VST 11 ff c K3 EJ "G d V I - "5 o B S G- I 5 =f n 9 g - S i »i Cr? a U u CÏ u e, C u u o C® 0.5 0,6^ ^sRctaN^Vrfl^ *4 a-Si5* - w c BTÏ 1 w*.h d- U i k U V u I- R'^-Ü fe N •u **3 -"3 O O tb U 1 3 M J; fjgg-&s5'SktSi£€s^«iS4i ssla^ssëslïl! TFT: Wf*l "j- w •- fc« r» i) 'J fï tia v "S a: Z - -5 v s 5 ctór ÏÏS^i'pïi'^o^g.'zooS-r; SriCvtasgiHBsSwaCOB Bijluit van den 14 Augustus tfaj, houdende bepalingen cmtiend de Nederiandfekc jonge lieden, welke buiten 's lar.dtin z/chumanrora onderwezen werden. Wij WILLEM, enz. Op het rapport van onzen minister van hinnenland- fche zaken van den 2 Julij laat (liedenNo. 9a,war.r- cit blijkt dat forntsige ouders hunne kinderen buitelt's lands zendenten einde in de humaniora onderwezen te worden, overwegende, dat er gegrond» vrees he- Baat, dat zij op eenige dier buitenlatidfc'te fcho'fen heginfclen opdoen, die san onze vsrieriai dfclie inhei, lingen en aan de gevoelens der Nederlanders vreemd en daarmede firijdig zijn; en willende de nadoelen sfweren, welke daaruit voor de Nerierlanofcfce jeugd en voor den ftaat zouden kmtren geboren worden; gezien het rapport van den directeur-generaal voor de zaken van den Roomsch - Katholijkén eeredienstvan den 2Ó Julij il. N®. 14; alsmede het nader rapport vsn onzen minis'er van hinnetilandfche zaken, van den 6 Augustus 1825, lirt Fr»',- Hebben befloten en betluiten t Art. i. Geette Nederiandfche jonge lieden, die, na den 1 October asnfiasnde, 'buiten 's lane's de hu- njanióra hebben geleerdzullen mogen worden toege laten dot ectie van onze bónge fcbolenof tot het col legium philofopbicuro, Mi ons'kelJnitvan den 14 Jmtij laatstleden (StaatsbladN®. 56), opgerigt. aTen einde de u'tveering vat! dit verbod te verzekeren, zullen de Nederiandfche jonge liedendie, vólgers de bepalingen van het reglement op het booger onderwrs, door ten bevoegd fchoolbeiluur binnen het Rijk niet ziin bekwaam verkiaard cm tot de akademifche lesfeu tc tvoideo toegelaten, en die der» halve een examen bij de faculteit van letteren moeten afleggen, alvoren als ftudenten te,kunnen ingefchreven worden, van nu voortaan tot dit examen niet worden toegelaten, dan op vertoon der nooriige getuigfebrif- ten van hunne leeraren, en op de verklaring van den burgemeester van derzeiver woonplaats, waaruit zai behooren te blijken, dar zij aldaar hét onderwijs in de oude talen, en in de beginselen der we enfehap- pen, gedurende eenige jaren, onafgebroken bij voor noemde leeraren hebben genoten. Deze ge uigfebriflen zuilen bij den fenaat van iedere hooge tchotl bewaard worden. 3. De Nederiandfche jsnge liedendie na den 1 October aanftaande de butnahiora, bui'en 'slands, mogten hebben geleerd, of zii, die bunnre akademifche of theologifche iludien buiten 'slands mogen hebben gedaan, zuilen door ons tot geene ambten benoemd, noch tot het bekleedeti van geestelijke bedieningen toegelaten worden. Onze minitser van binnenlandfebe zaken is belast met de uitvoering van het tegenwoordige befluit, hetwelk in het Staatsblad zal worden geplaatst. Gegeven te 'sGravenhage, den 14 Augustus des jaars 1S25, en van 'Onze regering h.t twaalfde. (Geteekeedj WILLEM. Van woge den Koning, (Getcekend) j. g. de meij van streefkerk. Uitgegeven den 23 Augustus 1825, De Secretaris van Staat. Geteckcndj. s. de meij vati streefkerk.

Krantenbank Zeeland

Zierikzeesche Courant | 1825 | | pagina 2