Jk ben mijn leven
lang een
nomade geweest'
VATICAANSE BIBLIOTHEEK VIJF EEUWEN
De platworm in iedere mens
GLORIE LUCHTVAART
BINNENKORT „MEMOIRES" VAN
SCHILDER KOKOSCHKA (88)
DUF WERELDJE
Geloof en ongeloof' in het woord leiden tot poëzie
ONZE STAMCULTUREN
kunst
cultuur
en
om
VILLENEUVE Zwitserland-AP) „De kunst is dood" zegt kokoschka
steekt een verse sigaret op, waarbij hij een verzoek van zijn echtgenote
niet te roken negeert. „De schilderkunst is morsdood" gaat hij verder, „en
ook de litteratuur heeft erg geleden. En de muziek? Luister maar eens naar een
uitvoering van moderne muziek. Alles is experiment geworden. In de kunst
heb je ideeën nodig, geen experimenten".
Voor sommigen mag deze ti
rade van een der beroemdste
levende kunstenaars rieken
naar een pikzwart conservatis
me, Kokoschka zelf beschouwt
zijn inzichten als deel van een
onstuitbaar proces waarin de
mensheid voortholt op weg
naar hel einde. En Kokoschka
heeft niet de minste behoefte
om tussenbeide te komen.
„Ik zie de feiten onder ogen
en accepteerde ze", zegt hij.
Kokoschka beschouwt deze
„feiten" als even zovele be
wijzen voor zijn stelling: de
mens is ten ondergang ge
doemd. „Mijn situatie is deze:
ik zou graag minstens 800 jaar
leven; ik zou graag als laatste
overlevenen in een boom klim
men om te zien wat er ge
beurt. Ik weet dat ook ik ge
doemd zou zijn. Maar ik zou
graag willen weten hoe het
einde zich voltrekt. Ik ben een
ontdekkingsreiziger".
Deze sombere woorden van
de nu 88-jarige schilderdichter
lijken in tegenspraak met zijn
vitaliteit en de levendige pen
waarmee hij zijn bewogen le
ven heeft beschreven. Deze
levensimpressies" hij
noemt ze liever geen memoi
res verschijnen binnenkort
bij een Londense uitgever.
Het gesprek met Kokoschka
vindt plaats in het door boe
ken en schilderijen gedomi
neerde woonvertrek van zijn
villa In de buitenwijken van
Vilileneuve. Overal hangen de
eigen schilderijen van „OK".
Door dubbele deuren zie je uit
op een idyllische tuin met een
kersenboom, rozen en bloeien
de lavendel. Met nadruk stelt
de meester dat hij niet afhan
kelijk is van deze confortabele
omgeving. „De wereld waar
mee ik een band heb rijkt
zover lk kan zien of lopen.
Als dit van me wordt afgeno
men, neem ik iets anders in
bezit. Een verlies wordt door
mij nooit betreurd. Ik ben
mijn leven lang een nomade
geweest".
En inderdaad, men kan het
leven van deze in Oosten
rijk geboren zoon van
een Praagse goudsmid niet
bepaald honkvast noemen. Hij
keerde Wenen, waar zijn car
rière begon, de rug toe nadat
zijn flamboyante scbilderstijl
en een voor die tijd scabreus
toneelstuk schandaal hadden
verwekt. Hij had een storm
achtige liefdesaffaire met
Alma Mahler, de weduwe van
de componist Gustav Mahler.
Toen deze familie fatale. d;ie
ook getrouwd was met Walter
Gropius van het Bauhaus en
de auteur Franz Werfel, de
relatie verbrak nam Kokosch
ka het was tijdens de eer
ste wereldoorlog dienst bij
de cavalerie aan het Oosten
rijks-Russisch front Hij werd
in de borst gewond door een
Russische bajonet, een kogel
miste zijn hoofd op en haar
tje.
Na de oorlog maakte hij
grote reizen door Europa, Af
rika en het Midden-oosten. Na
de rechtse Putsch in Oosten
rijk emigreerde hij naar Tsje-
choslowakije. De legers van
Adolf Hitler, die hem als „en-
tertete" kunstenaar beschouw
de, dreven hem verder naar
Londen, waar hij tot Brits
staatsburger werd genationali
seerd. Overigens, ontaard of
niet, het Nazidom verkocht
zijn schilderijen ïiever voor
goed geld dan ze te vernieti
gen. Sinds 1953 is de villa in
Villeneuve het rustpunt voor
Kokoschka en zijn echtgenote.
