ü*oensdaz 9 Maart.
WOENSDAG EN ZATERDAG.
i\«'. 20
Binnenlandsche Tijdingen.
a»..
ZIEBIKZEESCHE COURAN
PRIJS DER ADVERTENTIËN.
Gewone 5 cent de regel. Geboorte-, Huwelijks- en Dood-
berigtenvan 1—8 regels a 0,50.
VERSCHIJNT:
ABONNEMENTSPRIJS.
Per drie maanden f 1,25 Franco per post ],50. Inzen
ding der Advertentiën daags te voren, vóór 10 ure 's morg
Aankondigingen -van openbare
besturen enz.
2 'Maart. Burgemeester en Wethouders van Zierikzee
maken bekend dat het kohier der belasting op de
honden over het loopend dienstjaar voorloopig door hen
is vastgesteld en ran den 7eu dezer gedurende 1
dagen ter gemeente-secretarie voor een ieder ter lezing
zal liggen.
Openbare vergadering van den Gemeenteraad op 9
Maart a. s.
Zaken ter tafel te brengen.
Resumtie notulen.
Ingekomen stukken
"Verslag van de Commissie van toezicht over liet
middelbaar onderwijs over 1869.
Behandeling van het voorstel vau Burgemeester en
Wethouders betreffende een vast postkaritoor waarover
de stemmen in de vergadering van 23 Februari 11.
hebben gestaakt
ld. vau het voorstel tot wijziging van het raads
besluit betreffende de begrafenisregten.
Behandeling van het voorstel van Burgemeester en
Wethouders tot verkoop van den ankerboei.
Staten-Generaal -
EERSTEKAMER.
In de zitting van 2 Maart 11. is o. a. het wetsont
werp tot vaststelling der begrooting van uitgaven voor
den aanleg van spoorwegen aangenomen. De verga
dering is tot nadere bijeenroeping gescheiden.
TWEEDE KAMER.
In de zitting van 28 Pebr. 11. zijn de beraadsla
gingen aangevangen over het wetsontwerp tot aanvul
ling van art. 62 van het O. I. Regeringsreglement.
Bij de algemeene beschouwingen werd voornamelijk
gewaagd de beginselen in dit wetsontwerp neder-
gelegd als het afstaan van gronden in erfpacht in
verband met de rechten der inlandsche bevolking enz
ook werd getreden in beschouwingen over den vorm
waarin het ontwerp werd voorgedragen.
Door den minister van koloniën ia de voordracht in
de zitting van 2 Maart in het algemeen zoowel met
betrekking tot de beginselen als tot den vorm verdedigd
terwijl hij ook in de zitting van den volgenden dag
alleen de bezwaren van algemeenen aard beantwoord
beeftzich voor behoudende de bedenkingen tegen
bijzondere punten ingebrachtbij de behandeling der
onderscheidene alinea's te beantwoorden.
Bij de behandeling van alinea I en 2 in de zitting
van 4 Maart zijn door de heeren 's Jacob en de
Casembroot amendementen voorgedragen die door den
minister van koloniën zijn bestreden. De diseussiën
daarover gevoerd zijn in de zitting van Zaterdag voort
gezet waarna ook door de heeren Heemskerk Az.
en van Naamen amendementen zijn voorgesteld.
Maandag zijn de beraadslagingen voortgezet.
Het schoonergaljootschip Cadzandria kapt. H. Holle
komende van Galatz bestemd naar Amsterdam is den 23
Februari jl. te Gibraltar gearriveerd. Aan boord was
alles wel,
BRotrwERSHAVEn den 7 Maart 1870. De Engelsche
stoomboot Miranda welk heden morgen vroeg van
Helvoet naar Brouwershaven opstoomde is op de hoogte-
van den Bommel op een tjalkje gevaren hetwelk daar
door omvervielaan bobrd bevonden zich de schipper
vrouw, 5 kinderen en een knecht met het ongelukkig
gevolg dat 4 kinderen jammerlijk zijn verdronken en
de overige zich met moeite gered hebben.
Aangaande de redding der equipage en het later
afbrengen vau het Noordsche schoouerschip „Seagull"
kapt. A. B. Govertsen, kunnen wij thans nog de vol
gende bijzonderheden mededeelen
Toen in den laten avond van 14 Februari bericht
werd ontvangen dat op dien dag een schooner in het
Brouwershavensche gat op het Nieuwe Zand was ge
strand en met het vallen van den avond nog vastzat,
lag de reddingkotter wegens ijsgang hier in de haven
en de reddingschokker no. 2 op stroom bij Burghsluis.
