:oper
Nederlandse
textiel-industrie
in de knel
Bedrijfssluitingen aan de lopende band
In vijftien jaar van 100.000 naar
werknemers
Confectie-industrie
slaat
op instorten
Moeder
taal
n werk
irken
Zuinig zijn op onze textiel-industrie
de funktie
l/ITS-er
fcrum
TEXTIEL-DESKUNDIGE DR. KUHLMEIJER:
voor veilig vverkci
Gelijke beloning
Niet loszien
Financiële
betekenis
VOORSTELLEN
DOOR
CORN.
VERHOEVEN
HMfiFN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
Lr FN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
dfniNGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN „PEILING
EILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
dAVO
noderne talen,
paring in een soortge-
pef Inkoop,
vertijd bewaking,
ntakten per telefoon,
|lljk met leveranciers iri
nd.
bn bekwame man zijn
n uitstekende sociale
Ihikbaar.
i richten aan Afdeling
1444
'ostbus86.
van Bergen op Zoom
1900 m2 worden er
tundig geadviseerd
In orde zijn en blijven,
pk voor jongere
(ere medewerkers en
j er interessant werk
pijn verantwoordelijk
[presentatie. Erg
fk dat tevens een
liedt om veel winkel-
doen. En dat nog wel
ie steeds belangrijker
aers kiezen zoveel
eigen werktijden.
hing!
aaken van een
[de heer J. Gleym,
inderafdeling van het main-
loudt toezicht op de bouw
ikonstrukties, gebouwen en
iet onderhoud van wegen,
en en bossages.
Terneuzen is 320 ha. groot.
rbouw)
icht houden op
externe kontakten.
leftijd tussen 35 en 45 jaar
funktie op het gebied van
irs en drainages.
r bovengenoemde funktie.
telefonisch kontakt op te
ilszaken, Postbus 48, Ter-
el 2711.
IEDERLANDIBV
TILBURG Zo maar een,
onvolledige en willekeurige
greep uit de stroom van be-
richten die in enkele weken
nieuws brengen over narig
heid in textiel- en confectie
bedrijven:
De wollenstotfonfabriefe
Enneking in Tilburg moet
sluiten. Ontslag voor 274 me
dewerkers;
Bergliaus' confectie-atelier
gaat 400 mensen ontslaan;
Een aantal Tilburgse tex
tielbedrijven heeft reeds ge
ruime tijd vergunningen om
korter te werken. Het gaat
om ruim 500 mensen;
De Verenigde Nederlandse
Kleermakerijen in Den Haag
zijn failliet. Ontslag voor de
medewerkers;
In de textiel- en eonfectie-
industrie vallen op het ogen
blik zo'n 3500 werknemers
onder een werktijdverkor
ting;
Spinnerij Swagemakers-Bo-
gaerts in Tilburg moet 40
van haar ,180 werknemers
ontslaan. Sluiting is voorko
men door een regeringstoe
zegging tot steun:
De tapijt-weverij Van
Haelst in Nieuw-Namen
moet sluiten voor 6 weken;
De kousenfabriek Danlon-
Hin in Emmen verkeert in
grote moeilijkheden. Zeker
200 tot 300 van haar 1200
medewerkers moeten worden
ontslagen;
Het Utrechtse confectie-
atelier De Vries en Susan
moet sluiten. De 80 werkne
mers meest vrouwen
worden ontslagen;
Het confectiebedrijf Broee-
ker en Broecker in Leende
wordt opgeheven. De 50 per
soneelsleden kunnen, desge
wenst, gaan werken bij zus
teronderneming Eurondress
in Enschede.
Wat is er eigenlijk aan de
hand in onze Nederlandse
textiel- en confectieindus-
trie? Een vraag die velen
zich voor de textielnijver
heid al jaren stellen. Een
vraag die niet so een, twee,
drie te beantwoorden is. Een
tipje van de sluier tilde on
langs professor Kuhlmeijer
op. Voor de textiel-industrie
in ieder geval: enorme kos
tenstijgingen op alle fronten.
In de zestiger jaren boven
dien, toen alles nog rozegeur
en maneschijn leek, heelt
men in een aantal bedrijven
te weinig aandacht besteed
aan verbetering van het pro-
duktieapparaat en verhoging
van het peil van het manage
ment. En voor de vaderland
se confectie-ateliers werd het
antwoord gegeven in een
rapport van een kleine 50
pagina's dat onlangs door een
studiegroep over die indus
trietak werd uitgebracht.
Onze redacteur Jacques
Levij sprak de afgelopen we
ken met een aantal leidende
figuren uit die sectoren van
ons economisch leven. Hij
werkte zich tevens door ber
gen materiaal, zoals beschou
wingen, studies, rapporten,
berichten en meningen van
industriëlen, economen en
vakbondsbestuurders. Zijn
verhaal, ontdaan van vele
details en vaak heel belang
rijke zijpaden, volgt hieron
der.
