Jk ben mijn leven lang een nomade geweest' VATICAANSE BIBLIOTHEEK VIJF EEUWEN De platworm in iedere mens GLORIE LUCHTVAART BINNENKORT „MEMOIRES" VAN SCHILDER KOKOSCHKA (88) DUF WERELDJE Geloof en ongeloof' in het woord leiden tot poëzie ONZE STAMCULTUREN kunst cultuur en om VILLENEUVE Zwitserland-AP) „De kunst is dood" zegt kokoschka steekt een verse sigaret op, waarbij hij een verzoek van zijn echtgenote niet te roken negeert. „De schilderkunst is morsdood" gaat hij verder, „en ook de litteratuur heeft erg geleden. En de muziek? Luister maar eens naar een uitvoering van moderne muziek. Alles is experiment geworden. In de kunst heb je ideeën nodig, geen experimenten". Voor sommigen mag deze ti rade van een der beroemdste levende kunstenaars rieken naar een pikzwart conservatis me, Kokoschka zelf beschouwt zijn inzichten als deel van een onstuitbaar proces waarin de mensheid voortholt op weg naar hel einde. En Kokoschka heeft niet de minste behoefte om tussenbeide te komen. „Ik zie de feiten onder ogen en accepteerde ze", zegt hij. Kokoschka beschouwt deze „feiten" als even zovele be wijzen voor zijn stelling: de mens is ten ondergang ge doemd. „Mijn situatie is deze: ik zou graag minstens 800 jaar leven; ik zou graag als laatste overlevenen in een boom klim men om te zien wat er ge beurt. Ik weet dat ook ik ge doemd zou zijn. Maar ik zou graag willen weten hoe het einde zich voltrekt. Ik ben een ontdekkingsreiziger". Deze sombere woorden van de nu 88-jarige schilderdichter lijken in tegenspraak met zijn vitaliteit en de levendige pen waarmee hij zijn bewogen le ven heeft beschreven. Deze levensimpressies" hij noemt ze liever geen memoi res verschijnen binnenkort bij een Londense uitgever. Het gesprek met Kokoschka vindt plaats in het door boe ken en schilderijen gedomi neerde woonvertrek van zijn villa In de buitenwijken van Vilileneuve. Overal hangen de eigen schilderijen van „OK". Door dubbele deuren zie je uit op een idyllische tuin met een kersenboom, rozen en bloeien de lavendel. Met nadruk stelt de meester dat hij niet afhan kelijk is van deze confortabele omgeving. „De wereld waar mee ik een band heb rijkt zover lk kan zien of lopen. Als dit van me wordt afgeno men, neem ik iets anders in bezit. Een verlies wordt door mij nooit betreurd. Ik ben mijn leven lang een nomade geweest". En inderdaad, men kan het leven van deze in Oosten rijk geboren zoon van een Praagse goudsmid niet bepaald honkvast noemen. Hij keerde Wenen, waar zijn car rière begon, de rug toe nadat zijn flamboyante scbilderstijl en een voor die tijd scabreus toneelstuk schandaal hadden verwekt. Hij had een storm achtige liefdesaffaire met Alma Mahler, de weduwe van de componist Gustav Mahler. Toen deze familie fatale. d;ie ook getrouwd was met Walter Gropius van het Bauhaus en de auteur Franz Werfel, de relatie verbrak nam Kokosch ka het was tijdens de eer ste wereldoorlog dienst bij de cavalerie aan het Oosten rijks-Russisch front Hij werd in de borst gewond door een Russische bajonet, een kogel miste zijn hoofd op en haar tje. Na de oorlog maakte hij grote reizen door Europa, Af rika en het Midden-oosten. Na de rechtse Putsch in Oosten rijk emigreerde hij naar Tsje- choslowakije. De legers van Adolf Hitler, die hem als „en- tertete" kunstenaar beschouw de, dreven hem verder naar Londen, waar hij tot Brits staatsburger werd genationali seerd. Overigens, ontaard of niet, het Nazidom verkocht zijn schilderijen ïiever voor goed geld dan ze te vernieti