooiend
van de bergen uit 't binnenland naar de zee.
In de binnenlanden verheffen zich liooge bergen;
van deze zijn sommige werkende, anderen
uitgedoofde vulkanen, eenigen steile kegels,
anderen wcêr stoute opeenstapelingen van
schilderachtige rotsgevaarten. De Tafelberg,
5000 voet hoog, en de Olifantsberg, die 6000
voet hoog is, liggen in den keten, die van
Diamant-punt langs de noordkust loopt. De
bergen aan de westzijde zijn hooger; daar
vindt men den Ja-Moera of Koninginneberg,
6000 voet, den Abong-Abong en den Loesei,
die als bij de 10 a 11000 voet hoog worden
opgegeven, den Tampat Toewan, 5000 voet,
en in het zuiden van het rijk den Batoe Gapit,
die 6000 voet bereikt.
Groote rivieren zijn er niet, 't geen een na
tuurlijk gevolg is van den staat des lauds,
daar n.l. vrij hooge bergen op een beperkte
ruimte, in twee verschillende ketens zich uit
strekkende, geen aanzienlijk stroomgebied toe
laten. De aanmerkelijkste rivier is die waaraan
de hoofdstad ligt, doch ook deze is zeer ondiep
geworden door aanslibbingzij heeft nabij baar
drie monden te nauwernood 14 palmen water
en is naar boven alleen door kleine prauwen
te bevaren en zelfs een deel des jaars geheel
droog.
De 'hoofdstad Atchin ligt, zooals reeds is
opgemerkt, aan den noordwestelijken hoek van
Soematra, ongeveer een uur stroomopwaarts
aan de Atchm-rivier. Volgens Valentijn moet
er vroeger nabij bet strand een groote rijke
stad gelegen hebben, waarvan thans echter
niets meer te zien is. Slechts aan den oever
der rivier nabij bet strand staat een enkele
woning, voor welke aan een hooge bamboestaak
meestal de Turkseke vlag waait. J) De reede
i) I-Iet voorrecht om de Turltsche vlag te mogen voeren
heeft de sultan van Atchin verworven door de hulp, die
hij in den Krim-oorlog (185455) aan Turkije bewezen
heeft.
der hoofdstad vormt een geringe bocht, is geheel
open en liet strand is daar zandig en glooiend.
De ankerplaats, gedeeltelijk gedekt door de
eilandjes Way en Gomez, ligt bloot voor de
zuid-westelijke winden. Van de reede heeft
men een schoon gezicht op den wal. Het kust
land, door aanslibbing ten deele ontstaan, is
aan den oever vrij moerassig, en beplant met
vele kokospalmen en suikerriet-tuinendaar
achter wordt de grond vaster en dan verheft
zich de bodem trapsgewijze naar bet gebergte
dat met groene bossekeu gekroond is. De
rivier van Atchin valt iu het midden der reede
in zee. Het invaren wordt zeer belemmerd
door een baar of zandbank, die voor het delta
land in zee ligtbij slecht weder is de invaart
zelfs gevaarlijk. De hoofdstad, slechts de schaduw
van vroegere grootheid, heeft een klein fort
beuevens nog eenige versterkingen't paleis
des sultans, of de Kraton, is mede gelijk der
gelijke Indische vorstelijke residentiën gewoonlijk
zijn, als een soort van citadel versterkt met
grachten, wallen eu muren. In hoever deze
vestingwerken voor onze artillerie te duchten
zouden zijn, daaromtrent loopen de berichten
uiteen. Volgens sommigen zijn ze niet gering
te achten, volgens anderen zijn ze slechts de
vervallen overblijfselen van vroegere macht en
noch sterk, noch van bruikbare kanonnen voor
zien. Van de pracht der oude hoofdstad is
zeer weinig meer overgebleven. De gemach
tigden van bet Nederlandsche Gouvernement,
die daar iu 1857 kwamen ouderbandelen, von
den slechts een lange straat met houten wo
ningen, waar tweemaal 's weeks markt werd
gehouden en dan het volk uit de omliggende
kampongs kwam handelen.
Het klimaat van Atchin inoet minder onge
zond zijn voor den Europeaan dan de overige
deelen van Soematra. Aan natuurschoon ont
breekt het niet en er moeten iu de binnen
landen verwonderlijk schoone berglandschappen
worden aangetroffen. Veel meer dan de kust
streken is er echter niet met eenige nauwkeu
righeid bekend.