Een rustpunt op zijn vele rei
zen die hem ook naar de Ver
enigde Staten brachten. Elf zo
mers achtereen liet hij studen
ten uit meer dan 25 landen in
Salzburg profiteren van zijn
talent aan de kunstacademie
die door hem ..S.ohule des Se-
hens" werd gedoopt.
De landschappen en stadsge
zichten die Kokoschka schil
derde vormen een kleurrijk
reisjournaal. Van Jeruzalem,
„een werkelijk prachtig schil
derij", brengen ze ons naar
New York, „een stad zonder
gezicht, maar met dynamiek".
Hij heeft nooit uit zijn geheu
gen geput, maar altijd ter
plaatse geschilderd: ,.Ik moet
me vastklampen aan de visue
le impressie tot ik hem als een
citroen heb uitgeknepen", zegt
de kunstenaar. De laatste ja
ren ligt de nadruk in zijn
werk op allegorische doeken,
maar hij schildert nog steeds
de psychologische portretten
die hem al in zijn jeugdjaren
beroemd maakten. Golda Meir,
Agatha Christie, Paus Pius
XII, Pablo Casals en Konrad
Adenauer bevinden zich onder
zijn „slachtoffers", zoals hij
het uitdrukt. Een aantal ver
mogende Amerikanen en Eu
ropeanen heeft eveneens erva
ren dat bij Kokoschka palet
mes en ontleedmes identiek
zijn.
Hij vertelt dat hij veel op
drachten heeft geweigerd om
dat het model hem niet aan
sprak. ,.Ik kan iemand niet
portretteren tenzij ik er in
slaag om hem als een conser
venblik te openen", zegt hij.
Een van de beroemdheden die
onverrichterzake Kokoschka's
atelier verliet was de Italiaan
se dirigent Arturo Toscanini.
„Hij kwam op mij over als
een bibberende kat. Volgens
mij had hij een metronoom
waar andere mensen een hart
hebben zitten". Dan waren er
nog de opdrachtgevers die hun
konterfeitsel weigerden omdat
ze er, zoals een criticus eens
schreef „levend gevild" op
stonden. Kokoschka zegt dat
hij volkomen zonder plan aan
het werk gaat", zoals een vis
in een plannenloze octaan
wachtend op een mugje het
Idee".
In zijn atelier heersen ech
ter orde en overzicht. Alles
staat op zijn vaste plaats. Zijn
van geboorte Tsj echische
vrouw Olda, die hij in 1941 in
een Londense schuilkelder
trouwde, waakt als een Cerbe
rus over zijn dagindeling en
zijn gezondheid. Per dag
werkt hij minstens vier uur.
Hij begint meestal in de late
ochtenduren na een fikse teug
scotch. -,Ik heb de whiisky no
dig", zegt hij, „het is mijn
motor". Het toerental ligt niet
hoog. „Ik heb in mijn hele
lange leven amper 500 doeken
geschilderd. Anderen maken
er 500 in een maand". Sommi
ge doeken komeri nooit af.
Zijn vrouw zegt daarover:
„Hij kan weken bezig zijn
met iets dat er perfect uitziet,
maar dan krijgt hij ineens een
bevlieging, krabt het linnen
schoon en begint van voren af
aan. De figuur die eerst naar
rechts keek lijkt nu naar
links. Hij vindt dat dan ge
woon beter".
Datzelfde perfectionisme
maakte het schrijven van zijn
memoires tot een langdurige
affaire een eerste versie,
geschreven door een Duits ac
teur, op basis van op band
vastgelegde gesprekken werd
door Kokoschka onverbidde
lijk afgekeurd. Hij herschreef
het hele boek, van schutblad
tot colofon, met de hand. „Tijd
betekent niets voor mij", zegt
de kunstenaar, „voor mij is
achttien hetzelfde als tach
tig".