Door de. sleepbooten te Brouwershavenkonde even
min als die te Zierikzee liggende (Sliedrecht Ihouten
boot) hulp worden aangebracht.
Kapt. Bowbyes van den reddingkotter besloot toen
onmiddellijk met zijne equipage overland naar Westen-
Schouwen te begeven en met een der Beddingsvaar-
tuigen naar zee te gaan. Te Burghsluis gekomen vond
hij den Schokker No. 2 ten ankermen scheepte zich
gezamenlijk in bij schipper van Duin eu niettep enstaande
den harden O.N.O. wind en felle vorstging men in
het holle van den nacht naar buitenworstelende tegen
ijsmassa's, tegen wind en koude.
Tusschen 3 en 4 uur des morgensterwijl de man
schappen met buitengewone inspanning den Schokker
tusschen de banken doorwerkten (in hetKrabbegat) zag
men bij maanlicht een voorwerp op de Zeeliondenplaat.
Vermoedende dat ook dit een schip koude zijndat
evenzeer redding behoefdewerd onmiddellijk daarheen
gestuurd.
Toen de dag aanbrak bevond de Schokker zich in
het Hondengat en zag men aan de Noordzijde der
Zeehondenplaat eene Schooner zitten met de noodvlag
in top en rondom iu het ijs bezet. Naderhand bleek
het de Seagull te zijndie des nachts na een deel der
deklast (hout) over boord geworpen te hebben van het
Nienwezand over den Banjaard was heengestooten en nu
vastzat op de Zeehondenplaat.
De Schokker ankerde op ongeveer eene kabellengte
om in vlot water te blijvenwaarna kapitein Bowbyes
zich met 4 man in de boot begaf, door het ijs heen-
werkte en eindelijk de Seagull bereikte. De equipage
was ten deele ziekhadden allen min of meer bevroren
vingers en toonen en allen waren uitgeput van inspan
ning en koude. De ankers en kettingen waren stootende
op de bankenverloren gegaanhet schip was als
bedolven onder het ijs daar al bet water, dat over en
op het dek kwam door de hevigheid van den vorst
onmiddelijk bevroor, terwijl het water geregeld in en
uit het ruim liep.
De kapitein wilde niet dadelijk besluiten het wrak
te verlaten zoodat alleen de 5 zieke manschappen
in de boot werden overgenomen. Kapitein Bowbyes
bleef aan boord van den schooner met kapitein Govertsen
en den stuurman. Met de boot zou men toen beproeven
de manschappen op den schokker over te brengen
doch ongeveer halverwege zijnde geraakte zij zoo vast
in het ijs dat men niet verder kon vruchteloos
trachtte men nog ten anker te komenhet ijs behield
de overhand en dreef met de boot verder zeewaarts.
In dien hagchelijken toestandligtte de schipper Van
den schokker zijn ankeren ging beproeven de boot
te redden: na gedurende een uur met bovenmenschelijke
inspanning door het ijs gewerkt te hebben kwam men
ongeveer te 9 uur 's morgens bij de boot en werden
de schipbreukelingen en verdere bemanning op den
schokker overgenomen. Nu reste nog kapitein Govertsen
met zijn stuurman en kapitein Bowbyesdie nog op
de Seagull waren te reddende schokker konde geen
hulp aanbrengen daar dit vaartuig zich in het lager
bevond en zelf reddeloos werdde elf mannen die
zich aan boord bevondenkonden niet voorkomen
dat de schokker door het ijs tegen de backen werd
gedreven en in de branding allerhevigst begon te stooten.
Na een half uur arbeids gelukte hetde schokker in
S voet water te brengen men moest nu bedacht zijn
om de achtèrgeblevenen te reddende schokker onder
zeil brengen was onmogelijk, men zou dus trachten
met de boot het wrak te bereiken.
Na gedurende een uur alle krachtsinspanning te hebben
aangewend moest men zwichten voor de onuitvoerbaar
heid om het wrak te hereiken. De schipper van den
schokker heesch nu van zijn kant de noodvlagten
blijkedat hij geen redding kon aanbrengen, en dat
kapitein Bowbyes en zijne beide lotgenooten zouden
beproeven zich zeiven te redden.
"Wordt vervolgd.
Brieven in de maand October 1869 op hei post
kantoor te Zierikzee bezorgd geadresseerd aan personeu,
wier namen ter plaatse van bestemming onbekend zijn.
1 aan CAROLINE RODE ROM te Manheim.
1 de RIJICE te Lille.