50.000
TILBURG In het begin van de zestiger jaren werkten in de Nederlandse
textielindustrie nog zo'n 100.000 mensen. Nu zijn hel er niet meer dan
50.000. Waarvan tussen de 5000 en 7500 gastarbeiders. Die verrichten vrij
wel allen eenvoudige arbeid waarvoor enige scholing veriest is
Een opmerking „De" textielindustrie bestaat niet. Er is wél een industriële bedrijfstak
waarin zeer uiteenlopende textiele goederen worden gemaakt. In die bedrijfstak onder-
j scheidt men een aantal produktiesectoren. Dat zijn de sectoren: katoen, rayon, linnen
en jute (22.000 arbeidsplaatsen)tricot (13.500 a.p.), wollen stoffen (8.200 a.p.), tapijt en
woningstoffen (4.600 a.p.) en een rest-sector (1.700 a.p.).
Elk van die sectoren in de textielbedrijfstak heeft haar eigen problemen. Allemaal echter on
dervinden ze de gevolgen van de zeer sterke stijging van de produktiekosten. Allemaal ook gaan
ze gebukt onder het feit dat er voor hen op de Nederlandse arbeidsmarkt geen of onvoldoende
goed-geschoolde werkkrachten te vinden zijn.
De neiging is sterk de moei
lijkheden in de textielindus
trie in ons land, en ook in het
Europese buitenland uitslui
tend toe te schrijven aan de
voortdurende sterke stijging
van de arbeidskosten (Ionen
en sociale lasten). Die is elk
jaar gemiddeld zo'n 10 - 13
procent.
Het Gesamimtverband der
Textilindustrie Deutsdhiland
berekende de loonkostenver
houding per arbeidsuur in de
textielindustrie in een aantal
landen. Inderdaad komt Ne
derland daarbij als een van de
„duurste" landen uit de bus.
Zoals de volgende opsomiminig
toont. Zweden (heeft geen
textielindustrie van betekenis
meer) 107, Duitsland 100, Ne
derland. 97, Verenigde S laten
94, Italië 71, Frankrijk 85
Oostenrijk 58 Groot-Brittan-
nië 47, Japan 43, Hongkong
17.
Hierbij moet worden opge
merkt dat voor communisti
sche landen zo'n berekening
geen zin heeft. Zij werken via
hun staatshandel op de inter
nationale markt met politieke
exportprijzen. Hun produktie
kosten spelen daarbij nauwe
lijks een rol. Nog een opmer
king om een veelverbreid mis
verstand uit de weg te rui
men. Goedkope loonlanden als
Japan. Hongkong, Zuid-Korea
en Maleisië hebben een uiterst
moderne textielindustrie. Ze
kunnen technisch concurreren
j met het beste dat het westen
op hun gebied kent.
De moeilijkheden in ver
schillende sectoren" van de Ne
derlandse textielindustrie wor
den veroorzaakt door een com-
I binatie van factoren. De voort-
durende loonkostenstijging
vormt daarin een (zeer be
langrijk) element.
De opvallend sterke afne-
ibhg van het aantal arbeids
plaatsen in oinze textielindus
trie van 100.000 naar 50.000
in nog geen 20 jaren is
beslist niet uitsluitend te wij
ten aan bedrijfssluitingen en
fusies.
Het enige antwoord dat de
textielindustrie zelf kan geven
op de steeds oplopende pro-
duiktiekosten, ligt in de loon
kostensituatie. Dfe industrie
kan proberen het aantal ar
beidsplaatsen drastisch te ver
minderen zonder de produik-
tieopbrengst per werknemer
aan te tasten. Dat is gebeurd
en gebeurt nog steeds.
Door het verbeteren van
productiemethoden, de moder
nisering van het produktieap-
paraat en de automatisering
van het produktieproces.
In feite paikt die industrie
daarmee twee brandende pro
blemen tegelijkertijd aan. Zij
vermindert het aandeel van de
arbeidskosten in het totaal van
haar produktiekosten. En ze
bestrijdt effectief het chroni
sche en nijpende tekort aan
geschoolde Nederlandse ar
beidskrachten. Het is heel
goed denkbaar dat op den
duur door deze ontwikkeling
de loonkosten in de textielin
dustrie geen rol van betekenis
meer zullen spelen. Zoals nu,
bijvoorbeeld, het geval is bij
de volledig geautomatiseerde
spinnerijen die een groot con
cern alls Nijverdal-Ten Cate
samen met een Amerikaans
bedrijf in de Verenigde Staten
bezit.
Het lijkt wel zeker dat óók
in de textielindustrie de loon
kosten per werknemer zullen
blijven stijlgen. Maar dat die
kosten door het verminderen
van het aantal loontrekkenden
in die industrie als de au
tomatisering volledig is door
gevoerd geen rol van bete
kenis meer zuilen spelen. Hoe
veel arbeidsplaatsen de Neder
landse textielindustrie dan
echter nog over zal hebben, is
bij benadering niet te zeg
gen.