Kokoschka's werken hangen
in tal van Europese en Ameri-
Ticntallen jaren gele
den schokte Oskar Ko
koschka de conservatie
ve kunstbeschouwers
met zijn flamboyante
schilderstijl. Thans is hij
de eminence grise van
het expressionisme, al
zal hij dit etiket zelf
met een schouderophalen
afdoen. Zijn wei-ken
hangen overal ter we
reld in de toonaangeven
de musea. Bij kunstvei
lingen maken ze prijzen
van 100.000 dollar en
meer. Kokoschka geeft
maar zelden een inter
view. In het volgende
gesprek mijmert hij
over zijn veelbewogen
leven, zijn manier van
werken en lucht hij zijn
hart over de hedendaag
se kunst
VATIKAANSTAD De
Vatikaanse Bibliotheek bestaat
in 1975, tevens II. Jaar, 500
jaar. Ter gelegenheid van dit
jubileum bereidt de biblio
theek een grote tentoonstelling
over haar geschiedenis voor.
Vooruitlopend op het jubileum
bereidt de bibliotheek de uit
gave voor van 2000 facsimile
drukken van Boccaccio 1313-
1375). Wanneer er geld be
schikbaar voor zou komen,
dan zou de bibliotheek ook de
beroemde gedichtenbundel „II
Canzoniere" van de humanist
Francesco Petrarca (1304-
1374) in facsimile-druk willen
uitgeven.
De Vatikaanse Bibliotheek
is een der meest geraadpleeg
de ter wereld. De leeszalen,
die uitsluitend toegankelijk
zijn voor studenten en weten
schappers, zijn dag in dag uit
tot de laatste plaats bezet, ook
in de hete zomermaanden. De
internationale belangstelling
voor het rijke bestand van de
Vatikaanse Bibliotheek blijkt
ook hieruit, dat jaarlijks on
geveer 600.000 fotocopieën van
handschriften en boeken wor
den opgevraagd vanuit vrijwel
alle landen ter wereld.
Het bezit van de bibliotheek
is uiterst gevarieerd en dik
wijls van zeer oude datum.
Originele handschriften reiken
terug tot de derde eeuw na
Chrstus. Daaronder bevindt
zich b.v. de beroemde Codex-
B van de Griekse bijbei, en
kele van dje oudste handschrif
ten van Vergilius, de bijbel
van Urbino, de Canzoniere van
Petrarca enz. Verder zijn in
de Vatikaanse Bibliotheek
8000 incunabelen te vinden,
waaronder een perkament-bij
bel van Gutenberg.
Naast de eigen opbouw van
het bestand, dat ocik duizen
den banden met officiële do
cumenten omvat, is de Vati
kaanse Bibliotheek in de loop
der eeuwen herhaalde malen
verrijkt met grote verzamelin
gen van elders. Zo verkreeg
de Vatikaanse Bibliotheek van
Maximiliaan va.il Beieren in
1623 als krijgsbuit de „Palati-
na", een verzameling van boe
ken en handschriften, die de
universiteit van Heidelberg
sedert 1386 had opgebouwd. In
1689 verwierf de Vatikaanse
Bibliotheek de verzameling
boeken en handschriften van
koningin Christina van Zwe
den, teriviji in 1748 de biblio
theek van de familie Ottoboni
aan de Vatikaanse verzame
ling werd toegevoegd. In late
re tijden werden nog andere
verzamelingen hetzij
hetzij voor altijd aai, <u.
kaanse Bibliotheek
voegd.
Sedert 1738 fc de ya.j.
Bibliotheek ook een n„.
kabinet rijk, sedert i;5-
museum voor sacrale k
sedert 1767 een museuT
profane kunst (antiekver-
ling). Deze beide musfl
men met de grote Sin
bibliotheekzaal, die tot j
gereserveerd is voor te,:
stellingen, zijn evenals
dere musea van het Vt?
open voor het publiek
leeszalen van de
Bibliotheek daarenteStr'
uitsluitend toegankelijk
wetenschappelijk
seerden in de historie v>
humanistische en goi
ge wetenschappen.
kaanse musea maar niet in
Frankrijk. ,-In Frankrijk ma
ken ze mijn werk ail een maar
na, zegt hij schouderophalend.
Hij heeft enige tijd in Parijs
gewoond, „maar mijn hele
vriendenkring bestond uit
Hongaren en Polen", zegt hij
over die tijd. In zijn boek zal
men de namen van Picasso of
andere beroemde collega's die
hij had kunnen ontmoeten
vergeefs zoeken. „Ik ben een
eilandbewoner", zegt hij zelf.
,-Er zijn maar weinig mensen
die ik interessant vindt en ik
heb de pest aan klieken of
bewegingen. Bewegingen zijn
uitgevonden door de kunsthan
del".
