EÏH1IDDI5LEP
Strandvonderij.
Strandvonderij.
kinderen onder zijne zorg nooit hun brood zouden
hebben behoeven te bedelen of de scholen voor ver
waarloosden te bezoeken. Volksvriend.
EENE VERSCHRIKKELIJKE ONTMOETING OP DEN
BODEM DER ZEE.
Aan eeue der woeste kusten van New-found-land werd onlang eene
stoomboot de „Marmion" door geenen naburigeu visscher gewaar
schuwd, plotseling dooi' de zee verzwolgen. Zeker had zij op eene
verborgene klip gestoten eu was in een oogenblik verbrijzeld. Daar
dc plaats van liet ongeluk niet bijzonder diep was scheen het mij
voor eeuen kloeken man niet onmogelijk tot het gezonken vaartuig
te geraken. Ik overlegde dit plan niet mijne gezellen en zij gaven
mjj gelijk. Zonder tijd te verliezen maakten wij de noodige toebe
reidselen, en weldra zeilden wij met ons zessen onder mijn bestuur,
in ecu kleinen schoener, naar de plaats onzer bestemming.
Het weer was stil en aangenaam, wel werd het uitspansel tegen
het zuiden en oosten door kleine onheilspellende wolkjes eenigzins
verduisterd, maar dit schrikte ons niet af.
Het. water was evenwel zoo diep dat geeu masttop ons het graf
van het gezonken schip aanduidde. Wij moesten dus op goed geluk
eene plaats kiezen om ons onderzoek te beginnen. Voort, vloog
onze schoener, en Rimmer een jongman van beproefden moed
dien ik onder mijue makkers had uitgekozen om mij op den gevaar
lijken togt te vergezellen en iktrokken onze duikerskleeding
aan. Wij zetten de helmen op bragten al het noodige in orde, de
gewigten werden aangehangen en wij waren gereed.
„Het ziet er vreeselijk donker uitBertonzeide Riinmcr tot
mij„bah een ligte nevelgaf ik vrolijk ten antwoord „alles
zal wel gaan
O klonk het dof van onder zijn helm.
„Gereed 1" riep ik tot de gezellenhoewel zij het niet hooren
konden. Ik gaf toen het gewone teekeu.
Wij gingen naar de diepte eerst ik eu achter mij Rimmer.
Het duurde niet lang, of wij hadden den bodem der zee bereikt.
Wij bevonden ons op eene schijnbare uitgestrekte vlaktedie tegen
het zuiden daalde eu zich noordwaarts verhief. Toen wij voor
ons zagen, steeg uit de diepte een duister zwart voorwerp dat ons
geoefend oog voor eene liooge klip erkende. Ik wenkte Rimmer dien
kant uit te gaan.
Welk gevoel dengenen bestormt, die voor het eerst op den bodem
der zee wandelt kan ik niet beschrijven. Hier zijn duizend dingen,
die zelfs hem verbazen, die reeds honderdmaal dezen togt heeft
gewaagd. Rondom ons ligt de met water bedekte vlakte; maar
hier kau het oog niet, gelijk in de bovenlucht, in de verte
dringen want hoe grooter de afstand isdes te digter wordt
het water da' zich in nevelachtig duister schijnt te verliezen.
Buiten het onophoudelijk geborrcl, veroorzaakt door de lucht
die uit den borst-ventilator ontsnapt en het geplas dat onze be
weging maakte, hoorde men niets. Wij stapten stevig door want
het in de bovenwereld schijnbaar plompe toestel is hier beneden zeer
voortreffelijk, en veroorzaakt den geoefenden drager niet het minste
ongemak.
Geheele scharen visschen omringden ons. Waarheen wij onze oogen
wendden overal ontwaarden wij visschen van allerlei vorm en grootte
Zij schoten ons voorbij zij speelden in het water boven ons zij
jaagden en vervolgden elkander in elke rigting. Hier vermaakte zich
eene menigte zeevarkens met allerlei lompe sprongeu daar steeg een
noordkaper langzaam naar de oppervlakte hier wemelde een onnoeme
lijk aantal kleine visschen boven ons hoofd daar wiegden zich zeege
drochten met hunne reusachtige vormen traag in den vloed heen en we
der. Zelfs versperden ons drie of vier den weg-, keken ons aan, en
bleven zoo lang op deze plaats tot wij tegen hen aanstooten wanneer
zij pijlsnel de vlugt namen.
