John O'Mill werkt aan z'n Als ik me rot voel dan maak ik 'n gran" 'i s. 60 jaar strijd tegen de krachtterm I-SLAG KNEUZEN rnj uit- 99 m p Bond tegen 't vloeken groeit net als het vloeken zelf ;ling !te ;enszand Sis*' Is» 'V* m» Lv» f :,:A i v i IIS GHIJZELS Ieinkenszand HUIS ■KENSKERKE VAN DISSEL Sm 1 v 1 N£ v> Spreuken Orde Broedplaats Der Sex EK VERKOPEN Eindtijd Snelle groei Tong doorpriemd Bastaardvloek Subsidies Bond en E.O. Blijven proberen markten betekent, samen- fn gezetlige drukte om je ehoorlijke mate van zelf. .ktieve jonge mensen, die in onze filialen te OOST. tn als alle steun van ons bij de maken bij onze bedrijfj. |)OR te BERGEN OP ZOOM, dag t.m. vrijdag tussen ïiptember 1975. des namiddags omI Stenge" Laan van Barbestem tel eke van het Gemeentebestuur j)tlek verkopen. WOONHUIS i te Heinkenszand, kadastraal bekent AH nummer 1401, groot 2.39 are Irden bij betaling koopsom jl en 8 sop' .nber a.s des namiddags lun het perceel na g' "imng c i Zeeland, betaling tl utterlijkj Ie toewijzing en bel 'til Iftnltleve toewtjzln kantore van vu,. te Goes 01150-7940 I '*f a -;'l zr*mih - f*" •»-* •mat ;;v. WM8BI Hardnekkig ls het verhaal dat komieken thuis bij moeder de vrouw zulke chagrijnige wezens zijn. John o'MiÜ, schrij ver van merkwaardige breinbrouwsels, veelal limericks en taalgrappen, lijkt thuis niet humeuriger dan hij op school is, waar hij Engels geeft aan middelbare-scholieren. Maar er is toch iets merkwaardigs met hem. Hij lijkt op papier origine ler en geestiger dan in een gewoon gesprek. We zouden een interview met hem hebben. Er was niet veel tijdvoor beschikbaar en het ging ook niet om zo'n diepspit- tend spervuur van vragen waarbij het slachtoffer al of niet beleefd wordt verzocht zijn ziel bloot te leggen. Zo maar een simpel gesprek omdat binnenkort zijn tiende en - naar hij zegt - allerlaatste bundeltje met grappen, limericks, taals pelletjes en kunstig koeterwaals uitkomt. Daarnaast is hij eerder dit jaar zestig geworden. John O'Mill - zoals hele volks stammen intussen wel weten - de Bredase leraar-Engels J. van der Meulen woont in een fijn huls - twee-onder-één-kap - in eenna-oorlogse wijk die al weer oud genoeg om er bewoond en menselijk uit te zien. Enkele tientallen meters achter zijn huis loopt een van Breda's be- langrijkste uitvalswegen. De- I sondanks zijn huis én tuin van O'Mill (laten we hem zo verder maar noemen) samen een wel dadige oase van rust en gezellig heid, een nieuwe aanwijzing dat deze op papier zo komische man thuis in elk geval geen chagrijn is. Die tuin van O' Mill is iets bij zonders en hij is er zeer trots op. Trotser nog dan op zijn boekjes die hij steevast aanduidt als O'Milletjes en waarvan het eer ste Lyrical Laria, al bijna twin tig jaar geleden uitkwam. In zijn O'Milletjes, zijn „Ja panse" keientuin, zijn kodde- beelden en non-keramisch aar dewerk leeft hij zich uit. Zo sterk, is mijn indruk, dat hij met vreemdelingen slechts via die limericks, keien en koddebeel- den communiceert. Dat gebeurt wel op een vrien delijke manier en met precies zo'n glimlach als je verwacht van een man die Lyrical Laria geschreven heeft. Maar vanaf het moment dat ik op de bel druk, voel ik me opgenomen in een door hem nauwkeurig gep land en geregisseerd spel dat „Interview" heet. In plaats van de voordeur open te doen, waar ik tenslotte sta te bellen, komt hij vanachter zijn huis te voorschijn. Hij neemt zelf gelijk het initiatief: „De meesten van u komen hier om met mij te praten over die éne hobby van me, mijn O'Mille tjes, maar ik heb nog een andere hobby: Kijk maar om u heen. Juist, een Japanse