II j m 'Het gaat er niet om jaren toe te voegen aan het leven, maar leven toe te voegen aan de jaren" HUIZE ST. JOACH üe Stem emery c.v. v' t jm Door John Roozen Foto: Jan van Teeffelen i V „Ontluistering" Anoniem Gewenning Dierbaar Laatste fase Oneffenheden Buitenkant Goede wil I illlBiii li in i Kerstkrant 1974 ge Kerkstr. 30, Goes. EL - OOSTBURG IJZENDIJKE gelfabrikage GOES Heer Hendriks- nderenstraat 9 al onze clientèle IGE KERSTDAGEN en een RSPOEDIG 1975 tsestraat 10. s van Gent. Eindstation van :"<ayÖ menselijk leven \.,S ié/-,. NIJMEGEN - Glazen klapdeuren zoals die bij elk ziekenhuis de sfeer van openheid moeten suggereren, een hal met de al even gebruikelijke potplanten en de eenvoudige meubels waar nooit iemand nou eens écht voor zijn plezier in gaat zitten. Een receptieloket waar een juffrouw achter glas bezoekers te woord staat en ondertussen een kleine telefooncentrale runt. Aan weerszijden van de hal de typische lange gangen met anonieme deuren. En dan, ineens, de spectaculajre afwijking: een groepje vrouwelijke personeelsleden (naar uiterlijk niet te classificeren als werksters dan wel gediplomeerde verpleeg sters komt min of meer joelend een gang in, verdwijnt schate rend een trap op, waarna nog geruime tijd duidelijke pret van de bovenetage blijft doorklinken. Geen hoofdzuster die zoiets duldt. Maar huize St. Joachim, verpleegtehuis en als zodanig eindstation voor demente bejaarden, ként geen hoofdzuster; dat wil zeggen, ze is er wel, maar toont geen enkele van de tot cliché geworden autoritaire trekken van de „ziekenhuis hoofdzuster vertrouwde stijl". Je sfeer in het gebouw is ten naaste uitbundig te noemen. Uit een openzwaaiende deur klinkt populaire muziek die men niet gauw in een rusthuis zou verwachten. En dan - temidden van deze be weeglijkheid, nog verlevendigd door een binnengetreden schel fluitende leverancier - zie je héér staan. Het oude vrouwtje dat hier „verpleegd" wordt. Een minus cuul en eenzelvig mompelend we zentje, één van de patiënten om wie het toch allemaal begonnen is. Verloren staat ze tegen een muur geleund. Wat nu gebeuren zal is dagelijkse routine maar in zijn alledaagsheid toch weer bui tengewoon. Ze vróégt en krijgt onmiddellijk aandacht. Een ver pleegster - nét zeventien zo te zien - onderbreekt haar kwieke tred,, maakt rechtsomkeer en buigt zich over mevrouw heen. Wat zijn de problemen? Wel, me vrouw wil naar de kapel, ze wil naar de mis maar weet de weg niet meer. Het meisje kijkt haar met oprechte hartelijkheid in de ogen en schudt dan spijtig van nee. Er is op die doordeweekse dag geen mis. Een mededeling die herhaald wordt en nog eens her haald wordt tot de bittere waar heid tenslotte tot de hoogbe jaarde vrouw doordringt: Het felbegeerde verzetje annex gees telijke opkikkertje zit er vandaag niet in. Als een wolk trekt de te leurstelling over haar gezicht. Het meisje zet haar „bemoeienis" voort. De nazorg, zou je kunnen zeggen: de mevrouw moet ge troost worden en over haar „af knapper" worden heengeholpen. Het is een klein detail in de prop volle werkdag van deze 17- of 18-jarige Gerrie of Ria. Deze leerling-zieken verzorgster die samen met haar collega's, gedi plomeerde verpleegsters en broe ders, artsen, een psycholoog en een pastor, tharapeuten en keu kenhulpen zorg draagt voor een menswaardig bestaan van diege nen onder ons die door ouderdom geestelijk dusdanig in de war raken dat men - van buitenaf - geneigd is van „ontluistering" te spreken. Mensen die zodanig in de versukkeling zijn geraakt dat ze - na lang overleg - toch maar