gen. Sinds 1953 is de villa in Villeneuve het rustpunt voor Kokoschka en zijn echtgenote. Een rustpunt op zijn vele rei zen die hem ook naar de Ver enigde Staten brachten. Elf zo mers achtereen liet hij studen ten uit meer dan 25 landen in Salzburg profiteren van zijn talent aan de kunstacademie die door hem ..S.ohule des Se- hens" werd gedoopt. De landschappen en stadsge zichten die Kokoschka schil derde vormen een kleurrijk reisjournaal. Van Jeruzalem, „een werkelijk prachtig schil derij", brengen ze ons naar New York, „een stad zonder gezicht, maar met dynamiek". Hij heeft nooit uit zijn geheu gen geput, maar altijd ter plaatse geschilderd: ,.Ik moet me vastklampen aan de visue le impressie tot ik hem als een citroen heb uitgeknepen", zegt de kunstenaar. De laatste ja ren ligt de nadruk in zijn werk op allegorische doeken, maar hij schildert nog steeds de psychologische portretten die hem al in zijn jeugdjaren beroemd maakten. Golda Meir, Agatha Christie, Paus Pius XII, Pablo Casals en Konrad Adenauer bevinden zich onder zijn „slachtoffers", zoals hij het uitdrukt. Een aantal ver mogende Amerikanen en Eu ropeanen heeft eveneens erva ren dat bij Kokoschka palet mes en ontleedmes identiek zijn. Hij vertelt dat hij veel op drachten heeft geweigerd om dat het model hem niet aan sprak. ,.Ik kan iemand niet portretteren tenzij ik er in slaag om hem als een conser venblik te openen", zegt hij. Een van de beroemdheden die onverrichterzake Kokoschka's atelier verliet was de Italiaan se dirigent Arturo Toscanini. „Hij kwam op mij over als een bibberende kat. Volgens mij had hij een metronoom waar andere mensen een hart hebben zitten". Dan waren er nog de opdrachtgevers die hun konterfeitsel weigerden omdat ze er, zoals een criticus eens schreef „levend gevild" op stonden. Kokoschka zegt dat hij volkomen zonder plan aan het werk gaat", zoals een vis in een plannenloze octaan wachtend op een mugje het Idee". In zijn atelier heersen ech ter orde en overzicht. Alles staat op zijn vaste plaats. Zijn van geboorte Tsj echische vrouw Olda, die hij in 1941 in een Londense schuilkelder trouwde, waakt als een Cerbe rus over zijn dagindeling en zijn gezondheid. Per dag werkt hij minstens vier uur. Hij begint meestal in de late ochtenduren na een fikse teug scotch. -,Ik heb de whiisky no dig", zegt hij, „het is mijn motor". Het toerental ligt niet hoog. „Ik heb in mijn hele lange leven amper 500 doeken geschilderd. Anderen maken er 500 in een maand". Sommi ge doeken komeri nooit af. Zijn vrouw zegt daarover: „Hij kan weken bezig zijn met iets dat er perfect uitziet, maar dan krijgt hij ineens een bevlieging, krabt het linnen schoon en begint van voren af aan. De figuur die eerst naar rechts keek lijkt nu naar links. Hij vindt dat dan ge woon beter". Datzelfde perfectionisme maakte het schrijven van zijn memoires tot een langdurige affaire een eerste versie, geschreven door een Duits ac teur, op basis van op band vastgelegde gesprekken werd door Kokoschka onverbidde lijk afgekeurd. Hij herschreef het hele boek, van schutblad tot colofon, met de hand. „Tijd betekent niets voor mij", zegt de kunstenaar, „voor mij is achttien hetzelfde als tach tig". Kokoschka's werken hangen in tal van Europese en Ameri- Ticntallen jaren gele den schokte Oskar Ko koschka de conservatie ve kunstbeschouwers met zijn flamboyante schilderstijl. Thans is hij de eminence grise van het expressionisme, al zal hij dit etiket zelf met een schouderophalen afdoen. Zijn wei-ken