tuin". Honderden, wellicht duizen den zwerfkeien sieren zijn tuin; gewoon opgehoopt, verwerkt als plaveisel of opgemetseld tot rot sige muren, waarvan hij er één de Jubelmuur heeft genoemd. Er is ook een Jajempoort, afgerand met vierkante jeneverflessen. Hij herontdekte - zoals hij het noemt - de oude hoerenkunst van het bestraten van erven met in de akkers opgeploegde zwerfkeien. Tot zijn nieuwste vondsten behoren de plaveiselspreuken in het Russisch, Jiddisch of in een Keltisch dat meer weg heeft van oud-Engels. Die spreuken zien er bedrieglijk antiek uit, maar zijn het niet. Hij maakte ze zelf en wat ze zeggen is onverander lijk vriendelijk: God zij met U, welkom in dit huis en dergelijke spreuken. „Die keien, dat gelooft bijna niemand, heb ik allemaal ge vonden op nog geen vijftien ki lometer afstand van Breda", zegt hij trots-lachend, terwijl hij wacht op mijn voorspelbare ver raste reactie. „De meeste heb ik geraapt bij Gilze. Daar moet ooit een oerrivier hebben gelo pen die al deze keien heeft aan gevoerd. Ik verzamel ze al jaren, maar de grote buit haalde ik binnen toen wegenbouwers bij Gilze die zandgroeve begonnen. Die zat vol met de prachtigste keien!" Door de Jajempoort, langs de Jubelmuur en de verticale tuin, over de plaveiselspreuken en langs een tegel waar hij eens uit onwetendheid een vuurstenen vuistbijltje inmetselde, komen we bij een van zijn non- keramische aardewerkproduk- ten: een glazen of plastic fles die hij volgens een geheim zandstraal-procedeé heeft om getoverd tot een inderdaad be gerenswaardige kruik. Omdat het begint te regenen, laten we de uitnodigende tuin stoelen voor wat ze zijn en voert O'Mill me naar binnen waar ik tenslotte kennis maak met zijn wonderlijke koddebeelden, bi zar gevormde stukken steen en hout die hij vond en opsierde tot vaak intrigerende en niet zelden de verbeelding prikkelende voorwerpen. Terwijl ik van mijn verwonde ring en bewondering blijk geef, word ik vriendelijk weggepoot op een zachte, comfortabele bank en komt de koffie. John O'Mill pakt zijn plakboek en rangschikt notities die hij ken nelijk voor dit gesprek heeft ge maakt, want hij zegt: „U hoeft niks op te schrijven. U krijgt deze notities straks mee en de rest vindt u in de knipsels die ik u meegeef. Het wordt op die ma nier bijna gênant om de begin vraag te stellen maar ik riskeer zijn bestraffende leraarsblik en vraag hoe het allemaal is begon nen. Hij verwijst voor het ant woord naar de knipsels maar na enig aandringen wil hij het ook nog wel zeggen, waarbij hij er zelfs in slaagt niet te laten mer ken dat hij dit slechts tijdver spilling vindt. „Die woordgrapjes waren oorspronkelijk pogingen om de aandacht van mijn leerlingen vast te houden. Ook als een soort zelfbescherming, als een middel om de orde te handhaven door te boeien. Ook maakte ik op die manier ezelsbruggetjes om de leerlingen te helpen bij het in studeren van moeilijke woorden of lastige klemtonen. Legden ze bijvoorbeeld de klemtoon ver keerd bij het woordje „interes ting", dan maakte ik een rijmpje met het woord „sleutelring", begrijpt u?" Soms las John O'Mill die rijmpjes voor in de huiselijke kring en het duurde niet lang of er was iemand die zei: je moet die dingen publiceren. „Mand ril", al lang weer ter ziele, was het eerste blad waarin een lime rick van John O'Mill verscheen, later volgde de Groene Amster dammer. Wim Kan reageerde er zelfs op en al spoedig stond de bekende „grote slee met keurige meneer" uit elk carrière- sprookje voor O'Mill's deur. Die keurige heer gaf in 1956 O'Mill's eerste bundeltje „Lyrical Laria" (in Dutch en double