Ondanks werkloosheid veel bedrijven krap in mensen
Acmet
m
wie mm
TILBURG - Het is met die arbeids
markt, oppervlakkig gezien, een wat
vreemde zaak. Zeker als je er niet dage
lijks mee te maken hebt. Neem, bij
voorbeeld, de situatie in Brabant. Er
waren in deze provincie, eind april, zo'n
32.000 mannen die werk zochten. Die
van het feit dat ze best wat medewer
kers kunnen gebruiken. En of u maar
komen wilt. Er schijnen ook al slimme
personeelchefs te zijn die keer op keer
een klemmend beroep doen op mede
werkers om kennissen ertoe te brengen
toch vooral eens te komen praten.
daarvoor bij een arbeidsbureau ston
den ingeschreven. En er waren nogal
wat bedrijven die mensen nodig had
den. Samen konden ze dok weer eind
april, zo'n 4000 werknemers aan een
baan helpen. Sterker nog! Herhaalde
lijk verschijnen er de laatste tijd oproe
pen - in kranten soms van een hele pa
gina - van bedrijven die kennelijk niet
meer weten welke kant ze uitmoeten,
omdat ze geen personeel kunnen krij
gen. Er zijn ook bedrijven die huis-
aan-huis fraai uitgevoerde foldertjes
laten bezorgen waarin ze kond doen
WiUEN
Niet alles
iU AANWp!
OHVERSCHIUftWAT
In overleg treden
Waarom zouden ze werk eisen als ze het zonder ook goed hebben?
Aan de enke kant dus een fors getal aan werkzoekenden,
zo'n ruim 200.000. Aan de andere kant in heel wat bedrijven
stilstaande machines, orders die niet kunnen worden afge
werkt, werk dat moet blijven liggen, omdat er geen man te
krijgen lijkt. Een toestand die natuurlijk het verhaaltje in de
hand werkt dat „al die lui" niet willen werken. Voorop dit:
het zal best wel voorkomen dat er onder die tienduizenden
mensen zitten die op allerlei manieren proberen geen baantje
te krijgen. Maar toch is het een „verhaaltje". De meeste
werklozen willen best aan de slag. Zeker als dat nietsdoen
enige tijd heeft geduurd.
Toch is het niet zó vreemd dat,
zoals dat wat plechtig in vakjar
gon wordt genoemd, vraag en
aanbod niet op elkaar passen.
Een simpel voorbeeld zal dat
duidelijk maken. Als u in uw
huis wat te vertimmeren hebt en
dat niet zelf doet, haalt u er na
tuurlijk een timmerman bij en
geen banketbakker. Dat is nou
precies wat er aan de hand is op
de arbeidsmarkt.
Van die 32.000 Brabantse
werkzoekenden, eind april, weet
u wel, kwamen er zo'n 15.000 uit
„de bouw". Dat wil beslist niet
/.eggen dat die bouwvakkers op
alle plaatsen in het bouwbedrijf
kunnen worden gebruikt. Dat
aantal moet dus naar vakrich
ting verder worden uitgesplitst.
Daar gaan we..! 11.000 van die
bouwvakkers kwamen uit de
burgerlijke- en utiliteitsbouw.
2150 saven op dat ze hadden
gewerkt in de wegen- en water
bouw, of dat ze grondwerkers
waren.
Het is wel duidelijk, dunkt
ons, dat die mensen geen baan
kunnen aannemen in - om maar
wat te noemen - een drukkerij,
een winkel, een kantoor Boven
dien zit er in de sector „metaal"
nogal wat werkloosheid die ei
genlijk thuishoort in „de bouw"
Eind april zochten in onze pro
vincie 686 pijp- en verwar-
mingsmonteurs werk, 347 lood-
en zinkwerkers, 518 elektro-
monteurs en 212 metaalschil
ders Alles bij elkaar zo'n 15.000
werkzoekenden die moeilijk
buiten hun directe beroep een
baantje kunnen aannemen.
Dat betekent dat er van de
32.000 werkzoekenden in Bra
bant eigenlijk al zo'n 15 000 niet
passen op de vraag naar ar
beidskrachten Er blijven er dus
zo'n 17 000 over die niel in de
bouw" zitten. Van die groep is
jngeveer een kwart moeilijk
plaatsbaar Het zijn oudere
werkzoekenden Tussen haakjes
(Brabant heeft 438 000 mannen
in loondienst, dat heet de „af
hankelijke mannelijke beroeps
bevolking").