moesten worden opgenomen om dat ze „thuis niet meer te hand haven waren." Maar, zoals dat dan heet, „ik geef het je te doen." De oude mevrouw die op haar dwaaltocht naar de kapel gestuit werd door die ver pleegster vraagt namelijk élke dag opnieuw de weg. En sterker nog, ze doet dat meermalen per dag. Telkens is er iemand „die toeschiet om haar op te vangen." Niet zakelijk en efficient maar met steeds weer opnieuw ge toonde hartelijkheid. „Ze merken het aan je, als je niet echt geïnteresseerd bent. Ze zijn dan wel veel vergeten en in de war, maar ze voelen je stemming goed aan." Dat zegt Fokje, 25 jaren jong, wat achternaam be treft liever anoniem blijvend „omdat we allemaal hetzelfde werk doen." Ze is van Friese af komst. Haar laconieke taakop vatting zou daarop teruggebracht kunnen worden, denk je dan. Een taakopvatting die zonder senti mentaliteit gebaseerd is op „Liefdevoordeevenmens." Later echter blijkt haar visie vrijwel gemeengoed te zijn onder haar collega's. Het woord roeping is in de gezondheidszorg zó vaak tegen het licht gehouden dat het niet meer bruikbaar is. Maar hoe je het noemen wil noem je het: Feit is dat het „personeel" van „de pa tiënten" houdt. Wie als buitenstaander door het gebouw dwaalt, ziet alleen maar oude tot zeer oude mensen. Som migen „on-esthetisch" door het verlies van het vermogen gezicht- of mondspieren te beheersen: Zeg maar „kwijlen." De gewenning voltrekt zich snel. Gezichten krijgen een eigen karakter. Wie er dagelijks werkt ziet geen de mente bejaarden meer maar indi viduen: personen met eigen ka rakters. „Je moet er geweest zijn om er over te kunnen oordelen", dat cy nische en politiek allang achter haalde vooroordeel biedt in de gezondheidszorg nog volop hou vast. Fokje en haar collega's zién mensen, geen „in het eindstation geparkeerde" objecten. Maar die visie is zo vanzelfsprekend voor hen dat ze er moeilijk over kun nen praten. Tussen de koffie en de boter hammen (met voornamelijk zoet beleg) door komt dat tot uiting. Vriendelijke ogen en ontspannen gezichten. Er wordt veel gela chen. Niet „om de spanning te breken van het dagelijks omgaan met de dood" maar gewoon om dat ze plezier in het werk hebben. Aan de dood wordt niet („nou ja, hoogst zelden") gedacht. En dat terwijl de dood toch bij wijze van spreken, in elke gang als tegenligger op je afkomt. „Veel te dramatische kijk op ons werk" is een erg simpel ant woord. Het wordt dan ook wat toegelicht. „Je zit hier niet met mensen die mórgen dood gaan. Doodgaan moeten we allemaal. Je zit hier met mensen die er soms jaren en jaren wonen. Dan ga je bij de dag leven. Je doet je werk en je maakt het de mensen in hun laatste fase - „want dat is het na tuurlijk wél" -zo plezierig moge lijk". „Zo lang deze meneer nog trek in een sigaar heeft, is elke dag de moeite waard", en trouwens: „Je moet van buitenaf niet snel zijn met je oordeel dat iemands leven geen zin meer heeft." Mensen waar je „niets meer aan hebt", die volledig gedementeerd zijn, zelfs niet meer aanspreèkbaar zijn, worden je toch dierbaar: „Pas nog stierf een vrouw die eigenlijk alleen maar lastig was, dat dacht je tenminste. Nu ze dood is mis je haar elke dag." Het verplegend personeel heeft, wat genoemd wordt, goed overleg met de medische staf. „Onze me ning over het toedienen van me- dicijnenwordt wel degelijk ge hoord." Hun mening over de si tuatie van elke patiënt afzonder lijk telt mee. „We zijn reëel ge noeg om in te zien dat er grenzen zijii. Dat is nu eenmaal aan élk menselijk leven een eind moet komen." „Maar", aldus