Dutch) uit. Sindsdien schijnen er zeer veel fervente O'Mill-verzamelaars te zijn. De verkoop van de boekjes is tenminste altijd goed gegaan maar toch wil John O'Mill ermee stoppen. „Popsy Poems" wordt het laatste. Het verschijnt ko mende winter, rond kerstmis. Wat John O'Mill doet lijkt erg simpel als het eenmaal op papier staat maar het vergt een speciale kijk op woorden. Maar weinig mensen hebben dat. Hij goochelt in gedachten met woordbeelden, vormt spelenderwijs nieuwe woorden, geeft ze door verleg ging van een klemtoon of over brenging in een andere taal een geheel nieuwe, verrassende of bizarre betekenis. Hij leest me voor hoe dat gaat: „Ik lees altijd wat er staat en gelijk wat er niet staat. Zie ik bijvoorbeeld een reclametekst voor Bums Brood dan is dat voor mij, naast brood, al dan niet dwarsgebakken door meneer Bum, ook nog „kroost van de va gebond", omdat „a bum" Engels of Amerikaans is voor vagebond en „brood" goed Engels is voor kroost. Waar een ander alleen Bier en Broodspot leest, zie ik ook nog een lijkbaar (a bier) en een plekje om te broeden (a brood-spot). Toen tien jaar ge leden een conservenfabriek in Breda met een nieuwe chocola- demelkdrank kwam onder de naam Hero Milk, zat ik in mijn maag met die heldenmelk. Als alle andere tv-kijkers vol span ning het voetbalgebeuren vol gen op het scherm zie ik, behalve dat, ook nog reclameteksten die het veld omkomen en voor mij verkondigen dat de „held ver domde patatten drinkt" (Hero Drinks. Dam Chips). Ik kan het niet helpen". John O'Mill houdt ook van een practical joke. Zo introduceerde hij dit jaar in de Groene Am sterdammer, onder het pseudo niem dr. J. J. van den Meulen- beeke van het Instituut voor Vergelijkende Taalstudies te Leuven, een nieuwe Europese taal, Euroglot geheten en een aaneenschakeling van kennelijk heel goed leesbaar koeterwaals want een week later publiceerde De Groene een pagina vol reac ties waarvan er vele waren ge steld in het spiksplinternieuwe Euroglot. Slechts een enkele reactie gewaagde van een moge lijke 1-aprilgrap, wat Euroglot inderdaad was. Een paar Espe rantisten echter waren boos op „dr. van den Meulenbeeke" en diens volstrekt overbodige Eu roglot. „De limerick", zegt John O'Mill hoort bij het Angelsaksi sche taalgebied" en - „hallelu ja" - deze versvorm doet het ook goed in Nederland. Maar in Duitsland en Frankrijk wil het niet met de limerick. Als ze er al zijn, dan werden ze vaak door buitenlanders gemaakt". In Popsy Poems verschijnen er een paar van John O'Mill. Een ervan gaat als volgt Der Sex, sprach die Magd auc- Sankt Gallen, Der Sex hat mir niemals getal len. Wlr helfen dir gern' Sprachen Hollander Heri cj». Ihre Adresse is jetzt: Auf den Wallen. John O'Mill is door zijn noti ties heen. Uit de keuken komen vage geuren van het middag maal dat er wordt bereid. „Het wordt tijd dat we gaan eten", zegt hij en eVen bekruipt me het idee dat hij ook m'n lunch gere geld heeft. Maar dat is niet zo. Via de garage - „mijn atelier" - waar koddebeelden en non- keramisch aardewerk ontstaan. Iaat hij me uit. Het oude boeren- plaveisel van zwerfkeien is wat glibberig geworden door de re gen. WIM KOCK „Rododendron", roept de Haagse heer N.M. Laarman, als zijn vinger gevoelig door een deur bekneld raakt, hij zich geniepig snijdt tijdens het scheren of als in een overvolle tram een medepassagier zijn voet kwalijk blesseert. Of nog liever: hij zegt helemaal niets. Waar in zijn geval menig Nederlander een hartgrondig „au" direct laat volgen door een nog hartgrondiger vloek, daar zwijgt meneer Laarman. Hij kan ook moeilijk anders, want behalve christen is de