Terwijl wij op den bodem der zee voortwandelden zagen wij bo
ven onze hoofdengelijk eene donkere wolk aan den hemel onze
boot langzaam op de oppervlakte zeilen. En thans omtrent honderd
ellen .voor ons rees de steile, zwarte klip omheog die ons oog het
eerst uit de verte had begroet. Echter waren wij nog niet zeker of
dit de plaats was, waar de „Marmion" schipbreuk had geleden.
Weldra konden wij een donkerrood voorwerp onderscheiden. Rim
mer stootte mij aan eu wees er op ik wenkte toestemmend en wij
gingen sneller voorwaarts. Binnen weinige minuten waren wij zoo
digt bij de klip genaderd dat het donker voorwerp de achtersteven
bleekte zijn vau het vaartuig, wiens romp hier voor ons lang.
Plotseling stootte mij Rimmer op nieuw aan en wees naar boven
de rigting zijner hand volgendezag ik de geheele oppervlakte van
't water in schuimende golving. Een oogenblik voer mij een
siddering door de leden; het ging echter spoedig voorbij. Wij be
vonden ons in ecnen gevaarlijken toestand. Een storm was op handen.
Zouden wij terug keeren nu wij het doel van ons streven zoo
nabij waren Reeds lag het gewenschte voorwerp voor ons. Neen,
terug keeren wilde ik niet. Ik gaf Rimmer een teeken voorwaarts te
gaan en wij volgden denzclfden weg.
Nu verhief zich de klip voor ons, duisteren schrikwekkend. De
ruwe wanden waren door het water ingevreten en op sommige plaat
sen met allerlei ons onbekende zeegewassen bedekt. Wij gingen voor
waarts klommen over eene punt die uit dc klip stak, eu daar leg
de stoomboot.
„De Marmion" was loodregt gezonken en stond geklemd. Wij
sprongen er haastig naar toe eu beklommen het scheepsboord. Daar
liet zich in de wateren een dof gekreun hooren dat ons waarschu
wend in de hooren klonk en ons het dreigende gevaar verkondigde.
Wat er te doen was moest spoedig geschieden. Rimmer ijlde naar
de kajuit, ik naar het hol ik klom den ladder af naar de timmermans
werkplaats. Alles was leegalles vol water. De golven waren binnen
gedrongen en dreven hun spel met het werk der menschen. Ik begaf
mij naar het ruim, waar dc lading lag. Eensklaps schrikte ik op het
hooren van een gcdruisch op het dek. De zware stappen van een
mensch die in doodsangst of in vreeselijke haast voort ijlttrof mijn
oor. Mij bonsde het hart hoorbaar, want het was een akelig geluid
zoo in de zwijgende diepte der zee.
Zoo snel als mijne kleeding dit veroorloofde, steeg ik door de eerste
beste opening den ladder op en sprong op het dek. ITet was Rimmer.
Hij kwam op mij af, omvatte mijn arm drukte dien krampachtig
en wees op de kajuit. ïk wilde er binnengaan. Hij zette cv den voet
dwars voor en poogde mij tegen te houden. Hij wees op de boot en
smeekte met gebaren als van eenen krankzinnige om op te stijgen.
Het is iets ontzettends, die stomme teckenen waarmee de angst der
ziel zich verstaanbaar zoekt te maken men huivert voor deze wenken
waar geen gelaat aanschouwdgeene stem gehoord wordt. Hoewel
ik zijn aangezigt niet kon zien zag ik toch zijne oogen als kolen
vuur door het plompe masker heen gloeijen.
„Ik wil hier binnen schreeuwde ik, en sprong van hem weg. Hij
sloeg de handen ineen, doch waagde het niet, mij tc volgen.