Ergens in het gesprek zei
Kokoschka „Schilders die
zijn er niet meer", om daar
later aan toe te voegen, „maar
de jongeren ken ik niet ik
ga niet meer naar tentoonstel
lingen. Zo veel tijd heb ik
niet".
We zijn mens gworden, on
danks onszelf. Voorlopig zijn
de antropologen het er over
eens, dat er sedert twee mil
joen jaar op aarde waar
schijnlijk uitsluitend in Afrika
een wezen heeft rondgelo
pen, dat zich op weg had be
geven mens te worden. Dat
was het niet van plan en er
was ook niemand die er dat
plan mee had. Het mensdier,
dat nu op aarde rondloopt,
vertegenwoordigt een bepaalde
levensvorm die zich alleen van
andere levensvormen onder
scheidt doordat wij onszelf als
los van het totaal der natuur
beschouwen.
Dat is zo ongeveer het uit
gangspunt, waarop JOOST DE
KLERK in zijn boek DE
PLATWORMEN VERVELEN
ZICH (Uitg. Agon Elsevier
17.50 zijn overpeinzingen
over het verband tussen de
mens en de gehele evolutio
naire ontwikkeling van het ie_
ven op aarde baseert. De
Klerk is daarbij op de eerste
plaats een goed compilator,
die de vele literatuur op dit
terrein, waaraan een door
sneemens niet toekomt, heeft
nageplozen en hier in een no-
tedop (222 pag.) bijeenbrengt.
Daarnaast trekt hij soms per
soonlijke conclusies, die meest
al wel aardig zijn, maar die
je nogal eens van vraagtekens
zult voorzien. Zelf zegt hij,
dat het boek allerminst een
wetenschappelijke pretentie
heeft en ook Dick Hellenius is
in zijn voorwoord, wat afstan
delijk en noemt De Klerk een
zendeling in dienst van het
voortbestaan. Overblijft: een
zeer onderhoudend geschreven
boek, dat je vooral in Lo-
renziaamse zin vertrouwd
maakt met een groot aantal
theorieën over het menselijke
bestaan en aanzet je te bezin
nen op de totale natuur en je
aanwezigheid daarin. Het
opent je ogen voor veel zaken
daarbij, zodat een andere le
venshouding ten aanzien van
de wereld, waarin wij leven,
bevorderd wordt. En dat is
ook de eerste bedoeling van
De Kerk.
Een groot aantal verschijn
selen in de natuur, die deze
eeuw door wetenschappelijke
observatie uitgediept zijn, ver_
telt van de samenhang tussen
het verschijnsel mens en het
verschijnsel dier. Ons gefrus
treerde instinctenpakket, het
verschil tussen de momentel
ons beinvloedende sociaal-
technische omstandigheden en
die eigenschappen, die zich
gedurende evolutionele tijds-
lengten vastlegden als instinc
ten. staan daarbij wél cen
traal. De agressiviteit wordt
bijzonder belicht. Het verraad,
dat de mens t.o.v. de natuur
heeft gepleegd tracht De
Klerk te illustreren met een
aantal authentieke gedragspa
tronen in de dierenwereld, die
opvallende parallelen vertonen
met de mens: broedzorg
(moeder-vaderliefde), sociaal
besef, territoriumdrift e.d. Uit
het gedragsspatroon van die
ren bmnen hun gemeenschap
wordt inzicht verworven over
de betrekkingen waarin de
mens t.a.v. de mensen staat.
Te zeggen dat het doden van
mensen dierlijk is berust op
een slordig inzicht. Het is bij
zonder menselijk. De vaak
vernomen kreet van „Ja, maar
ik ben geen spitsmuis of een
specht", is volkomen
plaatst, zegt de auteur "5
Het huidige mensdom
als de dierenwereld -
goed gereguleerd en De
meent dat dit nu gebeur.)
homoseksualiteit, moori
druggebruik. Dat is eeii
kreterige conclusie, ook li'
er een deel van de wei-
in; maar in die trant s'.a
vaker op hol.