heer Laarman de secretaris van de Bond tegen het Vloeken, een typisch Nederlands voortbrengsel. „Typisch Nederlands, ja, wnt het is voor zover ons bekend de enige bond in de hele wereld die zich specifiek richt tegen het vloeken." september 1975 te 14.00 uur m de te Hoedekenskerke, t.v v M an te Roosendaal tuin en schuurtje aan de 24 te Hoedekenskerke, groot 2 o BENEDEN grote woonkamer, ceuken wc. douche, kelderkas^ pet zolder, BOVEN grotere en i 's alsmede een ruime overloop aarden bij de betaling der koop- -j 6 september en woensdag slkens van 14.00-16.00 uur n ten kantore van de notaris, tel De Bond tegen het Vloeken is I vooral bij het trein- bus- en I ïf^'ptiend deel van onze na- 1 J1® bekend door de keurige zes- 1 talige affiche die op tientallen ;ta'1|ons de aandacht probeert te J ™en: met een tekst die loopt I ?n Nederlandse „Vermijd, I «strijd het vloeken" tot het Ita- I ki?186 "?v''a'e. combattete il I rorniare". Het betekent, I hmJi hetzelfde en het I oorde samen met het in de I vermelde „Bitte I richt hinauslehnen" tot I eerste mijn woord jes-over-de- Sportlaan 19 in 's- I iJt>Ven]lage staat a's adres van I .«f c tegen het Vloeken op de I R j vermeld. Op naar Den I aa8 dus, naar secretaris N.M. I 8arman. die de krant maar al te P/g te woord wil staan. Want ut i? publiciteit is de Bond I 'n deze tijd waarin ook !1(, radio en tv zich meer en Sl bezondigen aan het ge- vloek V8n gruwzame taa'> aan snelgetrokken parallel wordt al even snel, in drie zinnen, afge rond tot de conclusie „De theo rie van het communisme klopt niet op de werkelijkheid." De hierboven vermelde zin nen vormen een onderdeel van hét openingswoord van de jaar lijkse algemene vergadering van de Bond tegen het Vloeken, op 22 mei van dit jaar uitgesproken door bondvoorzitter prof.dr. W.H. Velema, een man van christelijk-gereformeerde hui ze. Een klinkende naam, zoals die van andere bestuursleden: het SGP-kamerlid ir. H. van Rossum, luitenant-kolonel A.M. Bosshardt van het Leger des Heils, een brigadier, twee domi nees, een bankdirecteur, een burgemeester. „Een verbeten groepje men sen, die klaar staan om met waarschuwend geheven vinger door te drammen over zonde en verval", denk je licht na zo'n eerste kennismaking. idl™ eerste c°nf rontatie met de §1: BnnAvan Bond via de inrichten vervult de wel- sidiV belangstellende met hethr,"t§ Een Paar zinnen uit «hoofdstukje „Waarom er zo &VWordt": "De eindtijd u Sekenmerkt door het ge- "aam nm'?brui^ van G°ds VaM<>wJ eken zullen niet •och' h Z1in- Hoe komt dat ten Jj!eeft te denken, dat in ■^schHntf611^1 £eseculari- ttop, jnl 'e zijn, net vloeken terder t j' Het vloeken neemt tver„'i^tian af- daar- klm"f,enkL stuit op een paral- 'et «et communisme." Die Dat vooroordeel gaat in elk ;eval niet op voor de secretaris, "inzaam pratend bij een kopje koffie verhaalt hij van het werk van de bond die hij bijna een halve eeuw trouw dient. Laar man (74) is wars van verbeten heid, van vermanende vinger tjes, van doordrammen. „Als iemand vloekt in mijn aanwe zigheid", zegt hij, „begin ik met veel tact een gesprek. Als ik in een trein of bus zou zeggen:„U mag niet vloeken", dan heeft dat een averechts effect. Zo iemand zegt dan:„Waar bemoeit u zich mee?". Nee, meestal giet ik het in de vragende vorm, zo van: Weet u wat u net zei, over wie u het net had?" Je moet er SECRETARIS N.M. LAARMAN niet te pas en te onpas over pra ten, niet doordrammen." Een dergelijke mildheid aan te treffen bij iemand die full time werkt voor deze bond is verrassend, de groei van de Bond tegen het Vloeken is dat zeker ook voor de buitenstaan der. In twee