1 GODDARD te Cambridge,
De afschaffing der doodstraf
op den Kansel.
De brief van Ds. Htjgenholtz, aan ons gericht naar
aanleiding van de afkeuring, die wij over zijne op 27
Februari jl. gehoudeu predikatie, ovtr de afschaffing der
doodstraf hebben te kennen gegeven hebben wij ceuig-
zins met verdriet gelezen. Niet omdat er ons niet on
duidelijk in te kennen gegeven wordt dat wij niet
beleefd niet humaan geweest zouden zijnmet het
volste vertrouwen verlaten wij ons op de uitspraak van
het onbevoorooideeld pnbliek hieromtrent, meer
dan op de individuele meening van hem, voor wiens
staats- en strafrechterlijke stellingen wij het volk met
een enkel woord meenden te moeten waarschuwen en
die, daar niet aan gewoon, eene eenvoudige tegenspraak
uit den aard der zaak al zeer spoedig onbeleefden
eene juiste kwalificatie inhumaan vindt. (I)
Doch wij hebben met verdriet van dien brief kennis
genomen
omdat de hoofdkwestie, zooals zij door ons gesteld is,
blijkens de strekking van den brief zooveel mogelijk
ontweken is
door onze woorden onjuist weer te geven
door ons raeeningen aan te wrijven die wij niet ge
uit hebben en evenmin bezitten
door het te berde brengen ran nevenzaken die met
de hoofdzaak niets gemeens hebben.
Het is de hoofdvraag of de eisch te groot isdat hij
die op den kansel de afschaffing der doodstraf behan
delt zich zelf er eerst van op de hoogte stelt.
Die vraag ligt voor de hand, en wordt thans door
de eerlijke bekentenis van den heer H. des te meer
gerechtvaardigdhij toch zegt „nu moet ik eerlijk be
kennen dat ik mij onder het spreken wel bewust was,
enkele ketterijen op dat gebied (nl. van het wetsontwerp
tot afschaffing der doodstraf) te uiten". (2)
Men kan dit tweeledig opvatten
of de heer H. was zich bewust dat hij ten-
gevolge van zijne onbekendheid met de zaak
ketterijen uitte
of hij was zich bewust als hij een kette
rij uittedat liet er eene was. Wij durven niet
beslissen wat het ergste isof wat de heer H. bedoeld
heeftdoch o. i. was het zijn plicht geweest in het
eerste gevalmet al de kracht van zijne overtuiging
waarmede hij voor de afschaffing sprakhet volk voor
de aanneming van zijne stellingen voorzichtigheid aan te
bevelenomdat het zeer wel mogelijk zoude zijn dat
hij ketterijen verkondigde, in het tweede geval de
eigenaardigheid der ketterij duidelijk in het licht te stellen.
Eene ketterij toch is eene meening welke van hetgeen
algemeen voor waarheid gehouden wordt niet maar
eenvoudig verschiltmaar er tegen indruischt eene
juridische ketterij is dus eene rneening omtrent een
onderwerp van het rechtbv. den werkkring van den
staathet doel der strafde theorie die er aan ten
grondslag moet liggen die tegen hetgeen op dit gebied
algemeen voor waar gehouden wordtindruischt
eene rneening waarover elk jurist als hij haar hoort
zich zal verbazen.
Nu kan eene ketterij onschuldig zijnen niet on
schuldig dit hangt af van de gevolgen die zij, gesteld
zij werd algemeene meeningnoodwendig zoude na
zich slepen,
"Verre van onschuldig, omdat zij tot de ergelijkste
losbandigheid leidt is bv. de ketterij naar wij meenen
aldus ongeveer door den heer H. verkondigd, dat de
overheid nooit meer macht mag hebben dan ieder in
dividu omdat zij geene andere macht heeft dan om
uitvoering te geven aan den uitgedrukten wil der in
dividuen. (3)
Yerre van onschuldig omdat zij de gruwelijkste
slavernij rechtvaardigt is deze ketterijdat straffen
waarbij de vrijheid ontnemen wordt, geoorloofd zijn,»
omdat de staat die de vrijheid aan de invididus geelt
haar ook tot straf ontnemen mag. (4)
Wij zonden zoo nog meer ketterijen kunnen aan
halen als bv. dat doodstraf met moord gelijk staat
dat de straf enkel en alleen tot verbetering van den
misdadiger dienen magdathet beginsel van de wraak noir
voort leeft bij oorlog vu. doodstrafof in onze strafwetgevino:
enz. Doch laat ons even bij de beide eerste hierop
genoemde stilstaan.
