Woensdag 14 Maart.
1866
WOENSDAGEN ZATURDAG.
ffo. 21
Besturen en Administratiën
Bekendmaking.
VERPACHTING.
Bmnenlandsche Tijdingen.
ZIERI
PRIJS DER ADVERTENTIES.
Gewone 12'l2 cent de regel. Geboorte- Huwelijks- en
ÏJoodberigten van 1 6 zegels if 1 behalve het zegelregt
VESSCHIJNT:
ABONNEMENT S-P R Ij S.
Per drie maanden f 2,00Franco per post f 2,25. Inzen
dingder Advertentiën daags te voren, voor lOure'sinorg
A* a i a ti a I e militie.
Burgemeester en Wethouders van Zie-
rVczee.
Gelet op art. 150 der wet van 19 Augus
tus 1861 (Staatsblad no. 72);
noodigen de lotelingen die verlangen bij
de zee-mihtie te dienen uit om zich tot dat
einde vóór 1 April e. k. bi] hen ter Secretarie
dezer gemeente aan te malden.
En opdat niemand hiervan onwetendheid
voorwende zal deze worden afgekondigd en
in de Courant geplaatst.
Zitri/czee3 Maart 1866.
De Burgemeester
B. C. CAU.
De Secretarie
J P. N. ERMERINS.
Burgemeester en Wethouders van Zie-
rikzec zijn voornemens op Woensdag den 21
dezer maand des middags 12 ure ten Raad-
huize in het openbaar aan den hoogstbiedenden
te verpachten in 2 Perceelen
ITet uitgegraven met Klaver l>e-
seaaide Zelke-terrein Ten noorden
en zuiden van den Straatweg om
ten hunnen bate teworden gemaaid
gedurende den tijd van een jaar ingaande
dadelijk na de goedkeuring der Verpachting
en ingevolge de voorwaarden die van heden
af te lezen liggen ter Gemeente-Secretarie.
Zierikzee y den 7 Maart 1866.
De Burgemeester
B. C. CAU.
De Secretaris
J. P. N. ERMERINS.
Zierikzke 12 Maart. Op jl. Vrijdag
avond werden door eenige leerlingen der zang
school van den hoofd-onderwijzer L. Karreman
begeleid door sïrijk-quurfet eenige liederen in
de Concertzaal gezongen welke door voor-
dragten van dichtstukjes werden afgewisseld
zoomede door eenige zangstukken van een
Mannenkoor. De belangstelling van het
publiek bleek uit de talrijke opkomst en de
gedurige applaudissementen gaven bewijs van
den bijval. Allen die daaraan medewerkten y
maar vooral de heer Ivarreman komt
lof en dank toe voor de zorg en ijver
die daarbij door hen is aan den dag gelegd
en zulks te meer nu de zuivere opbrengst
ten bedrage van f 7.1.80 tot een nuttig doe]
voor de Vereeniging tot wering van Armoede
ia bestemd.
Op 9 dezer is door het provinciaal ge-
regtshof in Zeeland een aanvang gemaakt met
de. behandeling van het regtsgeding tegen
den thans te Middelburg gedetineerden P.
Goudswaard verdacht van poging tot moed-
willigen doodslag op den landbouwerszoon H.
Baldie in Nov. jl. erg gewond en in be-
wusteloozen toestand op den weg in de na
bijheid der herberg „de- Wereld" onder
Nieuwerkerk was gevonden. Hij werd bijge
staan door zijn raadsman jhr. mr. J. W. M.
