John O'Mill werkt aan z'n
Als ik me
rot voel
dan maak
ik 'n gran"
'i s.
60 jaar strijd tegen de krachtterm
I-SLAG
KNEUZEN
rnj
uit-
99
m
p
Bond tegen 't vloeken groeit
net als het vloeken zelf
;ling
!te
;enszand
Sis*' Is» 'V*
m»
Lv» f
:,:A i v i
IIS GHIJZELS
Ieinkenszand
HUIS
■KENSKERKE
VAN DISSEL
Sm
1 v 1
N£
v>
Spreuken
Orde
Broedplaats
Der Sex
EK VERKOPEN
Eindtijd
Snelle groei
Tong doorpriemd
Bastaardvloek
Subsidies
Bond en E.O.
Blijven proberen
markten betekent, samen-
fn gezetlige drukte om je
ehoorlijke mate van zelf.
.ktieve jonge mensen, die
in onze filialen te OOST.
tn als
alle steun van ons bij de
maken bij onze bedrijfj.
|)OR te BERGEN OP ZOOM,
dag t.m. vrijdag tussen
ïiptember 1975. des namiddags omI
Stenge" Laan van Barbestem tel
eke van het Gemeentebestuur
j)tlek verkopen.
WOONHUIS
i te Heinkenszand, kadastraal bekent
AH nummer 1401, groot 2.39 are
Irden bij betaling koopsom
jl en 8 sop' .nber a.s des namiddags
lun het perceel na g' "imng c
i Zeeland, betaling tl utterlijkj
Ie toewijzing en bel 'til
Iftnltleve toewtjzln
kantore van vu,.
te Goes
01150-7940
I '*f a -;'l
zr*mih
-
f*" •»-*
•mat
;;v. WM8BI
Hardnekkig ls het verhaal dat komieken thuis bij moeder
de vrouw zulke chagrijnige wezens zijn. John o'MiÜ, schrij
ver van merkwaardige breinbrouwsels, veelal limericks en
taalgrappen, lijkt thuis niet humeuriger dan hij op school is,
waar hij Engels geeft aan middelbare-scholieren. Maar er is
toch iets merkwaardigs met hem. Hij lijkt op papier origine
ler en geestiger dan in een gewoon gesprek.
We zouden een interview met hem hebben. Er was niet veel
tijdvoor beschikbaar en het ging ook niet om zo'n diepspit-
tend spervuur van vragen waarbij het slachtoffer al of niet
beleefd wordt verzocht zijn ziel bloot te leggen. Zo maar een
simpel gesprek omdat binnenkort zijn tiende en - naar hij
zegt - allerlaatste bundeltje met grappen, limericks, taals
pelletjes en kunstig koeterwaals uitkomt. Daarnaast is hij
eerder dit jaar zestig geworden.
John O'Mill - zoals hele volks
stammen intussen wel weten -
de Bredase leraar-Engels J. van
der Meulen woont in een fijn
huls - twee-onder-één-kap - in
eenna-oorlogse wijk die al weer
oud genoeg om er bewoond en
menselijk uit te zien. Enkele
tientallen meters achter zijn
huis loopt een van Breda's be-
langrijkste uitvalswegen. De-
I sondanks zijn huis én tuin van
O'Mill (laten we hem zo verder
maar noemen) samen een wel
dadige oase van rust en gezellig
heid, een nieuwe aanwijzing dat
deze op papier zo komische man
thuis in elk geval geen chagrijn
is. Die tuin van O' Mill is iets bij
zonders en hij is er zeer trots op.
Trotser nog dan op zijn boekjes
die hij steevast aanduidt als
O'Milletjes en waarvan het eer
ste Lyrical Laria, al bijna twin
tig jaar geleden uitkwam.
In zijn O'Milletjes, zijn „Ja
panse" keientuin, zijn kodde-
beelden en non-keramisch aar
dewerk leeft hij zich uit. Zo
sterk, is mijn indruk, dat hij met
vreemdelingen slechts via die
limericks, keien en koddebeel-
den communiceert.
Dat gebeurt wel op een vrien
delijke manier en met precies
zo'n glimlach als je verwacht
van een man die Lyrical Laria
geschreven heeft. Maar vanaf
het moment dat ik op de bel
druk, voel ik me opgenomen in
een door hem nauwkeurig gep
land en geregisseerd spel dat
„Interview" heet.
