Besturen en jÊdministratiën.
Nieuwstijdingen.
N.o 16.
ZIERIKZEESCHE
-1
VRftDAG
A.o 1844,
COURANT.
S3 FEBRUARIJ.
NOTIFICATIE.
De STAATSRAAD GOUVERNEUR van de Provincie ZEELAND.
Brengt bij deze ter kennis van de belanghebbenden dat door Zijne
Excellentie den Opperhoutvester, met overleg van Hun Edel Groot
Achtbare de Gedeputeerde Staten, is bepaald het navolgende:
1. Dat de Jagt op Ganzen en Eendvogels binnen deze Provincie
op den 20 Maart aanstaande zal gesloten zijn terwijl die op Water
snippen tot den 1 April daaraanvolgende wordt opengelaten met dien
Verstande echter, dat de laatste, wat de publieke Jagt aanbelangt,
alleenlijk geopend blijft op het Water, langs de Stranden en Oevers
van Waterplassen en op lage moerassige Landen en bepaaldelijk is
gesloten in en langs Bosschen alsmede op Bouw- en Weilanden
tot het gewone Jagtveld behoorende.
2. Dat gedurende de sluiting bij de voorgaande bedoeld het
rapen of zoeken van Eijeren van Eendvogels, anders dan op eigen of
gehuurde Gronden Grienden of Rietvelden zal verboden zijn.
3. Dal het weispel van kwartelen alleen van den 1 Mei aanstaande
tot en wel den 15 Juli)' daaraanvolgende zal mogen worden uitgeoe
fend zullende bij dat Jagtbedrijf grene andere netten mogen worden
gebruikt dan Steekgarens, Sprei-en Vliegnetten, terwijl de twee laatst-
gemelde soorten nimmer tot het slepen (tirasseren) der Kwartels zul
len mogen worden gebezigd.
4. Dat de Visscherij binnen deze Provincie, van den 1.5 April
aanstaande tot en met den 15 Mei daaraanvolgende, zal geslolen
wezen, terwijl het Visscheu met de Zegen of het Sleepnet niet geoor
loofd zal zijn van den 1 April aanstaande tot en met den 31 Mei
daaraanvolgende.
5. Dat van de bij de A'e bedoelde sluiting is uitgezonderd de
l'aling-Visscherijwelke echter gedurende den geslolen Vischtijd niet
anders dan met Aalkorven, van Wissen of Teenen gevlochten en
met het Kruisnet zal kunnen uitgeoefend wordenvermogende nog-
tans die Vischtuigen alleen daar te worden gebezigd alwaar het ge
bruik derzelve niet bij de Policie-Reglementen is verboden.
6. Dat de Visschers van beroep de door hen vóór den 15 April
aanstaande gevangen Visch tot op den laatsten dier maand zullen
mogen verkoopen.
7. Dat een ieder, die zich aangaande het bij de voorgaande
bepaalde eenige overtredingen mogt veroorloven tot de straffen bij
de wet bepaald zal worden vervolgd.
Wijders worden de belanghebbenden nader herinnerd aan het be
paalde bij de Notificatie van den 7 Augustus 1843 [Provinciaalblad
no. 85), waarhij, met wijziging van de bepalingen vervat in Art. 2,
4 en 5 der Notificatie van den 27 Februarij 1837 Provinciaalblad
no. 23) is vastgesteld
1. Dat de wijdte der Mazen van de navolgende Vischtuigen, over
derzelver grootste lengte gemeten, zal zijn ten,minste:
Voor de Zegen (Sleepnet) de vleugels 25. de kuil 20 Nederl. Stre
pen; voor de Fuiken de vleugels en het lichaam 25, de kuil en kruik
20 Nederl. Strepen.
2. Dat na den 1 Januarij 1845 geene Zegen en Fuiken onder
de gemeldeen geene andere Vischtuigenonder de vroeger vastge
stelde maat zullen mogen worden vervaardigd verkocht of tot het
visschen gebezigd.