Schorer. Uit de acte van beschuldiging ter
teregtzitting voorgelezen zijn volgens de
Middelburgsche Courant de volgende voor
naamste bijzonderheden gebleken
De beschuldigde werkte veeltijds in dienst van den land
bouwer Johannes Bal te Nieuwerkerk, bij wien zijne ouders
eveneens hun brood verdienden. Naar het schijnt leefde hij
uithoofde van die betrekkingen in onmin met Hubrecht, vier
en dertig-jarige zoon van genoemden landbouwer. Het ge
volg hiervan was, dat zij sinds geruimen lijd niet tegen
elkander spraken. Waren zij echter in elkanders, tegenwoor
digheid dan had Hubrecht Bal de gewoonte om, niet tegen
deu beschuldigde, maar tegen zij De eigene paarden of koeijen
liet woord „tooverheks" te bezigen. Dit ergerde den beschul
digde omdat hij daarin niets anders zag dan een schimpnaam
voor hem en zijne moeder. Vandaar dat hij zich wel bedrei
gingen heeft laten ontvallen. Willem Bal en Marina Bom
hebben hem in den vorigen winter toen er over Hubrecht Bal
gesproken werd, hooren zeggen: „ik zal hem eens een poetsje
bakken." Zoo ook verklaarde Johanna Bal, datzïjhern eens
huiten tegenwoordigheid van haarbroeder Hubrecht, maar blijk
baar op hem doelende -- heeft hooren dreigen met de woorden
„het is zijn dood of de mijne, als wii des avonds van het dorp
komen moet hij onder water." In den avond van den 15
November 11. heeft hij ook tegen den zich ten zijnen huize
bevindenden smidsknecht M. J. de Roos gezegd „dat hij
dien dag erg boos was geweest op Hubrecht Bal, die, aan
het spitten zijnde weder tooverheks had gezegd dat het
gelukkig was dat er aardappelzoekers in de nabijheid waren
geweest, doch hij hem wel in het nauw zou krijgen dat hij
hem laatst op een Zatu rdag avond met een gaarde had opge
wacht, maar tot zijn spijt de plaats ie vroeg verlaten had
Dit gesprek had op de Koos indruk gemaakt, want to.en de
beschuldigde den volgenden morgen na liet gebeurde aan
de smidse kwam, zeide hij tot dezen „ik heb mij zeiven
ongerust gemaakt over u, want gij weet wat gij gisteren
avond tegen mij gezegd hebt." Hierop zou de beschuldigde
tweemalen hebben geantwoord „zeg dit nooit tegen geen
mensch, want dan ben ik geruïneerd
Dienzelfden morgen tusschen halfzeven en zeven uren had
Hubrecht Bal met het vee de hofstede zijns vaders verla'en.
De beesten werden ditmaal niet als den vorigen dag gedreven
in de rigting van de herberg de Wereld gelegen aan deu
straatweg naar het Zijpemaar in tegenovergestelde rieting
langs een open weg tot aan een wegscheiding of driesprong
naar eeue in die rigting gelegene weide Bij die wegscheiding,
omstreeks tien minuten van de. hofstede zijns vaders in de ge
meente Nieuwerkerk en tien of vijftien minuten van het dorp
gelegen werd Hubrecht Bal door den arbeider O. Bom ge
vonden bewusteloos, badeDde in zijn bloed en het hoofd
met geslagen en gesneden wonden overdekt. Bom vervoerde
een wagen met mest langs den driesprong; bij sprong van
den wagen af, doch, daar hij van den verwonde geen ant
woord ontving en een zijner paarden schichtig werd, reed l.ij
weder voortaan eenige aankomende personen toeroepende,
dat zij spoedig naar de hofstede van Bal moesten loopen.
Die personen vonden den verwonde bewusteloos op den rog
liggende. Twee hunner zijn hulp gaan halen op de hofstede
van Bal. Willem Bal en de dienstmeid Marina Bom alsmede
W. Bal ifoziaszoon hebben vervolgens den gewonde cpge-
rigt en hem op eene slede met een paard naar de hofstede
vervoerd. Op dat tijdstip waren ook op de genoemde plaats
twee arbeiders uit Zierikzee aanwezig, die van de rigting
van Ouwerkerk waren gekomen terwijl ook de beschuldigde
kwam van den legenovergestelden kant een houwer in de
hand houdende .Hij gaf voor op het land van Johannes
Bal gewerkt te hebben hetgeen echter gebleken is niet het
geval te zijn geweest
Reeds te half acht uren in den morgen is de verwonde
heelkundig verpleegd door den genees-, heel- en verlos
kundige J. K. Lette die bevond boven het achterhoofd een
eenigzins schuins in dwarsche rigting loopende vrij diepe
wonde en eene insgelijks zware wond op liet regter wand-
been voorts eenige wonden in het aangezicht, welke echter
niet gevaarlijk waren De wonden aan het hoofd beschouwde
hij als niet per se letatis maar wel als den dood kunnende
veroorzaken Ook was de wijsvinger van de regterhand
gebroken maar niet gewond.
Verder is volgens de acte van beschuldiging, uit het
onderzoek gebleken dat de verwonde dienzelfden morgen
kort voor het gebeurde door verschillende personen is
gezien en gesproken waaruit blijkt dat de verwonding
tusschen half zeven en zeven ure moet hebben plaats
gehad.
De beschuldigde is medegegaan naar de hofstede van
Bal doch heeft geen hulp verleend. Alleen vraagde hij
aan Johannés .Bal of hij niet een emmer water zou nemcu
om het bloed weg te spoelen Bal's antwoord luidde
toestemmenddoch de herbergier J. Fonteijne verzette
zich daartegen.