In plaats van de voordeur
open te doen, waar ik tenslotte
sta te bellen, komt hij vanachter
zijn huis te voorschijn. Hij
neemt zelf gelijk het initiatief:
„De meesten van u komen hier
om met mij te praten over die
éne hobby van me, mijn O'Mille
tjes, maar ik heb nog een andere
hobby: Kijk maar om u heen.
Juist, een Japanse tuin".
Honderden, wellicht duizen
den zwerfkeien sieren zijn tuin;
gewoon opgehoopt, verwerkt als
plaveisel of opgemetseld tot rot
sige muren, waarvan hij er één
de Jubelmuur heeft genoemd. Er
is ook een Jajempoort, afgerand
met vierkante jeneverflessen.
Hij herontdekte - zoals hij het
noemt - de oude hoerenkunst
van het bestraten van erven met
in de akkers opgeploegde
zwerfkeien.
Tot zijn nieuwste vondsten
behoren de plaveiselspreuken in
het Russisch, Jiddisch of in een
Keltisch dat meer weg heeft van
oud-Engels. Die spreuken zien
er bedrieglijk antiek uit, maar
zijn het niet. Hij maakte ze zelf
en wat ze zeggen is onverander
lijk vriendelijk: God zij met U,
welkom in dit huis en dergelijke
spreuken.
„Die keien, dat gelooft bijna
niemand, heb ik allemaal ge
vonden op nog geen vijftien ki
lometer afstand van Breda",
zegt hij trots-lachend, terwijl hij
wacht op mijn voorspelbare ver
raste reactie. „De meeste heb ik
geraapt bij Gilze. Daar moet
ooit een oerrivier hebben gelo
pen die al deze keien heeft aan
gevoerd. Ik verzamel ze al jaren,
maar de grote buit haalde ik
binnen toen wegenbouwers bij
Gilze die zandgroeve begonnen.
Die zat vol met de prachtigste
keien!"
Door de Jajempoort, langs de
Jubelmuur en de verticale tuin,
over de plaveiselspreuken en
langs een tegel waar hij eens uit
onwetendheid een vuurstenen
vuistbijltje inmetselde, komen
we bij een van zijn non-
keramische aardewerkproduk-
ten: een glazen of plastic fles die
hij volgens een geheim
zandstraal-procedeé heeft om
getoverd tot een inderdaad be
gerenswaardige kruik.
Omdat het begint te regenen,
laten we de uitnodigende tuin
stoelen voor wat ze zijn en voert
O'Mill me naar binnen waar ik
tenslotte kennis maak met zijn
wonderlijke koddebeelden, bi
zar gevormde stukken steen en
hout die hij vond en opsierde tot
vaak intrigerende en niet zelden
de verbeelding prikkelende
voorwerpen.
Terwijl ik van mijn verwonde
ring en bewondering blijk geef,
word ik vriendelijk weggepoot
op een zachte, comfortabele
bank en komt de koffie. John
O'Mill pakt zijn plakboek en
rangschikt notities die hij ken
nelijk voor dit gesprek heeft ge
maakt, want hij zegt: „U hoeft
niks op te schrijven. U krijgt
deze notities straks mee en de
rest vindt u in de knipsels die ik
u meegeef. Het wordt op die ma
nier bijna gênant om de begin
vraag te stellen maar ik riskeer
zijn bestraffende leraarsblik en
vraag hoe het allemaal is begon
nen. Hij verwijst voor het ant
woord naar de knipsels maar na
enig aandringen wil hij het ook
nog wel zeggen, waarbij hij er
zelfs in slaagt niet te laten mer
ken dat hij dit slechts tijdver
spilling vindt.
„Die woordgrapjes waren
oorspronkelijk pogingen om de
aandacht van mijn leerlingen
vast te houden. Ook als een soort
zelfbescherming, als een middel
om de orde te handhaven door te
boeien. Ook maakte ik op die
manier ezelsbruggetjes om de
leerlingen te helpen bij het in
studeren van moeilijke woorden
of lastige klemtonen. Legden ze
bijvoorbeeld de klemtoon ver
keerd bij het woordje „interes
ting", dan maakte ik een rijmpje
met het woord „sleutelring",
begrijpt u?"
Soms las John O'Mill die
rijmpjes voor in de huiselijke
kring en het duurde niet lang of
er was iemand die zei: je moet
die dingen publiceren. „Mand
ril", al lang weer ter ziele, was
het eerste blad waarin een lime
rick van John O'Mill verscheen,
later volgde de Groene Amster
dammer. Wim Kan reageerde er
zelfs op en al spoedig stond de
bekende „grote slee met keurige
meneer" uit elk carrière-
sprookje voor O'Mill's deur. Die
keurige heer gaf in 1956 O'Mill's
eerste bundeltje „Lyrical Laria"
(in Dutch en double Dutch) uit.
