W°. 96. Zaturdag 29 November. WOENSDAGE N ZATURDAG. Besturen en Administratiën Binnenlandsche Tijdingen Buitenlandsche Tijdingen PRTJS DER ADV ERTENTIEN. Gewone 12'/s cenls de re9el Geboorte-, Huwelijks- en Doodberiglen van 16 regels a f 1 behalve hel zegelregl. V E RS C HUNT: ABONNEM E NTS-P B IJ S. Per drie maanden f 2,00. Franco per post f 2/25. Inzending der Advertcnliën daags te voren t voor 10 ure 'smorg De PLAATSELIJKE COMMISSIE van GENEESKUNDIG TOEVOORZIGT te Zie- rikzeeherinnert de belanghebbenden dat zij te zorgen hebben, dat geeft Gebak ofSuikerwaren verkocht worden welke vermengd of gekleurd zijn met voor de gezondheid schadelijke bestand- deelen. Terwijl zij zich bereid verklaart de aan haar aangebodene voorwerpen scheikundig te onder zoeken, waarschuwt zij een ieder bij wien der gelijke ten verkoop bestemde voorwerpen worden gevonden voor de geregtelijke vervolging en straffen waaraan zij zich zullen blootstellen. Zierikzee, 28 November 1862. De Plaatselijke Commissie voornoemd F. KELLER, Voorzitter. S. G. NAUTA van der GRIJP Lid en Secretaris. Jl. zaturdag is Voor het provinciaal geregtshof iu Zeeland eene treurige zaak behandeld, welke wel het bewijs levert dat kleine oorzaken zeer groote gevolgen hebben kunnen. Een I7jarige knaap, Johannes Nelisse, arbeider geboren en wo nende te Tholcn stond teregt aU beschuldigd van op den 11 Augustus 11. door het moedwillig werpen van een steen tegen het hoofd van een meisje van 10 jaren, Dirkje van der Sande wonende te Tholen de oumiddelijke oorzaak van den dood van dat kind te zijn geweest, en alzoo van moedwilligen dood slag. Van de 7 gehoorde getuigen werden er tevens 2, de heeren dr. J. J. en M. J. Bybau, respectievelijk genees- en heelkun digen te Tholen en teZonnemaire hèëedigd als deskundigen. Uit de voorgelezen acte van beschuldiging en het daarop gevolgd getuigen verhoor stippen wij het volgende aan De beschuldigde plaagde meermalen het lOjarig dochtertje van den arbeider J. v. d Sande, Dirkje geheeten door tot haar te zeggen „dag moetje waardoor dit kind zulks als een scheld naam beschouwende, booB werd. Op den It Aug. jl. kwam de beschuldigde in gezelschap van den getuige D. de Korte zoon van deu laudman van dien naam, met een ledige kruiwagen voorbij de woning van v. d. Sande, z:ch begevende naar den tuin van de Korte om te werken. Toen hij Dirkje aan de voor deur zag staan riep hij weder tot haar „dag moêrje waarop het kind kwaad weid en met een stokje naar den beschuldigde sloeg. Volgens den beschuldigde werd hij niet geraakt, volgens den getuige de Korte echter wel. De beschuldigde verliet kort daarna weder vergezeld van de Korte den tuin thans met den kruiwagen met steenen geladen toen kwam het meisje hem te gemoet met eenige steenen in haar voorschoot, waarvan zij er een en daarna een tweeden naar den beschuldigde toewierp. Daarop nam den beschuldigde den laatst geworpen steen op en wierp dien op een afstand van een tiental schreden naar het meisje toe met het doel zoo als hij volmondig verklaarde om haar te treffendoch niet vermoedende dat de worp zoo hevig zou zijn. De steen toch trof de kleine tegen het hoofd in de nabijheid van eene der slapen, zoodat zij luid schreeuwende eene bloedende wond ontving. De getuigen A. de Jonge en Cornelia vau Dijke hebben haar daarop verpleegd en de wor.d met koud water gewasschen. De laatstgenoemde getuige onder hield daarna den beschuldigde over het gebeurde met de woor den „Hebt gij dat gedaan dat is wat moois; het is geen kleinigheid." De beschuldigde gaf hierop ten antwoord „dat het meisje hem al lang