Het land is ongemeen vruchtbaar en rijk
aan allerlei natuurvoortbrengselen. Men verbouwt
er rijst, suikerriet, katoen, allerlei uitstekende
boomvruchten, veel peper, ook kamfer, arek-
noten, betel, tabak, sandelhout en allerlei
moeskruiden. Er wordt olie gewonnen en gum-
damar. Het dierenrijk levert ivoor, was, huiden,
uitstekende paarden en uitmuntende zijde. De
vissekerij langs de kusten is niet onaanzienlijk
en de haaivinnen maken een artikel van uit
voer uit naar China.
Van de mineralen wordt de zwavel uitgevoerd,
terwijl er ook onderscheidene metalen worden
gevonden.
De bevolking van Atchin is al even merk
waardig als het land. Het juiste cijfer dei-
bevolking is zelfs niet bij begrooting op to
geven. De hoofdstad Atchin telde in de dagen
van bloei, een paar eeuwen geleden, 40000
inwonersdit getal is thans zeer verminderd
en men zou de bevolking van een aantal om
liggende kampongs mede moeten tellen om tot
dit cijfer te kunnen komen. De Atchineezen
schijnen een gemengd ras te zijn van Maleiers
en Batta'ser wonen echter nog veel lieden
van vreemden oorsprong in het rijk, o. a. een
groot getal Bengaleezen uit Voor-Iudië, die
vooral handel en nering drijven. Ook worden
er Afrikanen gevonden, doch deze zijn zeer
in minachting en meest slaven. De taal be
hoort tot de Maleisehe dialecten en deMoham-
medaansche godsdienst wordt er, in naam
althans, algemeen beleden.
De eigenlijke Atchineezen zijn klein en slank
van gestalte, doch goed gespierd en welgevormd.
Zij hebben regelmatige, scherpe gelaatstrekken
en, iu afwijking van de meeste bewoners van
deu Indischen Archipel, vertoont hun profiel
een zuivere lijnhet aangezicht is smal, de
neus recht en flink geteekend. De oogen liggen
diep en staan dicht bij elkander, 't geen aan
't gelaat een uitdrukking bijzet van scherp
zinnigheid en sluwheid. De Atchineezen zijn
levendig, nijver en niet van geestesgaven ont
bloot, doch roofzuchtig, bloeddorstig en wraak
gierig. Zij zijn evenals de meeste Soematranen
hartstochtelijke liefhebbers van opium en betel
en van hanengevechten.
De Atchineezen dragen het hoofdhaar kort
en bedekt met een roodgeruiten of bonten doek,
dien zij met veel minder zwier dragen dan de
Javanen plegen te doen. De kleeding bestaat
uit een wijde, veelkleurige, gestreepte broek,
die tot aan de kuiten reikt en van inlandscli
fabrikaat is. De gegoeden dra gen dergelijke
broeken van zjde en daarover de sarong, die
ook van inlandscli weefsel is. Beide kleeding-
stukkeD worden om den middel vastgehouden
door een gordel of buikband, waarin tevens
de kris gedragen wordt. De vrouwen dragen
fraaie zijden slendangs, (sjaals), die te Atchin
vervaardigd worden en langs de geheele kust
van Soematra vermaard zijn.
In vroeger tijd was de buitenlandsche han
del van Atchin evenals 't levendige binnen-
Iandsohe verkeer, zeer aanzienlijk. Eerst hebben
echter de Portugeezen dien veel afbreuk gedaan
later, na 1640, toen de Nederlanders Malacca
innamen en beheerschers van dien omtrek wer
den, geraakte Atchin's handel en welvaart in
snel toenemend verval, waartoe tevens de in
wendige woelingen en regeeringloosheid veel
bjdroegen. Zoo verviel Atchin van liever
lede vau een eerste handeldrijvende staat
tot eene van zeeroovers. Van de 200 groote
oorlogsprauwen, die de sultans weleer in zee
konden brengen, is geen enkele meer over;
van de 1000 tamme olifanten, die tot opluiste
ring van den hofstoet strekten, nog één; van
de kr jgshaftige, r jkuitgedosehte lijfwacht houdt
een bende van 200 slaven, in lompen gehuld,
nog een treurige herinnering bewaard.
Toch wordt er nog eenige zeehandel ge-