Sindsdien schijnen er zeer veel
fervente O'Mill-verzamelaars te
zijn. De verkoop van de boekjes
is tenminste altijd goed gegaan
maar toch wil John O'Mill ermee
stoppen. „Popsy Poems" wordt
het laatste. Het verschijnt ko
mende winter, rond kerstmis.
Wat John O'Mill doet lijkt erg
simpel als het eenmaal op papier
staat maar het vergt een speciale
kijk op woorden. Maar weinig
mensen hebben dat. Hij goochelt
in gedachten met woordbeelden,
vormt spelenderwijs nieuwe
woorden, geeft ze door verleg
ging van een klemtoon of over
brenging in een andere taal een
geheel nieuwe, verrassende of
bizarre betekenis. Hij leest me
voor hoe dat gaat:
„Ik lees altijd wat er staat en
gelijk wat er niet staat. Zie ik
bijvoorbeeld een reclametekst
voor Bums Brood dan is dat voor
mij, naast brood, al dan niet
dwarsgebakken door meneer
Bum, ook nog „kroost van de va
gebond", omdat „a bum" Engels
of Amerikaans is voor vagebond
en „brood" goed Engels is voor
kroost. Waar een ander alleen
Bier en Broodspot leest, zie ik
ook nog een lijkbaar (a bier) en
een plekje om te broeden (a
brood-spot). Toen tien jaar ge
leden een conservenfabriek in
Breda met een nieuwe chocola-
demelkdrank kwam onder de
naam Hero Milk, zat ik in mijn
maag met die heldenmelk. Als
alle andere tv-kijkers vol span
ning het voetbalgebeuren vol
gen op het scherm zie ik, behalve
dat, ook nog reclameteksten die
het veld omkomen en voor mij
verkondigen dat de „held ver
domde patatten drinkt" (Hero
Drinks. Dam Chips). Ik kan het
niet helpen".
John O'Mill houdt ook van een
practical joke. Zo introduceerde
hij dit jaar in de Groene Am
sterdammer, onder het pseudo
niem dr. J. J. van den Meulen-
beeke van het Instituut voor
Vergelijkende Taalstudies te
Leuven, een nieuwe Europese
taal, Euroglot geheten en een
aaneenschakeling van kennelijk
heel goed leesbaar koeterwaals
want een week later publiceerde
De Groene een pagina vol reac
ties waarvan er vele waren ge
steld in het spiksplinternieuwe
Euroglot. Slechts een enkele
reactie gewaagde van een moge
lijke 1-aprilgrap, wat Euroglot
inderdaad was. Een paar Espe
rantisten echter waren boos op
„dr. van den Meulenbeeke" en
diens volstrekt overbodige Eu
roglot.
„De limerick", zegt John
O'Mill hoort bij het Angelsaksi
sche taalgebied" en - „hallelu
ja" - deze versvorm doet het ook
goed in Nederland. Maar in
Duitsland en Frankrijk wil het
niet met de limerick. Als ze er al
zijn, dan werden ze vaak door
buitenlanders gemaakt". In
Popsy Poems verschijnen er een
paar van John O'Mill. Een ervan
gaat als volgt
Der Sex, sprach die Magd auc-
Sankt Gallen,
Der Sex hat mir niemals getal
len.
Wlr helfen dir gern'
Sprachen Hollander Heri cj».
Ihre Adresse is jetzt: Auf den
Wallen.
John O'Mill is door zijn noti
ties heen. Uit de keuken komen
vage geuren van het middag
maal dat er wordt bereid. „Het
wordt tijd dat we gaan eten",
zegt hij en eVen bekruipt me het
idee dat hij ook m'n lunch gere
geld heeft. Maar dat is niet zo.
Via de garage - „mijn atelier" -
waar koddebeelden en non-
keramisch aardewerk ontstaan.
Iaat hij me uit. Het oude boeren-
plaveisel van zwerfkeien is wat
glibberig geworden door de re
gen.
WIM KOCK
„Rododendron", roept de Haagse heer N.M. Laarman, als
zijn vinger gevoelig door een deur bekneld raakt, hij zich
geniepig snijdt tijdens het scheren of als in een overvolle
tram een medepassagier zijn voet kwalijk blesseert. Of nog
liever: hij zegt helemaal niets. Waar in zijn geval menig
Nederlander een hartgrondig „au" direct laat volgen door
een nog hartgrondiger vloek, daar zwijgt meneer Laarman.