genoeg gejudasd had eu hij zulks moede werd waarna hij zijn weg vervolgde. Hij heeft echter dadelijk tegen de Korte gezegd veel berouw over zijne daad te gevoelen en ook later pogiugen aangeweud om iets omtrent het meisje te vernemen in welke poging hij echter niet kon slagen omdat het huis gesloten was. Na de eerste verpleging heeft de getuige Cornelia van Dijke het meisje in welker toestand zij geen ge vaar zag in de ouderlijke woniDg achtergelaten. De ouders waren afwezig en aan den arbeid en zij hadden hun dochtertje Dirkje te huis gelaten ter oppassing van een ander kindje van 8 maanden, dat tegen den middag de daarvoor gereed gemaakte pap moest worden toegedieud. Toen de ouders des avonds terug keerden vonden zij hun dochtertje bewusteloos op den grond, en daar de genoemde pap onaangeroerd was gebleven bleek het dat die bewustelooze toestand reeds des middags moe9t begonnen zijn. Dadelijk is alstoen geneeskundig hulp ingeroepen doch liet kind bleef sprakeloos en overleed denzelfden avond omstreeks 10 uren Uit de daarop gevolgde lijkschouwingwaarvan het door de geneeskundigen uitgebragt en ter teregtzitting door hen nader bevestigd verslag wordt voorgelezen blijkt dat uitwendig zijde lings aan het voorhoofdsbeen drie duim boven den uitwendigen hoek van den linker wenkbraauwboog een dwarschë wond was ontstaan van l'/2 duim lengte en 1 duim diepte welke wond reeds bij betasting merkbaar ento«gebragtwas meteenig scherp of puntig werktuig. Inwendig werd, na wegneming der be- kleedselen een induiking ontdekt van 2V/duim diameter en Vi duim diepte met uitstorting van bloed ter zwaarte van 2 Ned. oneen onder de verwonding. Op de verder door de deskundigen nog aangegeven gronden zijn zij tot het besluit gekomen dat de toegebragte wonde als oorzaak voor het ontijdig sterven van het kind moet beschouwd worden. Ook de plaatselijke geneeskundige commissie te Zierikzee heeft uit genoemd verslag de gevolgtrekking gemaaktdat de verwonding alleen als de volstrekte oorzaak des doods moet worden aangemerkt l'e schedel van het kind het stokje, de steen en andere over'.uigingsstukken zijn ter teregtzitting aanwezig en worden als zoodanig herkend. De beschuldigde wien de verschillende omstandigheden door j den voorzitter werden voorgehouden bekende alles en was gedurende de geheele zitting zigtbaar aangedaan. J)e procureur-generaal betoogde in zijne rede onder re sumtie der verschillende plaats gehad hebbende omstandig heden, dat zoo er al van de zijde van het verslagen lOjarige kind eenige aanleiding moge gegeven zijn, die aanleiding door den 17jarige beschuldigde niet behoefde geteld te worden en hem allerminst regt kon geven tot het nemen van wraak. Verder wees hij op het slagtoffer dier wraak en den allertreurigsien toestand waarin de betrekkingen van het meisje zich na het gebeurde moesten bevinden. De steenworp is, volgens den procureur-generna 1onbetwistbaar het gevolg eener vrijwillige daad en uit verschillende arresten zoo van den hoogen raad als van dit hof tracht hij aan te toöucn dat de gevolgen der daad moeten geweten worden aan hem die haar vrijwillig pleegde ook al heeft men die gevolgen niet kunnen voorzien. De beschuldigde wist dat hij het meisje boos maakte door deu meer geuoemden bijnaam en na zelfs vroeger door haren vader gewaarschuwd te zijn om het plagen na te laten, heeft hij zulks bij vernieuwing gedaan en kwntn het voor hein niet te pas om te zeggen „ze heeft me al lang gejudasd." De procureur-generaal rekwireerde ten slotte opgrond van art. 2 der wet van 29 Junij 1854 (Staatsbl. no. 102), in verband met