Toen de beschuldigde aan Adriaca Bal berigtte dat haar
broeder verwoud was voegde deze hem toe: „en gij, wat
hebt gij gedaan Hij gaf toen voor het land geëffend te
hebben hetgeen echter wegens de hardheid van den grond
ten gevolge van den rijm niet kan hebben plaats gehad.
Met eea viertal arbeiders had hij dien morgen omstreeks half
zeven uren Nieuwerkerk verlaten. EerstgenoCinden gingen
in de schuur van .de herberg de Wereld werken, doch hij,
voorzien van een houwer vervolgde zijn weg in de rigting
van de hofstede van Johannes Bal.
Bij een verhoor op 'iö November 11. heeft hij, met ont-
kentenis van het feitalleen erkend dat hij dien morgen
waarop het is voorgevallen in de smidse van Braai zijn
mes had geslepen doch hij voor Hubrecht Bal de koeijen
van de werf dreef reeds naar het land was Bij zijn verhoor
vau 27 November heeft hij evenwel bekend dattoen hij op
16 November voorbij de hofstede kwam, Hubrecht Bal juist
d< koeijen van het hof dreef; dat hij een paar schreden
vooruit b eef gaan en toeu tegen Hubrecht heeft gezegd
,,dat het mooi weêr was waarop deze hem begon uit te
schelden voor „tooverheks" en andere voor hem en zijne
ouders beleedigende woorden bezigde dat hij eindelijk zoo
driftig werd dat hij zich omdraaide en Hubrecht Bal met
zijn houwer een slag in het aangezicht gaf zoodat hij neer
viel dat hij hem toen nog geslagen heeft, doch op dat
oogenblik geen bloed zigtbaar was dat hij hem twee slagen
op het hoofd heeft gegeven en weggeloopcu en aan zijn werk
is gegaan. Ook heeft hij opgegeven dat hij zijn mes niet
heeft gebruikt, geen plan had om Hubrecht Bal tc dooden
en het denkbeeld om dezen aan te vallen plotseling is
opgekomen.
Voorts wordt in de acte van beschuldiging verwezen naar
het overgelegd verslag van den toestand des lijder-, waaruit
blijkt dat de verwonde bewusteloos is gebleven tot in den
morgen van den 18 November dat ondanks eene vrij ge
lukkige genezing, de hoofdwonden op 20 December nog
el ter afscheidden en de lijder, schoon zwak, eeuigc uren
daags het bed verliet. Evenzeer wordt verwezen naar eene
bij de stukken voorhanden uitgebreide ontleedkundige con-
clussic in verband met het visum repertum. Daaruit blijkt
dat de hoofdwonden beide als.levensgevaarlijke moeten be
schouwd worden hoezeer onder begunstigende omstandig
heden het .leven van den lijder is behouden. De verklaring
waarom de verwonde van het voorgevallene geen herinnering
heeft wordt ia die stukken mede gegeven n 1. óf door het
onverhoedsche van den aanval van achteren betgeen het
meest waarschijnlijk wordt geachtóf door anatomische
veranderingen in de hersenmassa, hetgeen echter niet wordt
geloofd.
Na verhoor der getuigen is de voortzetting der behandeling
der zaak bepaald op Zaterdag 10 dezer en heeft alsfoen
het openbaar ministerie gerequireerd schuldigverklaring vaD
den beschuldigde aan het hem.ten laste gelegde feit en ver-
oordceling tot tuchthuisstraf voor een doorliet hof te bepalen
tijd doch van niet minder dan vijf en niet langer dan
vijftien achtereenvolgende jaren alsmede in de kosten van
het proces
De verdediger des beschuldigden bestreed de aan het feit
gegeven qualificatie en concludeerde tot schuldigverklaring
van den beschuldigde aan het toebrengen van kwetsuren of
slagen waardoor ziekte of beletsel om te werken van meer
dan twintig dagen is ontstaan met veroordeeling tot zoodanige
correctioneele straf als het hof, zoo mogelijk met toepassing
van art. 463 van het wetboek van strafregt vermeeiïen zal
te behooren.
De uitspraak is bepaald op a. s. Zaturdsg des middags
te half twee uren,
Zierikzee, 9 Maart. Heden heeft zich
alhier in het poortambacht in zijne schuur
door ophanging van het leven beroofd de
landbouwer J. S. oud 38 jaar. Hij laat eene
vrouw en 4 kinderen na. Men meent dat
achteruitgang in zijne zaken als aanleiding van
dien zelfmoord moet beschouwd worden.
De heer Thorbeclte heeft zijne benoeming
tot lid van de Tweede Kamerdoor het
kiesdistrict Groningen gedaanaangenomen.