Hij kan ook moeilijk anders, want behalve christen is de heer
Laarman de secretaris van de Bond tegen het Vloeken, een
typisch Nederlands voortbrengsel. „Typisch Nederlands, ja,
wnt het is voor zover ons bekend de enige bond in de hele
wereld die zich specifiek richt tegen het vloeken."
september 1975 te 14.00 uur m
de te Hoedekenskerke, t.v v M
an te Roosendaal
tuin en schuurtje aan de
24 te Hoedekenskerke, groot 2 o
BENEDEN grote woonkamer,
ceuken wc. douche, kelderkas^
pet zolder, BOVEN grotere en i
's alsmede een ruime overloop
aarden bij de betaling der koop-
-j 6 september en woensdag
slkens van 14.00-16.00 uur
n ten kantore van de notaris, tel
De Bond tegen het Vloeken is
I vooral bij het trein- bus- en
I ïf^'ptiend deel van onze na-
1 J1® bekend door de keurige zes-
1 talige affiche die op tientallen
;ta'1|ons de aandacht probeert te
J ™en: met een tekst die loopt
I ?n Nederlandse „Vermijd,
I «strijd het vloeken" tot het Ita-
I ki?186 "?v''a'e. combattete il
I rorniare". Het betekent,
I hmJi hetzelfde en het
I oorde samen met het in de
I vermelde „Bitte
I richt hinauslehnen" tot
I eerste
mijn
woord jes-over-de-
Sportlaan 19 in 's-
I iJt>Ven]lage staat a's adres van
I .«f c tegen het Vloeken op de
I R j vermeld. Op naar Den
I aa8 dus, naar secretaris N.M.
I 8arman. die de krant maar al te
P/g te woord wil staan. Want
ut i? publiciteit is de Bond
I 'n deze tijd waarin ook
!1(, radio en tv zich meer en
Sl bezondigen aan het ge-
vloek V8n gruwzame taa'> aan
snelgetrokken parallel wordt al
even snel, in drie zinnen, afge
rond tot de conclusie „De theo
rie van het communisme klopt
niet op de werkelijkheid."
De hierboven vermelde zin
nen vormen een onderdeel van
hét openingswoord van de jaar
lijkse algemene vergadering van
de Bond tegen het Vloeken, op
22 mei van dit jaar uitgesproken
door bondvoorzitter prof.dr.
W.H. Velema, een man van
christelijk-gereformeerde hui
ze. Een klinkende naam, zoals
die van andere bestuursleden:
het SGP-kamerlid ir. H. van
Rossum, luitenant-kolonel A.M.
Bosshardt van het Leger des
Heils, een brigadier, twee domi
nees, een bankdirecteur, een
burgemeester.
„Een verbeten groepje men
sen, die klaar staan om met
waarschuwend geheven vinger
door te drammen over zonde en
verval", denk je licht na zo'n
eerste kennismaking.
idl™ eerste c°nf rontatie met de §1:
BnnAvan Bond via de
inrichten vervult de wel-
sidiV belangstellende met
hethr,"t§ Een Paar zinnen uit
«hoofdstukje „Waarom er zo
&VWordt": "De eindtijd
u Sekenmerkt door het ge-
"aam nm'?brui^ van G°ds
VaM<>wJ eken zullen niet
•och' h Z1in- Hoe komt dat
ten Jj!eeft te denken, dat in
■^schHntf611^1 £eseculari-
ttop, jnl 'e zijn, net vloeken
terder t j' Het vloeken neemt
tver„'i^tian af- daar-
klm"f,enkL stuit op een paral-
'et «et communisme." Die
Dat vooroordeel gaat in elk
;eval niet op voor de secretaris,
"inzaam pratend bij een kopje
koffie verhaalt hij van het werk
van de bond die hij bijna een
halve eeuw trouw dient. Laar
man (74) is wars van verbeten
heid, van vermanende vinger
tjes, van doordrammen. „Als
iemand vloekt in mijn aanwe
zigheid", zegt hij, „begin ik met
veel tact een gesprek. Als ik in
een trein of bus zou zeggen:„U
mag niet vloeken", dan heeft dat
een averechts effect. Zo iemand
zegt dan:„Waar bemoeit u zich
mee?". Nee, meestal giet ik het
in de vragende vorm, zo
van: Weet u wat u net zei, over
wie u het net had?" Je moet er
SECRETARIS N.M. LAARMAN
niet te pas en te onpas over pra
ten, niet doordrammen."