bijvoor beeld Fokje, „We denken nooit: laat die of die maar doodgaan." Menselijk leven - zelfs in verre gaande staat van ontluistering - blijft iets zeer geheimvols, iets waarmee je niet lichtzinnig om springt. Het toepassen van eu thanasie is voor degenen die in de voorste lijn werken een theore tisch probleem. In de praktijjk kijk je daar heel anders tegenaan. Maar dan moet je er ook écht dag in dag uit mee te maken hebben. Dan wordt zo is de ervaring van deze meisjes en jongens „aan het front" - elke oogopslag, elke spaarzame reactie, elk geluidje wanneer er van woorden al geen sprake meer is, een teken dat duidt op behoefte aan contact, een poging tot „communicatie" om dit tot op het bot afgesleten begrip dan toch maar weer te ge bruiken. Zo wordt door de arts een flinke plaats ingeruimd voor de ont wikkelingspsycholoog omdat .„we van dat puur medische model afmoeten". Zo ook heeft de „pas tor" meer vragen dan antwoor den, hoewel hij juist is aange trokken om het verplegend per soneel „te begeleiden bij even tuele problematiek rond sterven en dood". Met grote eensgezind heid wordt gezocht naar moge lijkheden om het sterven van de patiënten „we noemen ze never bewoners") plezierig te maken. Zo is er da gelijks arbeidstherapie. Tegen standers van de prestatiemaat schappij hoeven bij dit woord niet te schrikken. De dames en heren hebben een zeer laag tem po, wat breiwerk, wat vlechtwerk tekenen of kleuren. Doel lijkt het fewoon met iets om handen ijeen te zitten." De arbeidstherapeute doet het werk met een verbijsterend en thousiasme. Toch bestaat haar „werk" voornamelijk, zo lijkt het althans, uit het te voorschijn halen en weer opbergen van gro tendeels ongebruikt gebleven materiaal. Tussen de bedrijven door echter praat ze met „haar" clubje en dan blijkt dat „stille waters diepe gronden hebben." Er zijn mensen bij, zo weet een van de verzorgsters opgewekt te vertellen, die volkomen ingesuft in Joachim arriveren maar dan na korte tijd opfleuren." Thuis, in de laatste fase van 'on gewenste overlast' voor de kinde ren kwam er niets meer van te recht, hier worden ze opnieuw met aandacht tegemoet getreden. Overigens vallen er weinig ver wijten aan familieleden. De maatschappelijke veranderingen („neem alleen maar de woning bouw") maken het onmogelijk „opa of oma" in huis te houden. De medische wetenschap heeft er bovendien voor gezorgd dat méér mensen oud worden en vervol gens langer blijven leven dan voorheen. De laatste fase van dat „oud zijn" is in vele gevallen de dementie, het niet meer in staat zijn de allereenvoudigste dingen van het leven te verrichten. Het eten, drinken, aan- en uitkleden, wassen en naar de w.c. gaan, het kan niet meer zelfstandig gebeu ren. Deze fase van het leven wordt nu - in huizen als St. Joa chim - opnieuw van zin vervuld. „Het gaat ér dan niet om „jaren toe te voegen aan het leven, maar léven aan de jaren", aldus direc teur Willemsen. Zelfs de lastigste patiënten wor den dan individuen die respect verdienen in plaats van een „be handeling als object". En er zijn natuurlijk lastige mensen bij. Zo is er een dame die op alles nega tief reageert. „Dan moet je ge woon het tegenovergestelde voor stellen, dat lost zich vanzelf op." Tragischer lijkt de vrouw die urenlange jammerklachten aan kan heffen zonder dat je weet of dat wanhoop uitdrukt of gewoon weer kinderlijk geworden vorm van aandacht vragen is. Voor de toevallige bezoeker zijn die jammerklachten bijna on verdraaglijk. De mensen die er dag in dag uit mee te maken heb ben zien dat anders. „We moeten haar