En hoe moeilijk het kan zijn
voor een „metaal"-werknemer
om precies die baan te vinden uit
de vraag die bi] zijn opleiding en
vakbekwaamheid past. blijkt al
leen reeds uit het feit dat de ar
beidsbureaus in de sector „me
taal" niet minder dan 54 be
roepsgroepen registreren. En,
om nog maar een voorbeeld te
geven, dat in de groep timmer
lieden weer onderscheid moet
worden gemaakt tussen
onderhouds-, beton-, nieuw-
bouwtimmerlieden en dat er ook
nog men sen zijn die gespeciali
seerd zijn in het afhangen van
deuren en dat andere deuren
stellers zijn.
Het vinden van werk is dus
niet alleen maar een kwestie van
vraag en aanbod. Het is veel
meer een vraag van de juiste
man voor de baan die beschik
baar is. Het is ook duidelijk een
zaak van keuze van de werkzoe
kende zelf. Het is namelijk, ge
lukkig, niet meer zo dat een
werkloze zonder meer gedwon
gen is alles te pakken wat hij kan
krijgen als er maar enigszins het
etiket „passend" op kan worden
geplakt.
Kort gezegd moeten de vol
gende elementen bij het beoor
delen van deze kwestie een rol
spelen:
de bekwaamheid (via scho
ling, om- en herscholing doet
men daar iets aan);
de afstand (mensen willen niet
graag verhuizen als ze er niet
„beter" van worden en ais er
geen zekerheid is dat de baan
„blijvend" is);
de leeftijd (bedrijven kunnen
nu toeslagen krijgen als ze oude
ren in dienst nemen);
de loonverschillen (mensen
nemen niet graag een baan aan
waarin ze minder verdienen dan
ze gewend zijn. Daarvoor zij n nu
regelingen waardoor het nieuwe
lagere loon kan worden aange
vuld);
de sociale voorzieningen
(mensen kunnen langer naar een
baan zoeken die hen aanstaat,
omdat ze een half jaar 80 pro
cent van hun laatst-verdiende
loon uitgekeerd krijgen).
Juist die grote sociale zeker
heid heeft ertoe geleid dat werk
lozen niet een. twee. dne een
baantje hoeven aan te nemen
Dat zij de kans hebben eens rus
tig te overwegen of in het bedrijf
dat een baan voor ze heeft de
arbeidsomstandigheden voor
hen aanvaardbaar zijn, of de
hele werksfeer prettig is. Dat is,
dunkt ons, een goede zaak. Een
psychologisch element dat een
grote rol is gaan spelen.
Een punt dat in het hele inge
wikkelde vraagstuk van de ar
beidsmarkt ook nog een rol van
betekenis speelt is verder dat er
nogal wat bedrijven zijn die een
personeelsbeleid voeren dat er
veel te veel van uitgaat dan er
meer dan genoeg aanbod van
werkkrachten is.
Een andere psychologische
zaak in deze problematiek is dat
er nogal wat werkgevers zijn die
op de arbeidsmarkt opereren
vanuit de gedachte dat iedereen
die werkloos is onder alle om
standigheden staat te trappelen
van ongeduld om weer aan de
slag te gaan. Dat is beslist niet
waar. Ook de werkloze werk
nemer is op het ogenblik in een
positie die hem in staat stelt rus
tig te selecteren. Hij kan over
wegen, of de hem aangeboden
baan - en het bedrijf dat hem wil
hebben - hém zint. Dat is een
omstandigheid die men in de
personeelswerving nogal eens
uit het oog verliest. Zodra een
sollicitant die werkloos is dan in
een gesprek met een personeels
functionaris maar -even aan
duidt dat hij eigenlijk niet geïn
teresseerd is, breekt die functio
naris het gesprek af, Het komt
ook voor dat een werkgever het
eigenlijk maar een rare zaak
vindt dat een werknemer bij
hem komt met een briefje van
het arbeidsbureau. „Zo'n vent
In 1935 was werkloos zijn wezenlijk anders,
zou toch eigenlijk bij ons aan de
poort moeten staan om werk te
vinden", denkt die baas dan. Hij
heeft het natuurlijk mis. In 1975
is ook de werkloze werknemer
geen bedelaar meer, maar ie-
~>and die zijn werkkracht aan
biedt en zelf kan uitmaken of de
tegenprestatie hem aanstaat.
