N.° 100. ZIÉRIEZ EESCHE VRIJDAG A.° 1843. COURANT. M est uren cn Administration. Nieuwstijdingen. 16 DECEMBER. SLUITING DER GR00TE JAGT. NOTIFICATIE. De STAATSRAAD GOUVERNEUR van de Provincie ZEELAND brengt bij deze ter kennis van de belanghebbenden, dat door Zijne Excellentie den Opperhoutvester, met overleg van Hun Edel Gr. Acbtb. de Gedeputeerde Staten dezer Provincie,, de sluiting der Groote Jagt is bepaald op den 15 dezer maand voor het 4"° en 5d° district cn op den 31 daaraanvolgende voor de drie overige distric ten en zulks, op eiken der voorzeide dagen, met zons-ondergang zullende het tijdstip der sluiting van de jagt op Ganzen, Eenden en Watersnippen nader werden vastgesteld. En ten einde niemand hiervan onwétenheid voorwende, zal deze worden afgekondigd cn aangeplakt waar zulks te geschieden gebruike lijk is mitsgaders in het Provinciaalblad geplaatst. Middelburgden 9 December 1813. De Staalsraad Gouverneur voornoemd VAN VREDENBURCH. GROOT-B RITTANNIEN. LONDEN den 8 December. O'Connell heeft in eene vergadering te Limmerik weder cene lange aanspraak gehouden en daarbij onder anderen het volgende gezegd «Mij is te kennen gegeven dat zoo ik er in wilde bewilligen om de herroeping op te geven do ver volgingen tegen mij gestaakt of wel zoo er vonnis tegen mij rnogt gaan dat vonnis niet ten uitvoer gelegd zou worden. Zulk een aanbod is aan mij gedaan geworden." FRANRRIJ K. PARIJS, den 10 December. De dagbladen der legitimistiscbe partij doelen eene briefwisseling mede, welke te Londen dezer dagen tusschen den hertog van Bordeaux en den lieer de Chateaubriand is gevoerd ge worden. De genoemde hertog heeft aan laalstgemelden te kennen gege ven dat hem aangenaam is geweest zich met denzelven te hebben mogen onderhouden over groote toekomstige belangen, en dat hij met vertrouwen den tot.dusverre gevolgden weg zal blijven bewandelen. Het antwoord van don heer de Chateaubriand is grootendeels een'weerklank van 's her- togs brief. !n hetzelve wordt almede bijzonder gedrukt op de toekomst van Frankrijk en op de onschuld van den hertog vim Bordeaux, aan welken niets anders kan worden te laste gelegd dan dat hij een afstam meling is van bet 'geslacht van den H. Lodewijk. Aizoo heeft men zich in de meening bedrogen, dat de beer de Chateau briand naar Londen was gegaan, cm den pretendent van de ijdelheid zij ner verwachtingen te overtuigen. De burggraaf is alhier teruggekeerd. In het ongelukkige Spanje hefcft dezer dagen weder eene gebeur tenis plaats gehad die wel verdient vermeld te wordenen men niet geheel zonder vrees is voor liet weder ontstaan van ernstige verwik kelingen daar le lande. De minister Oloznga, ontwarende, dat de vergadering der cortes niet op zijne hand was, beeft der jeugdige ko ningin de onderteekening van een besluit tot ontbinding dier verga dering, afgeperst. De koningin heeft eencn raad bijeen geroepen en daarin verklaard dat de minister Olozaga haar tot de onderteekening van het besluit, in den letterlijken zin van het woord,, gedwongen bad. De minister, die tot zoodanigen stap was overgegaan, om de portefeuille te behouden, werd dadelijk afgezet, niet meer bij de ko ningin toegelaten cn toen bij zich kort daarna weder aan bet paleis vertoonde door de hellebardiers afgewezen. Er is weder bloed in de straten van Madrid gestort; de troepen zijn gedrongen geweest los te branden op het gemeen hetwelk de zelve bedreigden, en aan de Puerta-del-Sol en in de straat van Mon- tera zijn 5 of 6 menschfiri doodgeschoten. De aanstokers van deze onlusten zijn gewezen esparteristische