De titel van het tod
ontleend aan proever,
platwormen, die hij besdi
in verband met de co©
instinct-verstand (het t
staat vol met soort?».;
voorbeelden), waarbij
de vraag stelt of het verss
misschien een hulpmiddel»,
het te kortschietende ins)
is? Waaruit zijn onze Li
gedragspatronen af te Ie»;
waar ontdekken we ver;/
kingspunten in de natj
waarvan de mens ziet i
vreemd heeft? Er staar t
frappante zaken in dit boei
je tot nadenken stemmen.
Na honderdtaohtig bladzij
den heb ik het Dagboek van
Anaïs Nin maar opgegeven.
Goeiegod, wat een egocentri
sche diepdenkerij. Dan nog
maar liever een recht-voor-
zijn-raap geschreven streekro
man, De Edema's van Sien
Jensema of Het koren rijpt
van Jant Nienhuis. En dan te
denken dat dit Dagboek de
eerste dertiger jaren beslaat.
Maar geen woord over de
werkloosheid, toch de gesel
van die tijd, geen enkele toe
speling op Hitier op de joden
vervolging.
In plaats daarvan eindeloze
zielkundige ontledingen, van
de Amerikaanse schrijver
Henry Miller met wie ze sa
menwoont en in die periode
zijn beroemde boeken Steen
bokskeerkring en Kreefts
keerkring schrijft; van June,
vooral over haar verhouding
tot haar vader, de bekende
componist Joaquin Nin. Aan
dat vadercounplex weet ze zich
te ontworstelen, hetgeen, zoals
gebruikelijk, met een ontluis
tering van de vaderfiguur ge
paard gaat. Wie het geduld kan
opbrengen de minitieuze be
schrijving van alle zieleroerse-
len van Anaïs Nin te volgen
en schrijven kan ze, getui
ge vooral de bladzijden waar
op ze haar bevalling van een
dood kind registreert wordt
vooral wijzer omtrent de per
soon van Henry Miller, terwijl
ook een der voortrekkers van
het surrealisme, Antonin Ar-
taud, wordt geportretteerd.
Maar dat betekent ook dat dit
Dagboek maar een zeer be
perkte kring belangstellenden
in het Nederlandse taalgebied
zal vinden. Ik heb trouwens
een van Henry's vrouwen voor
wie ze lesbische gevoelens
koestert; van de psychiater dr.
Allendy bij wie ze in analyse
ligt, van een menigte schim
mige figuren uit dat bohémien-
achtige, voornamelijk vege
terende half-litteraire overwe
gend angelsaksisahe emigran-
tenwereld.ie van Parijs. Uiter
aard schrift Anaïs Nin in de
eerste plaats over zichzelf en
de indruk dat de inhoudsom
schrijving op de band ontleend
is aan het origineel en niet
slaat op de inhoud van de
Nederlandse vertaling van
Margaretha Ferguson.
JOOP BARTMAN
Anaïs Nin: Dagboek 1931-
1934. Uitgeverij Bert Bakker,
Den Haag.
Bij de uitgeverij Meulenhoff
verscheen de vierde druk van
„HET LIED VAN DE BLINDE
HARPENAAR", hoekstukken
oud-Egyptische poëzie, verza
meld, toegelioht en vertaald
door BERTUS AAFJES (f
14,50). Schrijver-journalist
Bertus Aafjes woonde vlak na
de oorlog in Gourna, dicht bi]
het kerkhof waar de graven
gelegen zijn van de oude The.
banen. In één \van deze gra
ven, die volgens oud-Egypti
sche gewoonten vol staan met
allerlei symbolische attributen,
vond hij op de muur de af
beelding van De Blinde Har.
penaar. Naast deze afbeelding
stond in hiërogliefen het lied
dat deze harpenaar zong. Ber-
ti \afjes kreeg de verschil-
le e vertalingen van het lied
one.er ogen en sedertdien was
zijn belangstelling voor de
Egyptische poëzie gewekt.
Via bestaande wetenschap
pelijke vertalingen kwam Aaf
jes tot een herdichting van
deze poëzie, die berust op de
indruk .die de Egyptische
kunst bij hem heeft achterge.
laten na jarenlange omgang
met en liefde voor deze kunst.