Voort ging ik. Ik kwam aan de deur der kajuit, trad in de voor
zaal, maar zag niets. Ik gevoelde eene zekere verachting voor Rimmer,
■dien lafaard neem ik nooit weder mee, dacht ik. Doch ook mij be
ving eene liuiveriug want daar beneden in den afgrond heerscht
alleen stilzwijgen, en o welk vreeselijk stilzwijgen Ik ging door de
lange zaal. Hoe heeft zij dacht ik nog kort geleden van het nood
geschrei der zinkende passagiers weergalmd Slechts dezeeman, die
met zulke tooncelen vertrouwd iskan beseffenwat er op zulke
oogeublikken iu dc ziel omgaat. Ik bereikte eindelijk de achterkajuit
en trad binnen.
Olieer des hemels
Had ik mij niet met het krampachtig gewelddat de doodschrik
verleentaan de knop der deur vastgeklemd, ik zou ter aarde zijn ge
stort. Ik stond als vastgenageld. Voor mij ontwaarde ik eene menigte
mannen en vrouweu die dc geweldige golven in den laatsten dood
strijd hadden overmandelk op de plek geketend elk in dezelfde
houdingwaarin de dood hen getroffen had. Ieder was door den
schok vau het zinkende schip van zijne plaats opgesprongen en allen
waren naar de deur geijld. Maar het water was vlugger dan zij.
Zie hoe zij zich in wilde vrees de een aan de tafel de anderen aan
de balken weder anderen aan de wanden der kajuit vastkuellen eu
zoo bleven zij staan. Aan de deur moet het gedrang nog vreeselijker
zijn geweest. Daar lagen zij op elkander gestapeld; eenigen op den
grondanderen over hen heen om in waanzinnigen spoed den uit
gang te bereiken. Een hunner had getracht, over de tafel te klimmen,
maar hij was er op blijven staan terwijl hij zich aan een ijzeren staaf
vasthield. Niemand had datgene losgelaten wat, hij krampachtig had
aangegrepenieder stond en keek verbijsterd de deur aan de deur,
goede hemelmij mij! Op mij waren deze angstvolle, schrikkelijke
oogen gevestigd die oogenwaarin het levensvuur voor den ijzigen
glans des dood was geweken, die oogen, die strak en verglaasd stonden,
gelijk de oogen van den waanzinnige. Onder dien strakken blik stolde
mij het bloed in de aderen. Deze zaamgetrokken wezenstrekken
waarin angst, vrees, vertwijfeling, in een woord alle stormen dei-
ziel te lezen waren maakten een nog akeliger contrast met de uit
puilende verkilde oogen. Het gezigt van den man op de tafelwas
afschuwelijker dan al de andere. Het lange zwarte haar fladderde
lo3 rond zijne schouders, en de woeste baard en knevels gaven hem het
vreeslijke uitzigt van eenen demon. Hoe veel smarthoe veel marte
ling welk een onuitsprekelijke doodstrijd stond op aller wanhopig
gelaat uitgedrukt!
Ik bekommerde mij niet om de gevaarlijke zee, die reeds in ligte
beweging was toen ik de stoomboot betrad. Maar de storm had met
tienvoud verdubbelde woede er over heen moeten gierenwilde men
er hier in de huiveringwekkende diepte iets van bespeuren. Onder-
tusschen was de orkaan toegenomen,-cn ook in den afgrond kon men
eenige beweging bemerken. Plotseling kreeg de stoomboot een stoot,
en trilde ouder den schok der wateren.
Alle de vreeselijke gedaauten wankelden cn stortten neer. De
hoopen lijken roldeu van elkander. De duivelsgrijns op dc tafel scheen
een sproug op mij te willen doen. Ik vlood' met een jammerlijk
hulpgeschrei, ik dacht, dat zij mij allen op de hielen zaten. Ik sprong
voort met de gedachtendaarvan daan te komen. Ik poogde mijne
gewigten af te werpen eu op te stijgen ik kon ze niet losmaken.