3. Dat de vroeger gemaakte bepaling omtrent de wigt van de ge
vangen wordende Aal of Paling is opgeheven en het den Visschers
voortaan vrijstaat over den van die soorten gevangen Visch naar
goedvinden te beschikken.
4. Dat de overige bepalingen der Notificatie van den 27 Februarij
1837 in derzelver geheel blijven.
En zal, ten einde niemand hiervan onwetendheid voorwende, deze
worden afgekondigd en aangeplakt, waar zulks gewoon is te geschie
den mitsgaders in het Provinciaalblad geplaatst.
Middelburg, den 16 Februarij 1844.
De Staatsraad Gouverneur voornoemd
VAN VREDENBURCH.
PUBLICATIE.
BURGEMEESTER en WETHOUDERS der Stad ZIERIKZEE
in ervaring gekomen zijnde dat art. 10 van het Reglement op den
brand binnen deze Stad niet algemeen wordt nageleefd.
Herinneren bij deze de Ingezetenen aan derzelver verpligting, om
de haard-asch in het hijzonder maar ook alle vuilnis aan de dage
lijks rondrijdende Karlieden af te gevenen herhalen hel verbod
otn Mestputten op derzelver Erven aan te leggen of te bouden en
vooral om de haard-asch aldaar uit te storten en te vergaren soms
in de nabijheid van Schuren waardoor het brandgevaar nog vermeer
derd wordtzijnde de Commissaris van Policie uitdrukkelijk gelast
om tegen de bedoelde misbruiken naauwlettend te waken en de over
treders te vervolgen.
En opdat niemand hiervan onwetend zij zal deze worden afgekon
digd en in de Stads Courant geplaatst.
Gedaan ten Raadhuize der Stad Zierikzeeden 7 Februarij 1844.
Burgemeester en Wethouders -voornoemd
DE CRANE, vt.,
Ter ordonnantie
De Stads Secretaris
W. J. P. KROEF.
BEKEN DM A KING.
De COMMISSIE ter Uitdeeling van SOEPaan Behoefligen binnen
deze Stad in aanmerking nemende, dat de eerste Inschrijving op
verre na niet toereikend is bevondenom de uitdeeling van Soep
tot het gewone tijdstip te kunnen doen voortduren en het evenwel
voor de bedeelden allerwenschelijkst is, de uitreiking daarvan nog
eenen geruimen tijd uit te strekken brengt bij deze ter kennis harer
meervermogende Stadgenooten dat op Maandag den 26 dezer de bil
jetten van Inschrijving aan de huizen der Ingezetenen rondgebragt en
drie dagen daarna weder zullen worden opgehaald.
De Commissie zoude vermeenen aan dé milddadigheid harer Stadge
nooten te kort te doen door dezelve ook in deze tweede inschrijving
tot eerie ruime bijdrage op te' wekken; zij acht het voldoende te
kennen te geven dat de algemeen bekende behoefte in den winter
eene ruime tweede inschrijving noodzakelijk maakt om tot het ge
wone tijdstip te kunnen blijven bedeelenhetgeen alleen door milde
bijdragen kan worden verwezenlijkt.
Gedaan te Zierikzee, den 20 Februarij 1844.
De Commissie voornoemd
W. D. de JONGE, vt.,
Ter ordonnantie van dezelve,
J. ISËBREE MOENS.
1 -■
NEDERLANDEN.
's GRAVENHAGE den 21 Februarij. H. K. H. mevrouw de prin
ses razz Oranje, vergezeld van den erfprins, is gisteren morgen naar
Stuttgardt vertrokken.
In de zitting van de tweede kamer der slaten-generaal van eer
gisteren beeft de centrale afdecling haar algemeen verslag uitgebragt
nopens het ontwerp van wethoudende eene buitengewone belasting
op de bezittingen. De beraadslagingen over dat belangrijke ontwerp
zijn bepaald op aanstaanden vrijdag.