wél eens apart zetten maar dan eerder om de andere patiën ten dan om ons. Als je daar niet tegen kunt, moet je dit vak niet kiezen." Een lakonieke stelling. Een stelling die thuishoort in de categorie „makkelijker gezegd dan gedaan". In zulke gevallen is wel eens overwogen „flinke" me dicijnen toe te dienen. Maar „plat spuiten" is - ook buiten Dennen dal - een omstreden psychiatri sche methode. „Wat heb je er aan als zo'n vrouw dan suf in de stoel zit en helemaal geen contact meer heeft?" Tussen de regels door wordt te verstaan gegeven dat de „humane aanpak" door sommige instellin gen in het verleden ten onrechte als monopolie is geclaimd. Er zijn wel méér tehuizen en inrichtin gen waar mensen die lastig zijn, zoveel mogelijk in hun eigen (las tige) waardigheid worden gela ten. Een wonderlijke wereld is zo'n verpleegtehuis al met al toch wel. Er wordt - met vallen en opstaan - naar nieuwe methoden gezocht. De democratisering binnen de personeelsverhoudingen vindt eigenlijk ongemerkt voortgang. De huidige directeur van St. Joa chim, drs. H. J. Willemsen bij voorbeeld is in geen enkel opzicht het type van de autoritaire baas. Hij "coördineert de boel zo'n beetje" al is 't duidelijk dat het niet allemaal zonder oneffenhe den kan verlopen. Nieuwe ideeën moeten niet alleen in de praktijk maar ook in „Den Haag" blijken te voldoen. Doel is de mensen zo lang moge- leijk als „meneer" of „mevrouw" te zien, zo lang mogelijk het be grip „patiënt" op de achtergrond te houden. Telkens weer blijken meisjes (en in toenemende mate ook jongens) bereid om dit op het eerste ge zicht vaak bizarre werk op zich te nemen. Heroïek komt daar niet aan te pas. Roeping „bestaat" niet meer. Het is - in het huidige jargon - meer een kwestie van „gewoon goed werk doen". Maar niettemin zijn er duizenden in het land op deze wijze onopvallend in de weer. Zonder de vreugde die in gewone ziekenhuizen wordt er varen als een patiënt genezen naar huis toegaat. Jonge mensen die werken in de eindstations van het menselijk leven. Ze kijken er doorheen, door de soms wat af stotende buitenkant. Die buiten kant, die dan op huiselijke ver- jaarspartijtjes wel eens huive rend worden omschreven als „oude mensen elke ochtend uit de poep halen". Het zijn voor hen helemaal geen „vieze" gevallen. Daar ben je zo overheen. Het gaat om oude maar niet afgeschreven mensen, al zijn ze 72 of 98 jaren oud geworden. Altijd blijft het „meneer A" of „mevrouw B". Een geruststellende gedachte, dat wel. Iedereen hoopt immers oud te worden en dat houdt onvermii- delijk in (als alles meezit) dat men eindigt als zulk een neer A" of „mevrouw R Wie aan deze zijde van de - overi gens steeds verder opschuivende - grens van de bejaardheid leeft huivert wellicht als hij langs een nieuwbouwcomplex als dat van St. Joachim rijdt. Wie er eenmaal binnen is gekomen om er zijn laatste jaren door te brengen, krijgt een andere horizon. Dan wordt het van belang dat je nog een wandelingetje in het park kunt maken, een eigen kamer mag hebben, of desnoods dan maar een eigen dressoirtje met daarop foto's, veel foto's van een immer verder wijkend verleden. Tot ook dat stukje persoonlijk heid verdwijnt. Dan blijft er niets anders over dan in de eenzame momenten, in de ogenblikken van verwardheid een koesterende hand op je arm te voelen. Een hand van iemand „die het méént". Van een 17- jarige Gerrie of een 20-jarige Pe ter, van mensen die nog altijd mogen worden gerekend tot „de mensen van goede wil".

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1974 | | pagina 33