In de zitting der Tweede Kamer der
Staten-Generaal van jl. Donderdag is mede
gedeeld dat is ingekomen eene missive van
den minister van financiën ten geleide van
het verslag omtrent den toestand van het
kroondomein over 1865 dat door de
afdeelingen zijn henoemd tot rapporteurs
voor het wetsontwerp houdende nadere
bepalingen nopens den accijns op het geslagt,
de hoeren Mensonidus Kochussen D:rks
IJssel de Schepper en Dumbar; dat de
commissie voor de verzoekschriften tot haren
voorzitter heeft benoemd den heer Wijbenga.
De commissie van rapporteurs voor liet
wetsontwerp tot verhooging van hoofdstuk
III B voor 1865 heeft daaromtrent haar
eindverslag nitgebragt. De dag der beraad
slaging over dit wetsontwerp zal nader worden
vastgesteld.
In deze zitting is de beraadslaging aange
vangen over het wetsontwerp lot definitive
vaststelling van het VII hoofdstuk B der
staatsbegrooting voor het dienstjaar 1866.
Bij de behandeling van dit wetsontwerp in
het algemeen werd in beschouwingen getre
den over de ministeriële crisis en over de
plannen van den minister van financien met
betrekking tot den staat der geldmiddelen
en de in de belastingen te brengen hervor
mingen. Als onderwerpen van bijzonderen
aard werd door sommigen gewezen op de
noodzakelijkheid der opheffing van liet met
Pruisseri gesloten verdrag tot wering van den
sluikhandel en op de wenschelijkheid der
van regeringswege te verleenen ondersteuning
voor de verbetering der haven van ïiarlingen.
Door sommigen werd gesproken over de
wenschelijkheid der afschaffing van eenige
belastingen bijv. die op liet geslagt en het
zegel op de dagbladen tegen de invoering
van andere, bijv. op den tabak, de thee
enz. door anderen over de quaestie der
domaniale steenkolenmijnen te Kerkrade enz
Ook werd gewezen op de onbillijke toepas
sing der reglementen aangaande het weduwen-
fonds voor ambtenaren behoorende tot het
algemeen bestuur en op de noodzakelijkheid
eener betere regeling van de administratieve
regtspraak in belastingzaken.
Nadat de lieeren van Kek, Zylker, de
Bieberstein Corneüs de Lom de Berg
DirksMijervan Kerkwijk, van Zuylen
van Nyevelt Godefroi en Kochnssen het
woord hadden gevoerd beantwoordde de
Min.de Fin de verschillende aanm-rkin-
geti en hij gaf de verlangde inlichtingen
Hierna spraken de heeren van Eek Zylker
van Kerkwijk Viruly Verbrugge van Zuy-
er. van Nyevelt en van Zuylen van Nyevelt
(uit Arnhem waarna besloten werd de
behandeling van dit wetsontwerp op morgen
voort te zetten.
Onlangs kwam liij den burgemeester
van eene der gemeenten in de nabiiheid van
Amsterdam een landbouwer, om aangifte te
doen dat op zijn stal de runderpest was
uitgebroken. Tegelijk geeft hij het als zijn
vaste overtuiging te kennen dat de pest
eene welverdiende straffe Gods is voor al de
ligtzinnigheid en goddeloosheid dezer tijden.
De burgemeester antwoordt hier niet veel op,
maar vraagt hem verder over 't geen er dan
op zijn stal gebeurd is en zegt eindelijk of
hij dan wel zeker weetdat het de runder
pest is. De boer bevestigt dit en zegttoen
de burgemeester blijft twijfelen dat hij zeif
dezelfde verschijnselen op den stal van zijn
buurman beeft gezien. „Zoozegt de bur
gemeester „en zijt gij toen van die pestzieke
koeijen terstond naar de uwe gegaan Wel
zeker,' was het antwoord. „Dan hebt gij
wel gelijk dat de runderpest eene straf des
hemels is voor de ligtzinnigheid der menschen
Met betrekking tot den brand te
Sprang op Vrijdag 11. mag de misschien
eenige bijzonderheid niet onvermeld blijven,
dat de heer Middelkoop, notaris alhier, juist
bezig was om in eene naburige herberg
tot den definitieven verkoop van liet afge
brande perceel over te gaan. Juist toen zich
1:0'? een liefhebber opdeed om het ingezette
huis met 75 te verheugen werd er „brand"
geroepen. De sedert Zaturdag in hechtenis
genomen zoon van den verkoopor is heden
morgen weder op vrije voeten gesteld.
Men schrijft uit Breda van 10 dezer.
Dat het bijgeloof nog niet geheel is uitge
roeid getuige de hier volgende niet onaar-