In den loop dezer zitting is gebleken, dat, onder de in de voor-
drngt gemaakte wijzigingen, deze behooren 1.° dat bet bedrag der
belgsting in sommige klassen verbooging heeft ondergaan en 2.° dat
men aan de inschrijvers in de vrijwillige geldleening bij bet doorgaan
der belasting, de vrijheid laten zal, om hun aandeel als don gratuit
te beschouwen.
Het provinciaal geregtshof van Zuid-Holland, tweede kamer, heeft
zich jl. donderdag, vrijdag en zaturddgonder het voorzitterschap van
den edel groot achth. lieer m.' Philipse, bezig gehouden met de behan
deling der zaak van Anlje van Harten, oud 20 jaren beschuldigd van:
1." moodwilligen doodslag, met voorbedachten rade gepleegd (moord)
2.° diefstal ten huize van haren meester tijdens zij bij denzelven voor
loon in dienst was, jegens eene mededienstmeid aldaar inwonende, en
3.° moedwillige brandstichting, in een bewoond gebouw gepleegd.
Uit de akte van beschuldiging, in deze zaak opgemaakt, blijkt, dat
de beschuldigde van Maart tot October 1842 als meid in dienst geweest
is bij J. Visser, bouwman te Langeraardat zij dien dienst bij herhaling,
zonder eigenlijk bekende reden heeft verlaten datdaar weder terugge
keerd haar op zondag, den 23 October, werd toevertrouwd de zorg
over drie kinderen dat een derzelve, Willem geheeten oud 21/, jaar,
spoedig werd vermist; dat, na eenige nasporingen het lijkje gevonden
is in eene sloot in de nabijheid dat, niettegenstaande alle aangewende
pogingen het kind niet weder in het leven is kunnen worden terugge
roepen en dat men dal overlijden aan ongeluk dat is aan het verdrinken
van het kind heeft toegeschreven. Dadelijk na het Ontdekken heeft de
beschuldigde uilgeroepen dat men haar dit ongeluk niet moest wijten
dat het hare schuld niet was. Niettegenstaande niemand haar over het
gebeurde hard gevallen was, heeft zij niettemin dien dag geen werk meer
willen verrigtenen is zij des avonds van daar weggeloopen. Den 3
November trad zij in dienst hij den schipper C. van der Bijl, te Aarlan-
derveen alwaar zij haar werk behoorlijk heeft gedaan. Den 7 dier
maand, des morgens, ontstond er in de vliering of hooizolder brand
waardoor meer dan 2000 ff} hooi verbrand en aan het gebouw eene schade
van omstreeks f 800 veroorzaakt is. De beschuldigde was nergens te
vinden, en het bleek alras, dal zij eenige barer kleedingstukken had.
medegenomen. Dit en eenige andere omstandigheden wekten zware
vermoedens legen haar op dat zij den brand moedwillig had aangestoken
hetgeen den burgemeester van Aarlanderveen heeft doen besluiten haar
te doen opsporen en voor hem te doen brengen. Dadelijk heeft zij aan
dien ambtenaar hare misdaad beleden, welke bekentenis zij later voor
den regter hoeft herhaald zonder toen evenwel eenige reden voor hare
misdaad te willen opgeven. Na eene week te Leiden in hechtenis te zijn
geweestheeft zij aan eene medegevangene te kennen gegeven dat zij
behalve de door haar gepleegde brandstichtingnog twee zakén op het
hart had die haar beangstigden en wel ten eerste, dat zij verkocht had
een platgetrapten zilveren vingerhoed dien zij op de werf van haren
meester bij den stoep gevonden had en die ongetwijfeld door eene der
huisgenooten daar verloren was, belgeen, bij onderzoek, bleek met de
waarheid overeenkomstig te zijn. Later gaf de beschuldigde aan de
medegevangene op dal zij ook schuldig was aan moord dal /ij namelijk
het 21/jjarig zoontje van Visser moedwillig en voorbedachtelijk met het
hoofd voorover in de moddersloot had geworpen en alzoo van het leven
beroofd dat zij het plan daartoe reeds op den 19 had beraamd dat het
doel van deze misdaad was geweest om de vrouw van Visserdie eerst