Een dergelijke mildheid aan
te treffen bij iemand die full
time werkt voor deze bond is
verrassend, de groei van de
Bond tegen het Vloeken is dat
zeker ook voor de buitenstaan
der. In twee maanden tijd
groeide het ledental van een sta
biele vijfduizend met de helft;
tevreden zal het bestuur pas zijn
als over nog een paar maanden
tienduizend mensen in het
kaartsysteem als lid vermeld
staan. Een voor een bond of ver
eniging spectaculaire groei, die
vooral te danken is aan publici
teit in de zo vaak verfoeide kran
ten, radio en tv. „Alleen de EO
en de NCRV hebben nog niet ge
reageerd", zegt secretaris
Laarman ietwat spijtig, „en
vooral in die kringen zitten toch
onze leden. Maar een broer van
de voorzitter zit in het bestuur
van de Evangelische Omroep,
dus dat lukt nog wel, en de
NCRV volgt ook heus wel."
De bond richt zich uitsluitend
tegen de blasfemie, een duur
woord voor de zonde tegen het
derde gebod zoals dat vermeld
staat in het Oude Testament:
„Gij zult de naam des Heren niet
ijdel gebruiken."
In 1917 werd de bond opge
richt en heeft Anno Domini 1975
nog steeds zijn protestants ka
rakter behouden. Laarman:
„We hebben wel eens contact
gezocht met Alfrink, maar van
hun kant is toenadering afgewe
zen. Zelf hebben zij hun Bond
zonder Naam. En ach, bij de
Rooms-Katholieken is vloeken
geen doodzonde, ze noemen het
daar achteruitbidden. Vloeken
is daar een dagelijkse zonde,
minder erg, meer een slechte
gewoonte die vastzit in het cul
tuurpatroon."
Een bond uit onvrede opge
richt kan wijzen op een minder
aangename mentaliteit. Laar
man „Er zitten wel zogenaamde
zwaren in het bestuur, maar we
zijn geen muggezifters. Wij wij
zen de mensen op het positieve,
de eer van God. Een paar jaar
geleden hebben we wel eens zit
ten broeden op een andere
naam, zonder dat nare woordje
tegen er in. Nu laten we het zo,
na 58 jaar moet je een ingebur
gerde naam niet meer verande
ren."
Zijn mildheid lijkt even zoek
als hij vertelt over vergane tij
den, toen Prins Maurits vrese
lijke straffen instelde tegen het
vloeken in zijn legers. Bij de eer
ste vloek was de straf drie dagen
op water en brood, bij herhaling
werd de tong doorpriemd. En
vooral dat laatste verhielp het
vloeken effectief en voor eeu
wig. Bondssecretaris Laarman:
„Nu zijn er geen straffen meer
op, alleen in militaire dienst,
maar daar houdt niemand zich
nog aan."
Visioenen van begeesterde le
den die met gloeiende priemen
op zak lopen, op zoek naar blas-
femistische tongen, missen de
salniettemin alle grond. „We
hebben nu een andere opvatting,
er is moeilijk een straf op moge
lijk. Om straf gaat het ons niet,
het kwaad straft zichzelf wel.
De mensen moeten alleen weten
over wie ze het hebben. Als ze
niet geloven en toch vloeken zijn
ze inconsequent. Dan gebruiken
ze toch de naam van iemand
waarvan ze het bestaan ontken
nen."
Laarman vindt het tijd voor
een grapje. Iemand in zijn ken
nissenkring die Russisch had ge
leerd vroeg wat hij zou doen als
de ander in die taal een stevige
vloek zou laten rollen. „Niets",
was het verrassende antwoord,
„want dat versta ik toch niet."
Die mildheid geldt ook voor
de zogenaamde bastaardvloek.
Sommige lieden zwakken bij ge
legenheid het zware „g.v.d." af
tot woorden als verdomme, ver
dikkeme, verdorie. Speelse va
rianten als verroest of het al
even kernachtige verhipt komen
al evenveel voor. „Dat mag",
zegt de secretaris van de Bond
tegen het Vloeken. „Ze vragen
me wel eens wat ze wél mogen
zeggen. Bastaardvloeken zijn
natuurlijk wel ergens van afge
leid, maar daar kun je niet onde
ruit, daar vechten we niet tegen.