Met waanzinnige woede trok ik er aan zij weken niet. De ijzeren
schroeven waren stijf geworden. Een gewigt had ik met krampachtig
trekken en worstelen losgekregen maar het andere drukte mij steeds
omlaag. Ondè^ de vergeefsche inspanning gevoelde ik mijne kracht be
zwijken, mijne hbop verminderen en het scliriktooneel in de kajuit lag
loodzwaar op mijne ziel
Waar was Rimmer? Deze gedachte schoot mij als een bliksemstraal
door de ziel. Hij was er niet meer. Hij was naar boven gestegen.
Twee gewigten lagen daar welke in verschrikkelijke haast schenen
ter neer geworpen. Ja, Rimmer was weg. Ik zag naar bovendaar
zweefde en zwierde ons bootje op de golven. Langer kon ik hier niet
vertoeven al ware al het goud van Golconda in liet vaartuig geweest.
Ik wilde niet langer in de nabijheid dezer akelige dooden blijveu.
Terug dan maar De vrees gaf mijne voeten vleugelen. Ik
snelde den ladder af, doorliep nog eenmaal het holen ging tot op de
plaats terug waar ik het eerst was afgestegen. Het was er donker
een nieuw gevoel van ontzetting heving mij het luik was gesloten.
Hemel, was dit door een sterfelijke hand toegeslagen? Of heeft
misschien een der vreeselijke wezens uit de kajuit het gedaan Zou
de satan die op mij toesprong.... Vol angst ijlde ik terug. Maar
ik kon hier niet blijven ik moest voortik moest uit dit afschuwe
lijk hol ontkomen. Ik sprong den ladder op eu poogde het luik
open te heffen. Het weerstond mijne pogingen, ik bonsde er tegen
met den helm op mijn hoofd maar het luik week niet. Mijn stok
geraakte tusscheu despleet, ikgreep een ijzeren staaf dien ik als hef
boom gebruiktehet luik ging een weinig omhoog maar kon niet
verder gebragt worden. Ik keek in het rond eu zag eenige blokken
houtmet wier behulp ik het zwaar luik langzamerhand opligtte
en om de gewone opening te behouden schoof ik er telkens een
nieuw blok tusschen. Het werk ging echter langzaam en moeijelijk
voort, na veeltobbens had ik naauwelijks eene opening van vier duim.
De zee bruischte sterker en sterker. Het gezonken schip voelde er
het geweld van en trilde. Eensklaps helde het over en lag op zij.
Ik snelde nu hier dan daar, om eenen andereu uitgang naar het dek
te vinden vergeefs. Ik keerde neer het luik terug, zette mij rol ver
twijfeling neder en verwachtte den dood. Ik zag geene hoop op redding.
Hier zou ik mijn einde vinden.
Maar de stoomboot, door het geweld der golven heen en weder
geschud, werd van hare plaats gerukt. Zij stond nu te wiegelen en
de minste golfslag was voldoende om haar om te doen slaan.
Zij kraakte dreunde, werkte en draaide op hare zijde rond. Terwijl
nu het dek loodregt op den bodem stond klom ik den ladder op en
drukte liet luik open. Ik sproug er uit eu stond op den bodem dei-
zee. Het was hoog tijd want nog een oogenblik, eu het vaartuig
wentelde nogmaals.
Met de laatste inspanning van al mijne krachten trok ik aan mijne
gewigten zij gingen los braken vielen. Dadelijk begon ik te stij
gen en binnen weinige minuten dreef ik op het water.
God zij geloofd daar wiegelde de stevige hoot met mijne dappere,
kloeke mannen!. Zij bespeurden dat ik naar boven kwam; zij ont
waarden mijkwamen naar mij toeen ik was gered.
Rimmer was het ijzingwekkende tooneel ontviugttoen ik in de
kajuit tradhij bleef evenwel in de boot om steeds met zijne hulp
bij de hand te zijn. Nooit ging hij weder dc diepte in maar werd
zee-kapitein. Ik bleef bij mijn beroep, doch duik alleen naar zulke
vaartuigen wier scheepsvolk gered is.
Ik behoef hier wél niet bij te voegendat de „Marmion" niet weder
bezocht werd.
MIDDEWPRIJZEN VAN DE VOI&END2
ABTIREIEM TE ZXSRIKZEE,
van den 20 Mei 1857.
Q T OOMBOOT
STAD EIKBLlKZEia
Fart Tiierikzee.