De uitvoerige toelichting die
Aafjes bij de gedichten geeft
beslaan bijna een-derde van
het boek. Aafjes heeft de bun
del onderverdeeld in hoofd
stukken van gedichten die be
trekking hebben op: De Lief.
de, Het Leven, Het Geloof, en
De Dood. Deze onderwerpen,
essevtieel en dus tijdens, zijn
kenmerkend voor de inhoud
van de gedichten. Veel wijs
heid, en ook plechtigheid,
maar zo gevoelig verwoord,
dat deze poëzie toch simpel en
herkenbaar blijft. Ondanks de
vreemde namen, ondanks het
verschil in Godsbesef, ondanks
het andere taalgebruik, blijven
de gevoelens van waaruit deze
poëzie geschreven werd zo
herkenbaar, dat het bijna ver
rassend is. In ieder geval is
alleen de directheid van deze
gedichten al verrassend. Oude
poëzie leeft, lijkt het vaak, het
voordeel dat zij minder werkt
met afgesleten begrippen
waarvan de oorspronkelijke
betekenis verbleekt is Boven
dien blijkt veelal dat Oosterse
poëzie, en misschien geldt dat
wel voor het hele Oosterse
denken, minder gesplitst is op
slimme woordgrapjes of
vondsten dan de dichtkunst
uit onze streken. Het gaat om
de praktische levenswijsheid
die voort komt uit zeer pri.
maire oer-vreugdes en oer
angsten. Men is niet bang om
op zeer eenvoudige wijze zeer
primaire gevoelens te ver
woorden. De symboliek is dan
ook zeer eenduidig en niet mis
te verstaan. Daarbij komt dat
de waarschijnlijk vrij letterlij
ke vertaling van Aafjes (er is
geen rijm noch zijn er veel
stijlfiguren te vinden in de
herschrijving van Aafjes) bij.
draagt tot deze soberheid.
Als Hedwig Speliers, de
Belgische schrijver criticus
die zoveel subjectiviteit in
zijn krteken doet, de eerste
dchtbundel van FERNAND
LAMBRECHT: SIMULTAAN
(Uitg. Sonneville Press
P.V.B.A. f 7,50) geen debuut
noemt, bedoelt hij dat de ge
dichten uit deze bundel een
verrassende rijpheid vertonen.
„Simultaan" bevat een aantal
zeer zuiver uitgewogen ge
dichten, die zowel naar de
vorm als de inhoud van vol
wassenheid getuigen, tnder.*
daad opmerkelijk bij een eer
ste dichtbundel. Speliers, die
een nawoord op „Simultaan"
schreef, legt de nadruk op nog
een aspect waardoor „Simul
taan" zich onderscheidt van
liet „doorsnee-debuut", zo dat
bestaat: de dichtbundel van
Lambrecht presenteert ai met
een zowel de mogelijkheden
als de beperktheid van deze
jonge dichter. Enerzijds name.
lijk verhindert de wijsheid
van Lambrecht het schrijven
van „rijp-en-groen-poëzie',
anderzijds is hij te kritisch om
zich te buiten te gaan aan
weelderig taalgebruik. De
vraag is of die intoming een
beperking genoemd mag wor
den. Wanneer men het zuiver
evenwicht beziet dat uit de ge
dichten spreekt, kan men een
dergelijke beperking a Ileen
maar toejuichen.
Ze kan echter bij Lam
brecht leiden tot een defi
nitief einde van het dichter,
schap (en in zoverre kan men
met Speliers spreken van een
beperking omdat hierdoor een
goede dichter verloren zou
gaan). Lambrecht ziet de za
ken namelijk zo pessimistisch-
scherp, dat schrijven voor hem
op den duur zinloos kan wor
den. Hiermee hangt nauw sa
men het thema dat de hele
bundel domineert: de taai is
niet toereikend, sterker: de
taal maakt kapot. Voorbeelden
van deze gedachten zijn op
bijna alke pagina te vinden:
„gestolde lava zijn de woor.
den, tekens van vergane zin";
„Ik spreek met schaduwen-
iijnkleur/vormen; ik schrijf je
wit op wit; de geur van afge
ronde woorden/verkiit in
maalstroom tijd". Overduide.
lijk vindt men het in. Het
spijt me- mijn woorden kun
nen niet branden/ ze zijn ver
rast voor ik ze breng".
De stilte die meer spreekt
dan woorden ooit doen, vindt
Lambrecht in de nacht. De
bundel opent dan ook met
„Kleine noctune" en ook het
slotgedicht handelt over de
nacht. De bescherming die van
een alles omarmend donker
uitgaat, wordt echter steeds
weer bedreigd door de komst
van de dag: „het mes van koel
behagen schraapt
de rotswand van de nacht
de dag reikte de hand aan de
dag
over dode dromen heen".