De psychologie van de cijfers
over de arbeidsmarkt duidt op
een groot aanbod. Toch blijven
werknemers selecteren, uitkij
ken, wikken en wegen. Deskun
digen die zich in het vraagstuk
verdiept hebben en er jaren mee
- hebben gewerkt zijn van oordeel
dat geen enkel dwangsysteem op
langere termijn een echte oplos
sing zal bieden. Dat die wél ge
vonden kan worden door een
goede communicatie tussen de
werkloze werknemer en de zoe
kende werkgever. Je kunt stel
len dat het overschot aan werk
krachten een macro-vraagstuk
is. Zo van: zoveel zoekers en zo-
vee) vragers. Dus de oplossing is
mensen dwingen in te gaan. Men
vergeet dan dat de mensen niet
als statische gegevens benaderd
kunnen worden. In wezen is elke
vraag en elk aanbod uniek. In
die zin dat het gaat, keer op keer,
om het tot stand brengen vaii
een unieke combinatie. In feite
zijn er zoveel arbeidsmarkten
als er beroepsbeoefenaren zijn.
Als men het vraagstuk van de
arbeidsmarkt zo benadert - en is
er in 1975 nog een andere aan
pak mogelijk? - dan aanvaardt
men ook dat een werknemer,
ookj een werkloze werknemer!
Lot „op grote ho°gte het recht
heeft te bepalen of hij iets wel of
niet wil doen. Nu is het nog veel
te veel zo dat de werkgever zegt,
„voor die man voel ik niets",
Er zijn veranderingen aan het
optreden op de arbeidsmarkt.
En vooral in de manier waarop
men probeert werkgever en
werknemer met elkaar in con
tact te brengen We gaan van
„passende arbeid" naar het „in
communicatie willen treden".
Dat houdt óók een hele opgave
in voor personeelsfunctionaris
sen. Zij zullen zich moeten af
vragen. keer op keer, hoe zij een
schijnbaar (of blijkbaar) weige
rachtige werkzoekende kunnen
bewegen tegenover het bedrijf
en de baan toch een positieve
houding aan te nemen. Ze kun
nen de proeftijd benutten om
bedrijf en werknemer bij elkaar
te brengen. Dat vereist begelei
ding van zulke werknemers. De
taak van de personeels
functionaris begint dan eigen
lijk pas goed als de man het be
drijf is binnengekomen. Het is
nu nog veel te veel zo dat bedrij
ven - lang niet allemaal - werk
nemers veel te weinig zien als
zelfstandige mensen die recht
hebben op een eigen keus. En die
vandaag-de-dag tot op grote
hoogte die eigen keus ook kun
nen maken. Als zo'n sollicitant
aangeboden arbeid kritisch be
nadert, wordt dat nog veel te
vaak uitgelegd als een bewijs
dat de man niet wil werken. Men
houdt er geen rekening mee dat
aan die aarzeling of afwijzing
heel andere oorzaken ten
grondslag kunnen liggen. Het is
bekend dat er bedrijven zijn die
een veel moderner benadering
hebben van sollicitanten. Be
drijven wier personeelsfunctio
narissen niet meteen een eerste
gesprek afbreken als de man
tegenover hen zich negatief op
stelt. Die functionarissen vra
gen en praten door. Zij houden
aan. Doen precies hetzelfde als
de goede vertegenwoordiger.
Die gaat ook niet meteen weg,
als een te verwachten klant be
gint met afwijzend te zijn. Het
merkwaardige is dat bedrijven
waar zo'n positiee houding
tegenover werkzoekenden
wordt aangeboden nogal eens
een negatief stempel krijgen bij
werkzoekenden die inderdaad
met-werkwillig zijn. Dat door
praten en doorvragen immers
maakt het bijna steeds onmoge
lijk de ware motieven van de
aarzeling, de afwijzing, te ver
bergen. En als die boven tafel
komen, kan er vaak wat aan
worden gedaan Het kan ook
zijn dat dan in alle eerlijkheid
moet worden toegegeven dat de
sollicitant gegronde reden heeft
om te aarzelen, om als het kan te
weigeren Dat is dan zijn goed
recht. Misschien gaan wij wel
naar een situatie die werkne
mers die weigeren zulk een open
en diepgaand sollicitatiege
sprek te voeren het stempel gaat
opdrukken van de échte werk-
weigeraars.
JACQUES LEVIJ
r