art. 304, en voort6 de artt. 5 2 en 36 wetboek van strafregt en artt. 207 en 216 wetboek van strafvordering dat de beschul digde zal worden schuldig verklaard aan moedwilligen doodslag en veroordeeld tot de bij de wet bepaalde straffen met verwijzi ging in de kosten van het regtsgeding ten behoeve van den staat de9 noods te verhalen bij lijf'wang met bevel tot terug gave der overtuigingstukken of tot zoodanige andere straf als het hof, behoudens ccne goede regts9praak bij de toepassing van art. 9 der wet van 29 Junij 1854 (Staatsbl. no. 102) zal mccnen te behooren. De verdediger, mr. J. K E. baron van Lijnden wees o. a. er op dat de gepleegde daad alleen het gevolg is van onvoorzigtig- heid en eene opwelling van drift waaraan de beschuldigde slechts heeft toegegeven nadat het meisje hem eerst geslagen en daarna twee malen meteen steen geworpen had. Hij achtte het niet bewezen dat de dood alleen het gevolg van de gepleegde daad, den steenworp, is geweest; zonder de verklaringen der deskundigen|te betwijfelen merkte bij toch op dat er zulk een geruime tijd verloopen is tus3chen het gebeurde eu de verleende heelkundige hulp. Hij vertrouwde dan ook dat een en ander door het hof zou worden overwogen. Voorts bestreed hij de zienswijze van den procureur-generaal ten opzigte der toepas sing van straf gesteld opdoodslag: niet art. 304 maarart.321 van den code pènal achtte hij hier toepasselijk, omdat hier provocatie heeft plaat9 gehad. Die provocatie toonde pleiter aan uit de verschillende omstandigheden zooals die door de verklaringen der getuigen zijn bevestigd. Ook verzette hij zich tegen het door het openba-ar ministerie onder verwijzing naar veschillende arresten, aangevoerde dat hij die een daad vrijwillig pleegt steeds aansprakelijk is voor de gevolgen. Ware dit altijd zoo, dan zon een meester die zijn bedicude wegzendt, ook gehouden kunnen worden aansprakelijk te zijn voor de door dien bediende na zijn ontslag te plegen mis daden. Wordt het gezegde omtrent de provocatie niet aan genomen dan moet volgens den spreker het feit toch wor den aangemerkt als „ouwilligen" manslag terwijl hij in allen gevalle concludeert tot de ruimst mogelijke toepassing van art. 9 der wet van 29 Junij 1854 Bij de repliek hield de procureur-generaal staande dat de be schuldigde vrijwillig den steen heeft geworpen en dat hij daarbij het doel heeft gehad om te treffen gelijk hij zelf erkend heeft hoewel het ook zonder die bekentenis vast staat dat hij de moord vrijwillig heeft gepleegd. Omtrent deze leer verwees hij naar verschillende arresten en aanhalingen uit juridische schrijvers als Kemper, OarnotHenke Ohauveau Hélie enz. De dupliek van den verdediger strekte alleen om het gezegde omtrent de plaats gehad hebbende provocatie te handhaven. Bij het lieden morgen uitgesproken arrest is door het hof als bewezen aangenomen dat. de dood van Dirkje v. d. Sande den 11 Aug. jl is veroorzaakt door eene verwonding aan het hoofd haar in den voormiddag van dien dag toegebragtdat de be- scliuldigdo de dader is; dat de omstandigheden zoodanig ge weest zijn dat de doodslag moedwillg moet zijn geschied dat de beschuldigde- den wil en de bedoeling had iemand te belee- digen en dat de gevolgen der daad volgens de wet aan den dader moeten geweten worden Het hof heeft alzoo niet in aan merking genomen wat in de verdediging omtrent de nl of niet berekenbaarheid der gevolgen gezegd is eD verklaart dat er door den verdediger vruchteloos op provocatie is gewezeu daar de beschuldigde hel meisje geplaagd heeftwaarop zij boos is geworden en eer9t toen met steenen naar