hangen overal ter we reld in de toonaangeven de musea. Bij kunstvei lingen maken ze prijzen van 100.000 dollar en meer. Kokoschka geeft maar zelden een inter view. In het volgende gesprek mijmert hij over zijn veelbewogen leven, zijn manier van werken en lucht hij zijn hart over de hedendaag se kunst VATIKAANSTAD De Vatikaanse Bibliotheek bestaat in 1975, tevens II. Jaar, 500 jaar. Ter gelegenheid van dit jubileum bereidt de biblio theek een grote tentoonstelling over haar geschiedenis voor. Vooruitlopend op het jubileum bereidt de bibliotheek de uit gave voor van 2000 facsimile drukken van Boccaccio 1313- 1375). Wanneer er geld be schikbaar voor zou komen, dan zou de bibliotheek ook de beroemde gedichtenbundel „II Canzoniere" van de humanist Francesco Petrarca (1304- 1374) in facsimile-druk willen uitgeven. De Vatikaanse Bibliotheek is een der meest geraadpleeg de ter wereld. De leeszalen, die uitsluitend toegankelijk zijn voor studenten en weten schappers, zijn dag in dag uit tot de laatste plaats bezet, ook in de hete zomermaanden. De internationale belangstelling voor het rijke bestand van de Vatikaanse Bibliotheek blijkt ook hieruit, dat jaarlijks on geveer 600.000 fotocopieën van handschriften en boeken wor den opgevraagd vanuit vrijwel alle landen ter wereld. Het bezit van de bibliotheek is uiterst gevarieerd en dik wijls van zeer oude datum. Originele handschriften reiken terug tot de derde eeuw na Chrstus. Daaronder bevindt zich b.v. de beroemde Codex- B van de Griekse bijbei, en kele van dje oudste handschrif ten van Vergilius, de bijbel van Urbino, de Canzoniere van Petrarca enz. Verder zijn in de Vatikaanse Bibliotheek 8000 incunabelen te vinden, waaronder een perkament-bij bel van Gutenberg. Naast de eigen opbouw van het bestand, dat ocik duizen den banden met officiële do cumenten omvat, is de Vati kaanse Bibliotheek in de loop der eeuwen herhaalde malen verrijkt met grote verzamelin gen van elders. Zo verkreeg de Vatikaanse Bibliotheek van Maximiliaan va.il Beieren in 1623 als krijgsbuit de „Palati- na", een verzameling van boe ken en handschriften, die de universiteit van Heidelberg sedert 1386 had opgebouwd. In 1689 verwierf de Vatikaanse Bibliotheek de verzameling boeken en handschriften van koningin Christina van Zwe den, teriviji in 1748 de biblio theek van de familie Ottoboni aan de Vatikaanse verzame ling werd toegevoegd. In late re tijden werden nog andere verzamelingen hetzij hetzij voor altijd aai, <u. kaanse Bibliotheek voegd. Sedert 1738 fc de ya.j. Bibliotheek ook een n„. kabinet rijk, sedert i;5- museum voor sacrale k sedert 1767 een museuT profane kunst (antiekver- ling). Deze beide musfl men met de grote Sin bibliotheekzaal, die tot j gereserveerd is voor te,: stellingen, zijn evenals dere musea van het Vt? open voor het publiek leeszalen van de Bibliotheek daarenteStr' uitsluitend toegankelijk wetenschappelijk seerden in de historie v> humanistische en goi ge wetenschappen. kaanse musea maar niet in Frankrijk. ,-In Frankrijk ma ken ze mijn werk ail een maar na, zegt hij schouderophalend. Hij heeft enige tijd in Parijs gewoond, „maar mijn hele vriendenkring bestond uit Hongaren en Polen", zegt hij over die tijd. In zijn boek zal men de namen van Picasso of andere beroemde collega's die hij had kunnen ontmoeten vergeefs zoeken. „Ik ben een eilandbewoner", zegt hij zelf. ,-Er zijn maar weinig mensen die ik interessant vindt en ik heb de pest aan klieken of bewegingen. Bewegingen zijn uitgevonden