Zondag 24, 's injdd.
Maandag ixf25,
Woensdag 27, 's ftiorg.
gedurende de maand MEI.
j i
4 '1,
Fan Botterdam.
Zaturdag 23, 's niorg. 6
Maandag 25.
Dingsdag 26,
5'/,
(diensttussghew middelburg en rotterdam,
Fan Middelburg.. Van Botter dam-
Zaturdag 23,
Zondag 24,
Maandag 25,
11 t
1ll/2
5»'a
Zaturdag 23,
Zondag 24,
Maandag 25,
s morg.
8'/«
S'/o
°ude Tarwe 1855
Nieuwe Tarwe 1856
Afwijkende dito
Z -Zomer dito
Ordinaire dito
Rogge
Winter-Gerst
Zomei'-dito
Haver
Zierikzee, '2! Mei. Binnengekomen de Engelsche
schooner Barncoose kapt. S. Garaman met ijzer van
Swansea voor Dordrecht.
Brouwershaven, 19 Mei. Binnengekomen: Jan
van Brakelkapt. J. L. Waning, President Ram,
kapt. J. R. UlrichNova Zemblakapt. H. F. Horne-
manalle 3 van Batavia naar Rotterdam, 21 dito,
Stad Dordrecht, kapt. J. II. Stuit, van Londen en
Sarahen Jane, kapt. J. B. Adams,(van Belfaslbeide naar
Dordrecht.
De diligence zal van Zierikzee 1 '/2 uur na de afvaart der rtoom
boot van Rotterdam naar Middelburg, en van Middelburg naar
Rotterdam gelijk met de aivaart der stoomboot rijden.
(dienst tusschen vl1ssingen EB rotterdam.}
Van Vlissingen. Van Rotterdam
Des Maandags Woensdagsen Des Dingsdag Donderdags en
Vrijdags, 's morgens ten 8 ure, Zaturdags, morgens ten 81-.}
na aankomst der stoomboot van ure, na aankomst van deneersten
Breskens. trein uit 's Ilage.
De diligence zal van Zierikzee l'/2 uur na deatvaait der stoom
bootvan Rotterdam naar Vlissingen van Vlissingen naar Rotter
dam '/2 uui na dc afvaart der stoomboot rjjdeu.
psijsbw tote1r ecjfïtecthhr ts ttf0 wss33.7-ï *v£3
de» 20 Mei 1857
Nederland "Werkelijke schuld
dito dito
Amortis. syndic.
Werkelijke schuld
Rusland, bij Hope 1798 1816
dito 1828/1829
bij Stieglitz. 5. leen.
dito betaalb.
bij Hope
bij Stieglitz.
dito Cert, van aas.
Poolsche schatkistb.
Oostenrijfc. Metallieken
Nationale
rente Amsterdam
Metalieken
Spanje. Buitenlandsch
Binnenlandsch
Buitenlandsch
Cert, van coupons
Portugal, Buitenlandsch
2 V» pet.
3
%l7i
4
5
5
5
4
s >h
BS"-,.
78
»63M
104,1/4
103l/4
9B5/S
861/,
80v,
76-Vs
77»/,,
88
39»/,
4113/,,
37%
24''Sa
8,3/„
45'/,
De Ned. Mudde.
f 00,00
- 12,00
- 0,00
- 11 00
- 9.50
- 7,10
- 7,00
- 6,50
- 3,25
De Ned. Mudde
Paardeboonen 6,50
Witte dito - 12.00
Bruine dito - 9 00
Graauwe Erwten 0,00
Groene dito - 7,00
Gele dito 0,00
Koolzaad - 00.00
Zaai-Lijnzaad - 00.00
Slag-Lijnzaad a 00,00
232ste/ STAATS-LOTSRIJ
P ij [de klasse
1ste Lijst. No. 10142 ƒ15001 no, 32, 5761 eu
7493 ieder 1000; no. 1321 3684, 4631 5078
8331, 42093, 12540, 18116 en 19740 ieder ƒ400;
no. 6910, 12976 en 17923 ieder 200 no. 2796,
6651, 6659, 9960, 15040, 15275 en 18105 ieder ƒ100.