De dag, scherp en hard waarin
je „taaltekens stamelt, hin.
kend met ontwrichte stem en
stenen in de mond" is een
onlluistering. Zij snijdt moge
lijkheden af, maakt liefde
(soms even een oplossing)
moeilijker. Toch kent ook
Lambrecht de hoop tegen be
ter weten in. Gelukkige mo
menten die in zijn woorden
haast voelbaar worden. Want
al gelooft hij niet in het
woord, hij weet er geweldige
dingen mee te doen, zonder
„verbale krachtpatserijen' uit
te halen en daardoor in onver
staanbaarheid te vervallen. Hij
maakt gebruik van dc meat,
foor, maar is tegelijkertijd
bang erin weg te zakken. Het
zuiveae evenwicht blijft hier
door in stand.
Jeanne Peynenburg
Het zou zonde zijn geweest
als het er niét gekomen was
er dus kwam het er: Na de
schitterende maritieme ency
clopedie van Elsevier is er
nu de luchtvaart-tegenhan
ger, „De Glorie van de
Luchtvaart".
Opnieuw zijn het de illus
traties die de grootste be
wondering afdwingen, hoe
wel de lijst van medewer
kers voor insiders in het
vliegwezen er ook wei weer
zijn mag. Voor niet-insiders
maar meer algemeen in
luchtvaart geïnteresseerden
biedt de naam van de lucht
vaartjournalist Bart van der
Klaauw voldoende garantie
voor een nauwgezette en
deskundig uitgevoerde verta
ling en bewerking. De oor
spronkelijke eindredacteur
van „De Glorie van de
Luchtvaart" is John W.R.
Taylor.
Het boek is onderverdeeld
in vier hoofddelen die achter
eenvolgens de onderwerpen
historie, vliegtuigconstructie,
motoren en vliegsystemen
behandelen. Dit gebeurt op
een boelende en ook voor de
versohenen. En dat zegt «i
wat in Nederland, m
luchtvaartboeken nog allijf
redelijk freguent verschij
nen en derhalve wel gtd
zullen verkopen.
WIM KOCS
DE GLORIE VAX Dl
LUCHTVAART DOOR JOB
W.R. TAYLOR. BART TH;
DER KLAAUW E.A.
(ELSEVIER F 75,-)
Een heel aardig, ontspae
nend en vooral voor
gers leerzaam boek]
„MAGIëR OF MANAG!
PRIMITIEF STA.1I.MI.W
VEN IN DE MODERNE 01
GANISATIE" van de A®
kaan MARTIN PAGE, vo»
de Nederlandse situatie
gepast door drs. N.H.M. l
leer (Uitg. Contact
17,50).
Sinds Margaret Mead
Desmond Morris onze sar-"-
leving zijn gaan verge!;:
met primitievere stamffllj
ren en zelfs dierlijke r
levingsvormen, versche
er van tijd tot tijd
Verenigde Staten boekjes -
een specifiek onderdeel
onze cultuur met die
„onbedorven" maatschap?
en vergelijken.
Page doet dat op een et,
spitse en een misschien
belangstellende leek zeer be
vattelijke wijze. Behalve dat
de getekende illustratie een
lust voor het oog zijn, sluiten
zij ook zeer goed aan bij de
tekt en maken daarvan veel
in één oogopslag duidelijk.
Met zijn 75 gulden is de
uitgever natuurlijk niet
goedkoop met dit boek, maar
het moet gezegd worden dat
men waar voor zijn geld
krijgt. Evenals van „Glorie
van de Scheepvaart" des
tijds, kunnen we ook van dit
bock zeggen dat het 't beste
is dat ooit op dit specifieke
terrein in het Nederlands is
en daar wat
toch steeds
wijze.
gezochte
vermakt
Hoofdthema is, dat v3> ;l
irrationeel noemen, m f*..
primitievere oulture» -
niet synoniem is i;
standig en nutteloos. u
valt volgens Page voor
managers veel te ler®V'
wijst op de irrabonel^.
menten in onze "e
se bedrijfsvoering en J
gerust stellen dat
echte ogen-openertjes
Al met al een erg
boekje dat men hier „y
om zijn wetenschaPP1
pretentie wel met er-
rel zout moet nemen.
M-V-1