maanden tijd groeide het ledental van een sta biele vijfduizend met de helft; tevreden zal het bestuur pas zijn als over nog een paar maanden tienduizend mensen in het kaartsysteem als lid vermeld staan. Een voor een bond of ver eniging spectaculaire groei, die vooral te danken is aan publici teit in de zo vaak verfoeide kran ten, radio en tv. „Alleen de EO en de NCRV hebben nog niet ge reageerd", zegt secretaris Laarman ietwat spijtig, „en vooral in die kringen zitten toch onze leden. Maar een broer van de voorzitter zit in het bestuur van de Evangelische Omroep, dus dat lukt nog wel, en de NCRV volgt ook heus wel." De bond richt zich uitsluitend tegen de blasfemie, een duur woord voor de zonde tegen het derde gebod zoals dat vermeld staat in het Oude Testament: „Gij zult de naam des Heren niet ijdel gebruiken." In 1917 werd de bond opge richt en heeft Anno Domini 1975 nog steeds zijn protestants ka rakter behouden. Laarman: „We hebben wel eens contact gezocht met Alfrink, maar van hun kant is toenadering afgewe zen. Zelf hebben zij hun Bond zonder Naam. En ach, bij de Rooms-Katholieken is vloeken geen doodzonde, ze noemen het daar achteruitbidden. Vloeken is daar een dagelijkse zonde, minder erg, meer een slechte gewoonte die vastzit in het cul tuurpatroon." Een bond uit onvrede opge richt kan wijzen op een minder aangename mentaliteit. Laar man „Er zitten wel zogenaamde zwaren in het bestuur, maar we zijn geen muggezifters. Wij wij zen de mensen op het positieve, de eer van God. Een paar jaar geleden hebben we wel eens zit ten broeden op een andere naam, zonder dat nare woordje tegen er in. Nu laten we het zo, na 58 jaar moet je een ingebur gerde naam niet meer verande ren." Zijn mildheid lijkt even zoek als hij vertelt over vergane tij den, toen Prins Maurits vrese lijke straffen instelde tegen het vloeken in zijn legers. Bij de eer ste vloek was de straf drie dagen op water en brood, bij herhaling werd de tong doorpriemd. En vooral dat laatste verhielp het vloeken effectief en voor eeu wig. Bondssecretaris Laarman: „Nu zijn er geen straffen meer op, alleen in militaire dienst, maar daar houdt niemand zich nog aan." Visioenen van begeesterde le den die met gloeiende priemen op zak lopen, op zoek naar blas- femistische tongen, missen de salniettemin alle grond. „We hebben nu een andere opvatting, er is moeilijk een straf op moge lijk. Om straf gaat het ons niet, het kwaad straft zichzelf wel. De mensen moeten alleen weten over wie ze het hebben. Als ze niet geloven en toch vloeken zijn ze inconsequent. Dan gebruiken ze toch de naam van iemand waarvan ze het bestaan ontken nen." Laarman vindt het tijd voor een grapje. Iemand in zijn ken nissenkring die Russisch had ge leerd vroeg wat hij zou doen als de ander in die taal een stevige vloek zou laten rollen. „Niets", was het verrassende antwoord, „want dat versta ik toch niet." Die mildheid geldt ook voor de zogenaamde bastaardvloek. Sommige lieden zwakken bij ge legenheid het zware „g.v.d." af tot woorden als verdomme, ver dikkeme, verdorie. Speelse va rianten als verroest of het al even kernachtige verhipt komen al evenveel voor. „Dat mag", zegt de secretaris van de Bond tegen het Vloeken. „Ze vragen me wel eens wat ze wél mogen zeggen. Bastaardvloeken zijn natuurlijk wel ergens van afge leid, maar daar kun je niet onde ruit, daar vechten we niet tegen. Het is niet onze bedoeling star te zijn. En vechten tegen bastaard vloeken, daar is geen beginnen aan. Een ontlading van je ge moed is soms nodig. Zelf heb ik me aangeleerd helemaal niets te zeggen. Dat is natuurlijk het be ste. Voor jezelf