door de kunsthan del". Ergens in het gesprek zei Kokoschka „Schilders die zijn er niet meer", om daar later aan toe te voegen, „maar de jongeren ken ik niet ik ga niet meer naar tentoonstel lingen. Zo veel tijd heb ik niet". We zijn mens gworden, on danks onszelf. Voorlopig zijn de antropologen het er over eens, dat er sedert twee mil joen jaar op aarde waar schijnlijk uitsluitend in Afrika een wezen heeft rondgelo pen, dat zich op weg had be geven mens te worden. Dat was het niet van plan en er was ook niemand die er dat plan mee had. Het mensdier, dat nu op aarde rondloopt, vertegenwoordigt een bepaalde levensvorm die zich alleen van andere levensvormen onder scheidt doordat wij onszelf als los van het totaal der natuur beschouwen. Dat is zo ongeveer het uit gangspunt, waarop JOOST DE KLERK in zijn boek DE PLATWORMEN VERVELEN ZICH (Uitg. Agon Elsevier 17.50 zijn overpeinzingen over het verband tussen de mens en de gehele evolutio naire ontwikkeling van het ie_ ven op aarde baseert. De Klerk is daarbij op de eerste plaats een goed compilator, die de vele literatuur op dit terrein, waaraan een door sneemens niet toekomt, heeft nageplozen en hier in een no- tedop (222 pag.) bijeenbrengt. Daarnaast trekt hij soms per soonlijke conclusies, die meest al wel aardig zijn, maar die je nogal eens van vraagtekens zult voorzien. Zelf zegt hij, dat het boek allerminst een wetenschappelijke pretentie heeft en ook Dick Hellenius is in zijn voorwoord, wat afstan delijk en noemt De Klerk een zendeling in dienst van het voortbestaan. Overblijft: een zeer onderhoudend geschreven boek, dat je vooral in Lo- renziaamse zin vertrouwd maakt met een groot aantal theorieën over het menselijke bestaan en aanzet je te bezin nen op de totale natuur en je aanwezigheid daarin. Het opent je ogen voor veel zaken daarbij, zodat een andere le venshouding ten aanzien van de wereld, waarin wij leven, bevorderd wordt. En dat is ook de eerste bedoeling van De Kerk. Een groot aantal verschijn selen in de natuur, die deze eeuw door wetenschappelijke observatie uitgediept zijn, ver_ telt van de samenhang tussen het verschijnsel mens en het verschijnsel dier. Ons gefrus treerde instinctenpakket, het verschil tussen de momentel ons beinvloedende sociaal- technische omstandigheden en die eigenschappen, die zich gedurende evolutionele tijds- lengten vastlegden als instinc ten. staan daarbij wél cen traal. De agressiviteit wordt bijzonder belicht. Het verraad, dat de mens t.o.v. de natuur heeft gepleegd tracht De Klerk te illustreren met een aantal authentieke gedragspa tronen in de dierenwereld, die opvallende parallelen vertonen met de mens: broedzorg (moeder-vaderliefde), sociaal besef, territoriumdrift e.d. Uit het gedragsspatroon van die ren bmnen hun gemeenschap wordt inzicht verworven over de betrekkingen waarin de mens t.a.v. de mensen staat. Te zeggen dat het doden van mensen dierlijk is berust op een slordig inzicht. Het is bij zonder menselijk. De vaak vernomen kreet van „Ja, maar ik ben geen spitsmuis of een specht", is volkomen plaatst, zegt de auteur "5 Het huidige mensdom als de dierenwereld - goed gereguleerd en De meent dat dit nu gebeur.) homoseksualiteit, moori druggebruik. Dat is eeii kreterige conclusie, ook li' er een deel van de wei- in; maar in die trant s'.a vaker op hol. De titel van het tod ontleend aan proever, platwormen, die hij besdi in verband met de co© instinct-verstand (het t staat vol met soort?».; voorbeelden), waarbij de