hem geworpen heeft. Het feit ten laste van den beschuldigde moet worden gekwali ficeerd „moedwillige doodslag doch in aanmerking nemende den jeugdigen leeftijd van den beschuldigde, zijn beronw en het aannemelijke dat hij de gevolgen zijner ruwe en onbedacht zame handeling niet vooruit heeft gezien veroordeelt het hof hem op grond van art 295 en 304 wetboek van strafregt in verband met. de artt. 2 en 9van de wet van 29 Juuij 1854 (Staats blad no. 102), art. 52 wetboek van strafregt, en de artt. 207 en 216 wetboek van strafvordering, tot eene correctionele g_e- n 2 jaren alsmede in de kosten 'zoo noodig hij lijfsdwang te verhalen met bevel tot teruggave der over tuigingsstukken aau de eigenaars of regthebbenden. De zeildag van Zr. Ms. schroefstoomschip Cornells Dirks van Hollevoetbluismet bestem ming naar de westkust van Afrika eu West- Indië, isbej.aald op 1 December a. s. Deétat- major is zamengesteld uit luitenant ter zee lste klasse A. W. de Ruijrer van Steveninck commandant; luitenant ter zee lste klasse J. M. Broers, 2de officier; luitenant ter zee 2de klasse A. G. M. van Emde en J. J le Fèvre de Montigny adelborsten lste klasse F. J. Beek man, H. Schotborgh en TO. G. van Emden officièr van gezondheid 2de klasse .1. B Coo- mans de Ruiter; officier van administratie 3de klasse YV. IC. Lenting en de scheepsklerk J J van den Berge. Van wege het ministerie van financiën is liet volgende berigt in de Staats-Courant ge plaatst „Te beginnen met Januarij aanst. bestaat er op alle postkantoren in het rijk gelegenheid tot de aangifte van den geldswaardiger! inhoud van aangeteekende brieven bestemd naar het koning rijk Hannover en het hertogdom Oldenburg, met het doel om daarvoor, in geval van ver missing, schadevergoeding tot het volle bedrag te kunnen erlangen. De bepalingendaarom trent door de belanghebbenden ir. acht te nemen, zijn in allen deele gelijk aan die waaraan de verzendingen van denzelfden aard naar Pruissen enz. onderworpen zijn, volgens het berigt, voorkomende in de Nederlandsche Staats- Courant van 29 Junij jl.no. I52;, waartoe, zooveel noodig, wordt verwezen en waarom trent overigens op de postkantoren inlichtingen te verkrijgen zijn." Te Gorinchem is tot lid van de Tweede Kamer der Staten-Generaal gekozen de heer J. D. van der Poel. Mevrouw Elisevan Calcarzal te Amster dam in een tiental soirées van half December tot half Januarij een practische cursus houden over de ontwikkelingsleer van Fröbel, waarbij het hoofddoel zal wezen aan te toonen hoe het kind op de eenvoudigste en zekerste wijze met de vereischte kundigheden moet worden toe gerust. Dezer dagen is door de policie te Am sterdam op heeter daad betrapt en in verzekerde bewaring genomen een persoondie sedert ge- ruimen tijd er werk van maakte bij verschillende ingezetenen dezer stad brieven te zenden schijn baar afkomstig van personen buiten deze stad wier handteekeningen waren nagemaakt en die bij de ontvangers bekend waren. Die brieven hielden het verzoek in om aan den persoon die zich daartoe zou aanmelden zekere som gelds af te geven. De thans aangehoudene vervoegde zich dan eenige dagen later met toonderbriefje bij de ontvangers der brieven tot ontvangst der in de brieven gevraagde gelden welke hem dan ook door een aantal personen zijn verstrekt. Uit Zevenbergen schrijft men van 25 dezer. Gisteren namiddag zag men boven rleze gemeente een roofvogel zweven. Plotseling schoot hij naar beneden, greep op een boerenerf een haan in zijne klaauwen en wilde zich even snel verwijderen. ïn zijne vlugt sloeg hij tegen een boom en viel daardoor met