officieren die zich vermomd onder het volk gemengd hebben, om de kreten: weg met de koningin aan te heffen. Sommige van dezelve zijn gearresteerd geworden op het oogenblik dat zij de vlugt in een koffijhuis wilden nemenzij zijn dadelijk opgezonden naar de groote kazerne, waar zij ten naauwsten bewaakt worden. Angst en schrik heerschen alom en men vreest de onlusten andermaal nog heviger te zullen zien uitbarsten, alzoo het geruebt loopt, dat ettelijke soldalen en onder-officieren van het gar nizoen volstrekt weigeren de wapenen tegen het volk op 'te riemen zoo zij daarin niet door de nationale garde worden bijgestaan en er is geene nationale garde voorhanden. NEDERLANDEN. 's GRAVENHAGE den 11 December. In de zitting van de tweede kamer der staten-generaal van heden zijn ingekomen drie ontwerpen van wet, betreffende de geldelijke aangelegenbeden des rijks. Bij het eerste wordt de regeling voorgedragen van den achterstand van voor 1840, waarvan het eindcijfer tot 4,300,000 wordt teruggebragt. Bij het tweede wordt voorgedragen om 17 millioonen te heffen van dc bezittingen ten einde te voorzien in het tekort over de jaren 1841 1842 en 1843, derwijze, dat daarmede de in 1843 gecreëerde 9'/s millioen schatkistbiljetten buiten werking zouden worden gesteld. Bij het derde wordt vaorgedragen om, ten einde te'voorzien iri het ontbrekende over 1844, te heffen nog 2 opcenten van het gedisteleerd en nog 12 opcenten van het regt van successie en voorls 5 millioenen van de bezittingen en dat voor het einde van 1844 bij de wet zal worden bepaald op hoedanig eene wijze het ontbrekende voor 1845 zal worden aangevuld. Bij deze stukken is eéne breedvoerige memorie van toelichting ge voegd. Daarin wordt betoogd, dat de regering, voor zooveel in haar was, de uitgaven van het rijk tot bet strikt noodzakelijke beeft terug gebragt maar dat zij oordeeltdat de bezuinigingen derzelver uiterste grenzen hebben bereikt. Zij toont het belang aan dat het krediet van den staatdoor een kracbligen maatregel voor nu en het ver volg worde geschraagd. De "omstandigheden eischen volgens de me morie het uitschrijven van eene buitengewone belasting. Die belasting zal voor eens worden geheven. Zij zal zijn eene belasting op do bezittingen. Zij die haar kunnen dragen zullen getroffen worden. Do nijvere middenklasse wordt daardoor minder, de mingegoede in hef geheel niet gedrukt. Ook de inkomsten der ingezetenen zullen onder den maatregel begrepen worden waaraan volgens eene bij de wet vast te stellen vermenigvuldiging eene kapitaalswaarde gegeven wordt. De bezittingen der burgeren daaronder begrepen de inkom sten tot bezittingen herleid worden op 2300 a 2400 millioenen geraamd. Er wordt voorgesteld om een en een half percent van die bezittingen te vorderen. Bet bedrag hetwelk men door deze buitengewone belasting hoopt te verkrijgen beloopt vijf en dertig millioenen guldens waarmede onder anderen gedekt zullen worden 1." de achterstand van 1840 en vroeger ƒ4,300,000; 2.» die van 1841 1842 en 1843 ƒ17,000,000; 3." de dienst van 1844 ƒ5,000,000. Intusschen zal de regering door het openstellen eener vrijwillige leening tegen 3 percent eene poging aanwenden om bet beffen der belasting voor te komen. Voorts zal er gelegenheid worden gegeven om eene grootere som dan het bedrag van hetgeen men in de be lasting verschuldigd is in de schatkist te storten of wel eene' daar mede gelijk staande waarde in staatsschuld te leveren. Eindelijk zal men de ingezetenen in de mogelijkheid stellen om door eigene aan gifte de openbaarmaking en nasporing der fortuinen