vraag stelt of het verss misschien een hulpmiddel», het te kortschietende ins) is? Waaruit zijn onze Li gedragspatronen af te Ie»; waar ontdekken we ver;/ kingspunten in de natj waarvan de mens ziet i vreemd heeft? Er staar t frappante zaken in dit boei je tot nadenken stemmen. Na honderdtaohtig bladzij den heb ik het Dagboek van Anaïs Nin maar opgegeven. Goeiegod, wat een egocentri sche diepdenkerij. Dan nog maar liever een recht-voor- zijn-raap geschreven streekro man, De Edema's van Sien Jensema of Het koren rijpt van Jant Nienhuis. En dan te denken dat dit Dagboek de eerste dertiger jaren beslaat. Maar geen woord over de werkloosheid, toch de gesel van die tijd, geen enkele toe speling op Hitier op de joden vervolging. In plaats daarvan eindeloze zielkundige ontledingen, van de Amerikaanse schrijver Henry Miller met wie ze sa menwoont en in die periode zijn beroemde boeken Steen bokskeerkring en Kreefts keerkring schrijft; van June, vooral over haar verhouding tot haar vader, de bekende componist Joaquin Nin. Aan dat vadercounplex weet ze zich te ontworstelen, hetgeen, zoals gebruikelijk, met een ontluis tering van de vaderfiguur ge paard gaat. Wie het geduld kan opbrengen de minitieuze be schrijving van alle zieleroerse- len van Anaïs Nin te volgen en schrijven kan ze, getui ge vooral de bladzijden waar op ze haar bevalling van een dood kind registreert wordt vooral wijzer omtrent de per soon van Henry Miller, terwijl ook een der voortrekkers van het surrealisme, Antonin Ar- taud, wordt geportretteerd. Maar dat betekent ook dat dit Dagboek maar een zeer be perkte kring belangstellenden in het Nederlandse taalgebied zal vinden. Ik heb trouwens een van Henry's vrouwen voor wie ze lesbische gevoelens koestert; van de psychiater dr. Allendy bij wie ze in analyse ligt, van een menigte schim mige figuren uit dat bohémien- achtige, voornamelijk vege terende half-litteraire overwe gend angelsaksisahe emigran- tenwereld.ie van Parijs. Uiter aard schrift Anaïs Nin in de eerste plaats over zichzelf en de indruk dat de inhoudsom schrijving op de band ontleend is aan het origineel en niet slaat op de inhoud van de Nederlandse vertaling van Margaretha Ferguson. JOOP BARTMAN Anaïs Nin: Dagboek 1931- 1934. Uitgeverij Bert Bakker, Den Haag. Bij de uitgeverij Meulenhoff verscheen de vierde druk van „HET LIED VAN DE BLINDE HARPENAAR", hoekstukken oud-Egyptische poëzie, verza meld, toegelioht en vertaald door BERTUS AAFJES (f 14,50). Schrijver-journalist Bertus Aafjes woonde vlak na de oorlog in Gourna, dicht bi] het kerkhof waar de graven gelegen zijn van de oude The. banen. In één \van deze gra ven, die volgens oud-Egypti sche gewoonten vol staan met allerlei symbolische attributen, vond hij op de muur de af beelding van De Blinde Har. penaar. Naast deze afbeelding stond in hiërogliefen het lied dat deze harpenaar zong. Ber- ti \afjes kreeg de verschil- le e vertalingen van het lied one.er ogen en sedertdien was zijn belangstelling voor de Egyptische poëzie gewekt. Via bestaande wetenschap pelijke vertalingen kwam Aaf jes tot een herdichting van deze poëzie, die berust op de indruk .die de Egyptische kunst bij hem heeft achterge. laten na jarenlange omgang met en liefde voor deze kunst. De uitvoerige toelichting die Aafjes bij de gedichten geeft beslaan bijna een-derde van het boek. Aafjes heeft de bun del onderverdeeld in hoofd stukken van gedichten die be trekking hebben op: De Lief. de, Het Leven, Het Geloof, en De Dood. Deze