zijnen buit op den grond Twee arbeiders maakten zich daarop van het dier meester. Het was een groote arendschoon gevederdmet eene vlugt van 7 a 8 voet. Men schrijft uit Arnhem van 25 dezer. Omtrent den moord die te Eerbeek zou zijn ge pleegd verneemt men nader het volgende Op vrijdag den 14 November jl.keerde de arbeider J. Holtslag, wonende te Hall, ge meente Brummen omstreeks zes ure na den middag van zijn werk huiswaarts. Langs een stuk bouwland komende, werd digt bij zijne woning eensklaps een geweerschot op hem gj- lost, waarvan enkele korrels hagel hem in de borst troffen echter niet doodelijk. Den volgenden dag vond men op de plaats waar hét schot gevallen was en verder op dat stuk bouwland in het vochtige zand de indruk- selen van voetstappen van een klomp van den regtervoet, waarvan de hak geheel was afge sleten, en van een klomp van den linkervoet met eene groote hakwelke bevinding terstond het vermoeden deed vallen op zekeren B. H., ar beider te Hall, welke als eenwildstrooper in die buurt bekend staat. Dit vermoeden werd nog daardoor versterkt dat deze B. H., den dag na het voorval op dat bouwland werkzaamop de komst van den veld wachter, die aldaar de voetstappen kwam op nemen, ijlings de vlugt had genomen, waarvoor hij later bij zijn verhoor als reden opgaf, dat hij niet uit vrees voor den veldwachter was gaan loopen, maar omdat hij het zoo koud had, eu zoo doende warm had willen worden. De vermoedelijke dader ontkende op dien na middag geschoten te hebbenen gaf voor na vijf ure niet meer van huis te zijn geweest, doch bekende met de ten zijnen huize in beslag ge nomen klompen dien dag op het veld te hebben gewerkt, terwijl bet al terstond de aandacht had getroffen, dat die klompen met de gevonden in- drukselen juist overeenkwamen. Na een langdurig verhoor van verscheidene getuigen door den regter-commissaris voor strafzaken bij de regtbank te Arnhem kon de verdachte B H., welke steeds zijne onschuld bleef volhouden de verschillende uit de instruc tie tegen hem gerezen bezwaren niet oplossen en bevond de regter-commissaris dat er genoeg zame gronden van bezwaar aanwezig waien, om tegen dien verdachte ter zake van poging tot moordeen bevel van voorloopige aanhouding te verleenen, waarna hij onmiddelijk naar het huis van burgerlijke en militaire verzekering alhier is overgebragt. Uit Zwolle wordt gemeld dat in de om streken aldaar in de laatste dagen eene ontzet tende massa sneeuw is gevallen waardoor de gemeenschap met Holland en de noordelijke provinciën zeer wordt belemmerd. De post- karren van Friesland en Groningen zijn veel te laat aangekomen en zulks met groot gevaar. Uit Wijhe wordt mede van het vallen van groote hoeveelheden sneeuw melding gemaakt. Men schrijft uit Brussel van 24 dezer. Men zegt dat het hoofd der geheime policie te Parijs hier is aangekomenvergezeld van een vijftiental der bekwaamste agenten met bet doel het spoor op te zoeken van het dezer dagen vermelde complot tegen het leven van Napo leon III. DUITSCHLAND. Weenen 23 November. Uit Matzen in Neder-Oostenrijk wordt de volgende bijzonder heid medegedeeld. Zaadkorrels bij het inoogsten van het graan op den akker gevallen hebben ten gevolge van het zeer gunstige weder w ortel geschoten zijn gegroeid tot halmen van ruim 2 voet en staan thans iu vollen bloei. De oudste inwoners dier plaats kunnen zich niet herinneren een voorbeeld van dergelijk natuurverschijnsel te hebben aanschouwd. Mag men de berigten uit Warschau ge- looven dan mag groote vrees worden gekoes-

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1862 | | pagina 1