voor te komen. Oin het den ingezetenen gemakkelijk te maken zal de voldoening der belasting over 2 jaren worden omgeslagen. Tot geruststelling van de vertegenwoordigers vestigt de regering een blik op de toekomstige ontwerpen tot verder herstel van 's rijks geld middelen. Het eerkt komt daarbij in aanmerking eene conversie, waartoe, het te gelde maken der belgiscbe inschrijvingen naar men zich vleit eene gunstige gelegenheid zal aanbieden. De regering zegt de aanbieding van een daartoe strekkend voorstel toe. Zij vertrouwt dat een goede uilslag van eene conversie eene hesparing van 2 a 2*/2 millioen zal opleveren. Ten tweede heeft de regering het oog op eene gedeeltelijke aflossing van de schuld aan de Handel-Maatschappij. Een en ander maakt de hoop levendig dat het niet noodzakelijk zal zijn voor 1845 en volgende jaren verder eenige buitengewone hulp middelen aan te wenden. Eindelijk wordt aan de kamer medegedeeld, dat Z. M. koning" Willem Frederilcgraaf van Nassau zich bereid verklaart heeft om uit bijzondere middelen, op eene krachtdadige wijze, tot de redding uit den finonciëlen nood mede te werken. Tot dat einde zal Z. M. eene som van tien millioenen guldens legen drie percent aan den lande voorschieten indien du ontwerpen betrekkelijk den achter stand enz. welke aangeboden worden kracht van wet zullen hebben erlangd. Dat aanbod is door Z. AI. den tcgenwoordigen koning welwillend aangenomen. Voorts heeft Z. M. de graaf van Nassau 4 millioenen guldens ten offer gebragt vorderende Z. M. namelijk, aan voorschot ten van verschillende ondernemingen als bet kanaal van Terneuzen van Voorne enz., eene som van ƒ4,259,241. De verschillende be langen in deze ondernemingen betrokken wenscht Z. M. zoodanig geregeld te zien dat de schatkist daarvan geen bezwaar wel voordeel geniet opdat hoogstdezelve (gelijk gezegd wordt in den brief aan den tcgenwoordigen koning, die aan de kanier mede is overgelegd,) niet verloochene de beginselen welke bem steeds geleid en zoo dikwerf bewogen hebben om aanzienlijke sommen ten behoeve van betgeen bet dierbaar vaderland in zijne oogen Vorderde in de waagschaal te stellen ja zelfs zoo noodig op te offeren. In verband hiermede wenscht de graaf ook bij te dragen lot leniging zooveel mogelijk van den moeijelijken toestand waarin zich 's rijks financiën bevinden, ten gevolge der mindere prijzen van de oosl-indiscbe voortbrengselen en van de vermindering in de algemeene welvaart, welke bet te hopen is dat slechts lijdelijk wezen en ophouden zal met de oor zaken welke die hebben aangebragt. De graaf droeg kennis van do wijze waarop Z. BI. zich voorstelt in dien toestand te voorzien en hij is alzoo hij daarin waarborgen voor dc toekomst erkent naar aanleiding van dit een en ander te rade geworden Z. M. aan te bieden 1.° Ten behoeve van den staat af te zien van alle vordering welke hij Ier zake van voorschotten voor het kanaal van Gend naar Ter- neuzen is hebbende 2.° Dat zijne vordering op het kanaal van Voorne bepaald wordo op eene ronde sorn .van ƒ2,000,000 3.° Terug te geven al de obligation op het kanaal de Grift; 4." Toe le stemmen dat hij voor de vorderingenwelke hem verschuldigd blijven geen ander of verder regt van aanspraak op den staat zal hebben dan voor zooverre de zuivere inkomsten van de beide kanalen (die van Voorne en van de Grift) zullen strekken otn hem in de eerste plaats drie ten honderd aan jaarlijksche rente en vervolgens zoo mogelijk achtereenvolgende de aflossing te doen geworden

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1843 | | pagina 1