onderwerpen, essevtieel en dus tijdens, zijn kenmerkend voor de inhoud van de gedichten. Veel wijs heid, en ook plechtigheid, maar zo gevoelig verwoord, dat deze poëzie toch simpel en herkenbaar blijft. Ondanks de vreemde namen, ondanks het verschil in Godsbesef, ondanks het andere taalgebruik, blijven de gevoelens van waaruit deze poëzie geschreven werd zo herkenbaar, dat het bijna ver rassend is. In ieder geval is alleen de directheid van deze gedichten al verrassend. Oude poëzie leeft, lijkt het vaak, het voordeel dat zij minder werkt met afgesleten begrippen waarvan de oorspronkelijke betekenis verbleekt is Boven dien blijkt veelal dat Oosterse poëzie, en misschien geldt dat wel voor het hele Oosterse denken, minder gesplitst is op slimme woordgrapjes of vondsten dan de dichtkunst uit onze streken. Het gaat om de praktische levenswijsheid die voort komt uit zeer pri. maire oer-vreugdes en oer angsten. Men is niet bang om op zeer eenvoudige wijze zeer primaire gevoelens te ver woorden. De symboliek is dan ook zeer eenduidig en niet mis te verstaan. Daarbij komt dat de waarschijnlijk vrij letterlij ke vertaling van Aafjes (er is geen rijm noch zijn er veel stijlfiguren te vinden in de herschrijving van Aafjes) bij. draagt tot deze soberheid. Als Hedwig Speliers, de Belgische schrijver criticus die zoveel subjectiviteit in zijn krteken doet, de eerste dchtbundel van FERNAND LAMBRECHT: SIMULTAAN (Uitg. Sonneville Press P.V.B.A. f 7,50) geen debuut noemt, bedoelt hij dat de ge dichten uit deze bundel een verrassende rijpheid vertonen. „Simultaan" bevat een aantal zeer zuiver uitgewogen ge dichten, die zowel naar de vorm als de inhoud van vol wassenheid getuigen, tnder.* daad opmerkelijk bij een eer ste dichtbundel. Speliers, die een nawoord op „Simultaan" schreef, legt de nadruk op nog een aspect waardoor „Simul taan" zich onderscheidt van liet „doorsnee-debuut", zo dat bestaat: de dichtbundel van Lambrecht presenteert ai met een zowel de mogelijkheden als de beperktheid van deze jonge dichter. Enerzijds name. lijk verhindert de wijsheid van Lambrecht het schrijven van „rijp-en-groen-poëzie', anderzijds is hij te kritisch om zich te buiten te gaan aan weelderig taalgebruik. De vraag is of die intoming een beperking genoemd mag wor den. Wanneer men het zuiver evenwicht beziet dat uit de ge dichten spreekt, kan men een dergelijke beperking a Ileen maar toejuichen. Ze kan echter bij Lam brecht leiden tot een defi nitief einde van het dichter, schap (en in zoverre kan men met Speliers spreken van een beperking omdat hierdoor een goede dichter verloren zou gaan). Lambrecht ziet de za ken namelijk zo pessimistisch- scherp, dat schrijven voor hem op den duur zinloos kan wor den. Hiermee hangt nauw sa men het thema dat de hele bundel domineert: de taai is niet toereikend, sterker: de taal maakt kapot. Voorbeelden van deze gedachten zijn op bijna alke pagina te vinden: „gestolde lava zijn de woor. den, tekens van vergane zin"; „Ik spreek met schaduwen- iijnkleur/vormen; ik schrijf je wit op wit; de geur van afge ronde woorden/verkiit in maalstroom tijd". Overduide. lijk vindt men het in. Het spijt me- mijn woorden kun nen niet branden/ ze zijn ver rast voor ik ze breng". De stilte die meer spreekt dan woorden ooit doen, vindt Lambrecht in de nacht. De bundel opent dan ook met „Kleine noctune" en ook het slotgedicht handelt over de nacht. De bescherming die van een alles omarmend donker uitgaat, wordt echter steeds weer bedreigd door de komst