Zonde het nu in het belang van het volk zijn dat
een van deze ketterijen (want de beginselen «n beide
uitgedrukt gelijkelijk in ernst te huldigen zal bezwaar
lijk gaan) algemeen als waarheid erkend werd en in
toepassing gebracht Wij zouden het volk dan diep
beklagen. Is de macht van de overheid niet grooter
dan de macht van elk individudan is zij bij de
minste botsing krachteloosen de vrijheid gaat dan
evenals in revolutietijdperken in losbandigheid te looi
is bij zulk eeue opvatting een staat of een werkkring
van den staat denkbaar
Is het waar, dat de staat de vrijheid geeft aan de
individusdat het individu zijne vrijheid dus aan den
staat ontleentdan wordt de vrijheid ia plaats van een
recht te zijn eene giftwaarvoor men den staat wel
dankbaar zijn mag want als hij lust heeft om elk
individu slaaf fe maken dan heeft men niet te klagen
hij zonde in zijn recht zijn, want hij is niet ver pliehl.
meer vrijheid te gevendan hij wil. Ons dunktdat
deze stelling in een theocratischen of communistischen
staat zoude kunnen opgaan.
Waar nu evenwel zulke ketterijen, bewust of onbewust,
van den kansel verkondigd wordenen als eene vaste
overtuiging worden medegedeeld onverschillig 'of roeu
er een bescheiden „het komt mij voor" al dan niet
aan laat voorafgaandaar kan men verzekerd ziju
dat er velen, in aanmerking nemende den persoon van
wien en de plaats waar zij ze vernemen haar als
waarheid zullen omhelzen. En daar dit gevaarlijk kan
zijn voor het volkvoor de maatschappij en voor den
staat hebben wij op de noodzakelijkheid gewezen en
den eisch gesteld, dat hij die zich te recht of'ten
onrechte geroepen gevoelt op den kansel de schure
bv. over de afschaffing der doodstraf, en wij voegen
er thans bij over welke sociale kwestie cok, te onder
houden vooral zorg drage op de hoogte van zijn on
derwerp te zijn, Niet omdat het voor de toehoorders,
die met algemeene rechtsbeginselen eenigzins bekend
zijnaangenaam isdaar met kennis van zaken over
te hooren sprekenmaar enkel in het belang van het
geheele volk want al eisclit de leeraar niet. dat het
geen hij spreekt wordt overgenomenomdat hij het.
zegthet minder ontwikkeld publiek doet het, nu eeu-
maal, en zweert bij de woorden van den moester, wien
het bovendien niet onverschillig kan zijn of zij
al dan niet ingang vinden. En zoude het nu ecu
ondenkbaar iets zijndat als de leermeester valsche
begrippen omtrent eene zaak heeft en als hij ketterijen
daaromtrent verkondigt, ook die worden overgenomen V
Wij houden dit niet ondenkbaar en naar wij gelooven
de heer H. evenmin. (5)
De hoofdvraag zooals zij door ons gesteld is ware
door den heer H. gemakkelijk te beantwoorden ge
weest. Hij had óf kunnen aantoonen dat wij ons in
ons oordeel over zijne predikatie vergist hebben, óf dat
wij onbillijke eischen stellen en dat het onnoodig is
dat men bekend zij met zaken waarin men anderen
om zoo te zeggen onderwijstóf wel hij had ons ge -
lijk kunnen geven. (6) Niets hiervan heeft de heer
H. gedaan, een direct antwoord op de hoofdvraag heeft hij
a. door onze woorden onjuist weer te geven bewust
of onbewustdit laten wij in het midden.
W ij zeidenen die woorden zijn door den heer li
ook aangehaald „deze kwestie behoort meer te huis
in de Staten-Generaal of in de collegiekamer dan in
de kerk." Later doet de heer B. het voorkomen als
zouden wij gezegd hebben dat deze kwestie „allerminst
in de kerk" te huis behoort. Doch die zin ligt niet
in onze woorden wij hebben dat niet beweerden
zullen dat nooit beweren daar er o. i. plaatsen zijn
waar zij nog minder (7) besproken moet worden b.
v. in de cathechesatiekamer.
Iets verder zegt de heer H. ons„de doodstraf kan
nooit zijngelijk gij schrijft „een onderioerp van moderne
theologieEi lieve, herlees eens wat wij geschreven
hebben want waarlijk gij vergist u daar weer Deze
was onze redenering: wilt gij de afschaffing der dood
straf behandelengoedmaar liefst niet in de kerk.