is het ook beter je in bedwang te houden, staat in de Bijbel. Maar vroeger, als jón gen, was ik ontzettend driftig, hoor." Terug nu naar de Bondsbe- richten. Het jaarverslag consta teert met spijt een tendens bij de gemeentebesturen de subsidies aan de Bond af te schaffen. „Maar er was een gelijk aantal gemeenten dat het jaarlijks be drag fors verhoogde, soms zelfs tot het vijfvoudige." Het jaar verslag trekt een vergelijking met 1917, het jaar van oprich ting. „Het eerste is dat de strijd tegen het misbruik van de hei lige Naam van de Almachtige God onverminderd moet wor den voortgezet. In de tweede plaats dat de wijze van propage ren van de doelstelling grote veranderingen heeft ondergaan. Stickers en transfers waren bij de aanvang van de werkzaam heden van de bond onbekend. Terwijl de vormgeving en het afdrukken in zwart-wit van het aanplakbiljet ten tijde van het begin naar hedendaagse opvat ting de indruk gaf van een rou wadvertentie." Die aanplakbiljetten, pu blieke getuigenis geheten, zijn trouwens peperduur. Alleen al daarom moet het aantal beta lende leden fiks omhoog gekrikt worden. De reeks propaganda materiaal (de laatste jaren „he laas tegen kostprijs") is indru kwekkend. Stationsaffiches voor 90 van de 270 stations in Nederland van zeker een tientje per stuk, raam- of muurbiljet ten, gevelborden, spandoeken van zeven meter, wandkaarten, transparanten, transfers, bier viltjes, sluitzegels, vloeibladen, lucifersboekjes, stickers, alle voorzien van toepasselijke tek sten. Ook zal de Bond vroeg of laat eens een nieuwe, jongere secre taris in dienst moeten nemen, „en zo iemand kost heel wat." Alle reden dus om aan de leden- weg te gaan timmeren. Het be stuur lonkt daarbij vooral naar de EO, getuige het jaarverslag. De secretaris denkt daar privé wat genuanceerder over, blijl.t alras. „De bond en de EO op één hoop gooien? Nee, de Evangeli sche Omroep en het evangelie brengen, ach. Wij zijn niet zo star en stroef." Hij erkent dat de EO zoveel mensen juist tegen zich in het harnas jaagt: „Bij felle veroordeling bereik je niets, je moet ook kunnen luiste ren naar de mensen. De EO is óvergeestelijk in de program ma's, je wint daar de mensen niet mee." Secretaris N.M. Laarman wil meteen afrekenen met enkele foute benaderingen van zijn bond: een splintergroepje van oude mannetjes die niets anders te doen hebben. „Nee hoor, wij hebben vrij veel jonge mensen. Maar veel ook zijn al veertig tot vijftig jaar lid. Soms merk je toch wel eens dat dit een oude bond is. Dan komt er post terug van een lid dat overleden is. Ja, iedereen is bij ons als het ware lid voor het leven, tot in de dood." Musicals („Godspell"), films („The Exorcist", „Het leven van Jezus Christus"), boeken, kran ten, de ether en het beeld scherm: er wordt heel wat straf feloos afgevloekt. Het jaarver slag van dé Bond tegen het Vloe ken voert aan dat het ruwe vloe ken weliswaar afgenomen is maar dat het onachtzame vloe ken toeneemt. Teleurstellend na bijna zestig jaar bezield bonds- werk? „Acn, we blijven probe ren het te bestrijden. Maar dat het ruwe vloeken afgenomen is zet ik wel op rekening van de bond", zegt Laarman. „En ver der zal het vloeken nog toene men, verder naar het eind van de wereld. Het zal heel erg wor den." „Dus er is nog genoeg werk aan de winkel?" Het en thousiaste antwoord, met grote ogen: „Ja, noul" Maar einde der dagen of niet, achterop een van de folders van de Bond tegen het Vloeken staat een „eeuwigdurende kalender". Die loopt in elk geval tot het jaar 2099. RINZE BRANDSMA

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1975 | | pagina 17