Het is niet onze bedoeling star te
zijn. En vechten tegen bastaard
vloeken, daar is geen beginnen
aan. Een ontlading van je ge
moed is soms nodig. Zelf heb ik
me aangeleerd helemaal niets te
zeggen. Dat is natuurlijk het be
ste. Voor jezelf is het ook beter je
in bedwang te houden, staat in
de Bijbel. Maar vroeger, als jón
gen, was ik ontzettend driftig,
hoor."
Terug nu naar de Bondsbe-
richten. Het jaarverslag consta
teert met spijt een tendens bij de
gemeentebesturen de subsidies
aan de Bond af te schaffen.
„Maar er was een gelijk aantal
gemeenten dat het jaarlijks be
drag fors verhoogde, soms zelfs
tot het vijfvoudige." Het jaar
verslag trekt een vergelijking
met 1917, het jaar van oprich
ting. „Het eerste is dat de strijd
tegen het misbruik van de hei
lige Naam van de Almachtige
God onverminderd moet wor
den voortgezet. In de tweede
plaats dat de wijze van propage
ren van de doelstelling grote
veranderingen heeft ondergaan.
Stickers en transfers waren bij
de aanvang van de werkzaam
heden van de bond onbekend.
Terwijl de vormgeving en het
afdrukken in zwart-wit van het
aanplakbiljet ten tijde van het
begin naar hedendaagse opvat
ting de indruk gaf van een rou
wadvertentie."
Die aanplakbiljetten, pu
blieke getuigenis geheten, zijn
trouwens peperduur. Alleen al
daarom moet het aantal beta
lende leden fiks omhoog gekrikt
worden. De reeks propaganda
materiaal (de laatste jaren „he
laas tegen kostprijs") is indru
kwekkend. Stationsaffiches
voor 90 van de 270 stations in
Nederland van zeker een tientje
per stuk, raam- of muurbiljet
ten, gevelborden, spandoeken
van zeven meter, wandkaarten,
transparanten, transfers, bier
viltjes, sluitzegels, vloeibladen,
lucifersboekjes, stickers, alle
voorzien van toepasselijke tek
sten.
Ook zal de Bond vroeg of laat
eens een nieuwe, jongere secre
taris in dienst moeten nemen,
„en zo iemand kost heel wat."
Alle reden dus om aan de leden-
weg te gaan timmeren. Het be
stuur lonkt daarbij vooral naar
de EO, getuige het jaarverslag.
De secretaris denkt daar privé
wat genuanceerder over, blijl.t
alras. „De bond en de EO op één
hoop gooien? Nee, de Evangeli
sche Omroep en het evangelie
brengen, ach. Wij zijn niet zo
star en stroef." Hij erkent dat de
EO zoveel mensen juist tegen
zich in het harnas jaagt: „Bij
felle veroordeling bereik je
niets, je moet ook kunnen luiste
ren naar de mensen. De EO is
óvergeestelijk in de program
ma's, je wint daar de mensen
niet mee."
Secretaris N.M. Laarman wil
meteen afrekenen met enkele
foute benaderingen van zijn
bond: een splintergroepje van
oude mannetjes die niets anders
te doen hebben. „Nee hoor, wij
hebben vrij veel jonge mensen.
Maar veel ook zijn al veertig tot
vijftig jaar lid. Soms merk je
toch wel eens dat dit een oude
bond is. Dan komt er post terug
van een lid dat overleden is. Ja,
iedereen is bij ons als het ware
lid voor het leven, tot in de
dood."
Musicals („Godspell"), films
(„The Exorcist", „Het leven van
Jezus Christus"), boeken, kran
ten, de ether en het beeld
scherm: er wordt heel wat straf
feloos afgevloekt. Het jaarver
slag van dé Bond tegen het Vloe
ken voert aan dat het ruwe vloe
ken weliswaar afgenomen is
maar dat het onachtzame vloe
ken toeneemt. Teleurstellend na
bijna zestig jaar bezield bonds-
werk? „Acn, we blijven probe
ren het te bestrijden. Maar dat
het ruwe vloeken afgenomen is
zet ik wel op rekening van de
bond", zegt Laarman. „En ver
der zal het vloeken nog toene
men, verder naar het eind van de
wereld. Het zal heel erg wor
den." „Dus er is nog genoeg
werk aan de winkel?" Het en
thousiaste antwoord, met grote
ogen: „Ja, noul"
Maar einde der dagen of niet,
achterop een van de folders van
de Bond tegen het Vloeken staat
een „eeuwigdurende kalender".
Die loopt in elk geval tot het jaar
2099.
RINZE BRANDSMA