2de Lijst. No. 13691 1000; no. 5139/5465 en
8171 ieder 400 no. 2399 2748 8591 11061
ei, 13640 ieder ƒ200 no. 52,8, 1399,"8574, 8972 en
15524 ieder ƒ100.
3de Lijst. No. .3032 8610, 17099 en 18279
ieder 1000 no. 2701 2800 3096 9172 9709.
10801, 15970 en 17489 ieder ƒ400; no. 1083, 12284,
17940 en 18421 ieder ƒ200 no,U96 1926, 3055,
3956, 5158, 7970, 12656/16091, 17772 cn 19671
ieder 00.
Dc~'Uommissaris Boekhouder der Naam -
looze Vennootschap .De Eendragt" herigt
aan de Actionarissen dat tegen intrekking der rece-
pissen ten zijnen,Kantore de Aandeeicn verkrijgbaar
zijn en daar zal worden gevaceerd tot uilbetaling
van 2'/s dividend, na aftrek der gedane storting in
het Reservefonds.
Zierikzee, 22 Mei 1857.
Jhr. W. M. II. de JONGE.
AFDEELING SC,HOUWEN en DUIVELAND
BER ZËEUWSCHE MAATSCHAPPIJ VAM IAU0B0UW.
op Vrijdag den 29 Mei -e. k. des middags len 12 ure
ten Huize van F. van 't Hof te Brouwershaven.
Na afloop der Vergadering Wcs-SotÊsig'onder de
presente Leden van liuizcnd OSÏABSIEE-SK-
r.a?%.
Zierikzee, 22 Mei 1857.
Namens het Bestuur der Afdeeling voornd.
De Secretaris
H. G. MULOCK HOUWER.
De Notaris Mr. C. van der
LEK de CLERCQ zalten
Sfe verzoeke van J. L. de KOK
op Zaturdag 13 Junij 1857,
's namiddags om 2 ure, in de Herberg van A. Cor-
eeel te Benesse, publiek presenteren te verkoopen
8 Bunders 49 Roeden 40 Ellen BOUW-, WEI
LANDEN en BOSCH, gelegen onder de Gemeenten
Renesse on Noordwelle.
Breeder bij biljetten omschreven.
Ten zelfden tijde en plaats zullen de Heeren A. van
KOEVERDEN en N. E. SO ETER MÉ ER veilen
31 Roeden 24 Ellen BOUWLAND genaamd «de
Ooerbeeltjes" bij Willem Smallegange onder Haam'
stede, sectie 1), no. 492.
En 2 Bunders 06 Roeden 40 Ellen WEILAND in
Florisweg onder Du.wend.ijkesectie C, no. 139,
vroeger verpacht aan J. Fondse, geremitteerd met
10,57'/,.
Oproeping voor de tweede maal.
De Burgemeester van Bruinisse roept ter re
clame opde reglhebbenden op de in die Ge
meente aangebragle STRANDGOEDEREN, be
staande in
Eene partij van p. m. 20,000 Ned. GIETIJZER,
2 ANKERS, waarvan één gemerkt Phoebe Colchester,
1 KETTING, 1 KABEL, 1 TROS1 GAFFELOUD
IJZER en TOUWWERK eene VLAG (Standaard)
donker rood met vale rand in bet midden gemerkt
Phoebe 3 stukken ZEIL en eenig WRAKHOUT.
Bruinisse 22 Mei 1857.
De Burgemeester voornoemd
C. van de STOLPË Mz.
Oproeping voor de vierde maal.
De Burgemeester van Bruinisse roept ter re
clame op, de reglbebbenden op de provenu van
p. m. 50 mud SUIKER en 40 mud KOFF1JBOONËN,
eenige bossen B1NDROTTING en eene partij WRAK
HOUT alles afkomstig van het gestrande Schip
Gouverneur Generaal Bochussen kapt. Lasetir.
Bruinisse den 22 Mei 1857.
De Burgemeester voornoemd
C. VAN DE STOLPE Mz.
TER STADS—DRUKKERIJ VAN DB ERVEN A. DE VOS.