van de dag: „het mes van koel behagen schraapt de rotswand van de nacht de dag reikte de hand aan de dag over dode dromen heen". De dag, scherp en hard waarin je „taaltekens stamelt, hin. kend met ontwrichte stem en stenen in de mond" is een onlluistering. Zij snijdt moge lijkheden af, maakt liefde (soms even een oplossing) moeilijker. Toch kent ook Lambrecht de hoop tegen be ter weten in. Gelukkige mo menten die in zijn woorden haast voelbaar worden. Want al gelooft hij niet in het woord, hij weet er geweldige dingen mee te doen, zonder „verbale krachtpatserijen' uit te halen en daardoor in onver staanbaarheid te vervallen. Hij maakt gebruik van dc meat, foor, maar is tegelijkertijd bang erin weg te zakken. Het zuiveae evenwicht blijft hier door in stand. Jeanne Peynenburg Het zou zonde zijn geweest als het er niét gekomen was er dus kwam het er: Na de schitterende maritieme ency clopedie van Elsevier is er nu de luchtvaart-tegenhan ger, „De Glorie van de Luchtvaart". Opnieuw zijn het de illus traties die de grootste be wondering afdwingen, hoe wel de lijst van medewer kers voor insiders in het vliegwezen er ook wei weer zijn mag. Voor niet-insiders maar meer algemeen in luchtvaart geïnteresseerden biedt de naam van de lucht vaartjournalist Bart van der Klaauw voldoende garantie voor een nauwgezette en deskundig uitgevoerde verta ling en bewerking. De oor spronkelijke eindredacteur van „De Glorie van de Luchtvaart" is John W.R. Taylor. Het boek is onderverdeeld in vier hoofddelen die achter eenvolgens de onderwerpen historie, vliegtuigconstructie, motoren en vliegsystemen behandelen. Dit gebeurt op een boelende en ook voor de versohenen. En dat zegt «i wat in Nederland, m luchtvaartboeken nog allijf redelijk freguent verschij nen en derhalve wel gtd zullen verkopen. WIM KOCS DE GLORIE VAX Dl LUCHTVAART DOOR JOB W.R. TAYLOR. BART TH; DER KLAAUW E.A. (ELSEVIER F 75,-) Een heel aardig, ontspae nend en vooral voor gers leerzaam boek] „MAGIëR OF MANAG! PRIMITIEF STA.1I.MI.W VEN IN DE MODERNE 01 GANISATIE" van de A® kaan MARTIN PAGE, vo» de Nederlandse situatie gepast door drs. N.H.M. l leer (Uitg. Contact 17,50). Sinds Margaret Mead Desmond Morris onze sar-"- leving zijn gaan verge!;: met primitievere stamffllj ren en zelfs dierlijke r levingsvormen, versche er van tijd tot tijd Verenigde Staten boekjes - een specifiek onderdeel onze cultuur met die „onbedorven" maatschap? en vergelijken. Page doet dat op een et, spitse en een misschien belangstellende leek zeer be vattelijke wijze. Behalve dat de getekende illustratie een lust voor het oog zijn, sluiten zij ook zeer goed aan bij de tekt en maken daarvan veel in één oogopslag duidelijk. Met zijn 75 gulden is de uitgever natuurlijk niet goedkoop met dit boek, maar het moet gezegd worden dat men waar voor zijn geld krijgt. Evenals van „Glorie van de Scheepvaart" des tijds, kunnen we ook van dit bock zeggen dat het 't beste is dat ooit op dit specifieke terrein in het Nederlands is en daar wat toch steeds wijze. gezochte vermakt Hoofdthema is, dat v3> ;l irrationeel noemen, m f*.. primitievere oulture» - niet synoniem is i; standig en nutteloos. u valt volgens Page voor managers veel te ler®V' wijst op de irrabonel^. menten in onze "e se bedrijfsvoering en J gerust stellen dat echte ogen-openertjes Al met al een erg boekje dat men hier „y om zijn wetenschaPP1 pretentie wel met er- rel zout moet nemen. M-V-1

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1974 | | pagina 14