In de sector katoen, rayon,
linnen en jute de zoge
naamde KRL-si'Ctor vormen
de arbeidskosten nu nog 30
procent vam de totale produc
tiekosten. Men streeft ernaar
ze terug te dringen tot 15
procent. Hoe groot de invloed
van de automatisering is op
het aantal arbeidsplaatsen
toont een ander cijfer uit deze
textielsector aan. In 7 jaren
(1965 i 1972) verminderde net
aantal werknemers in de
KRL-sector met 14.000!
De produktie in die sector
steeg edhter tezelfdertijd met
60 procent! Het aantal
KiRL-bedrijven werd gehal
veerd!
Vooral de wollenstoffenin-
diustrie heeft de afgelopen ja
ren zware klappen gekregen.
Van de 55 fabrieken in deze
sector van de textielindustrie
die in de zestiger jaren in ons
land bestonden, zijn er nu nog
14 over. Van de 31 strijk-
garen-weverijen bleven er 3
bestaan. Hoe lang nog?
Van de 24 kamigaren-wever-
ijen konden er tot op heden 11
blijven produceren. (Tilburg
verloor van zijn 32 wollenstof-
fenfabrieken er maar liefst 25.
In Helmond zit nu, buiten
Twente, de kern van de Ne
derlandse textielindustrie,
vooral in de KRL-sector).
De tricotindustrie heeft dui
delijk veel meer problemen
met de loonkostenontwikke
ling dan de KRL-sector en de
tapijt- en woningtextielsector.
Ook de confectleindustrle
waarover straks iets meer
kent diezelfde loonkostenmoei
lijkheden.
De tricotinduslrie is
evenals de oonfectieateliers
sterk aangewezen op vrouwe
lijke arbeidskrachten. De stij
ging van de minimumlonen en
van de jeugdlonen heeft die
textielsector ongetwijfeld in
grote moeilijkheden ge
bracht.
Daarbij komt nog dat het
principe van gelijke beloning
voor gelijke arbeid van man
nen en vrouwen juist in deze
sector ook nog een grote rol
speelt. Binnen de EEG lapt
een land als Frankrijk dat
principe aan zijn grote laars.
Hoewel het op Frans aandrin
gen in het protocol van het
EEG-verdrag is vastgelegd. De
Franse textielindustrie echter
onderscheidt gewoon aparte
functies voor mannen en vrou
wen. In Italië is het niet an
ders. Een voorgeschreven m,-
nimumloon bestaat er nauwe
lijks. En landen als Grieken
land, Marokko en Tunesië
kennen geen gelijke beloning
voor mannen en vrouwen vour
gelijke arbeid. Zo'n situatie
tast natuurlijk de concurren
tiepositie aan van bedrijven in
landen die dat principe wel
zoveel mogelijk naleven.
Minister Boersma he rit on
langs de Sociaal Ekvnomische
Raad gevraagd om een advies
op het gewenste niveau van
het minimumloon, waarbij de
trendstijiging buiten beschou
wing moet blijven. In de tex
tielindustrie, en daar niet al
leen, ziet men dat advies met
ongerustheid tegemoet.
Men kan, en dat maakt het
allemaal nog ingewikkelder,
het lot van de Nederlandse
textielindustrie in de kleding-
stoffensector niet los zien van
het wel en wee van de eigen
confectieindustrie. Die indus
trie dreigt te bezwijken. De
textielbedrijven die kleding
stoffen maken zijn in niet ge
ringe mate van de confectie
afhankelijk. In die confectie
immers zitten hun grote afne
mers.
Bovendien is het lot van
verschillende sectoren in de
textielindustrie met name
die KRL-bedrijven en de wo-
ningtextielsector voor een
flink deel verbonden met de
afzetmogelijkheden van dat
deel van onze chem' j"jhe in
dustrie dat synthetische garens
vervaardigt. In de Nederland
se KRL-bedrijven wordt 30
procent van die garens ver
werkt. In die tak van onze
chemische industrie werk en
zo'n 40.000 mensen! Als een
deel van hun produktie bin
nenlands niet meer zou wor
den fgenomen, laat zich ge
makkelijk raden dat er ook
daar massaal ontslagen gaan
vallen.
Daarnaast zijn natuurlijk
vele werknemers in andere
bedrijfstakken voor het beleg
W Ijljf P 'f Phillip,!
ROTTERDAM —De Rotter
damse hoogleraar en internati
onaal vermaarde textiel-des-
kundige dr. H.J. Kuhlmeijer
keelt onlangs op een inter
nationaal congres de West
europese regeringen voorge
houden dat ze zich wel twee
maal moeten bedenken voor
dat ze toestaan dat uit hun
landen de textiel-industrieën
verdwijnen. West-Europa, zo
vindt hij, moet heel en heel
"jn op zijn industrieel
ezit. En dus ook op zijn reei-
'Jdig, hoogwaardig en kost-
aar pakket textielbedrijven,
■«drijven waarin, of waar-
,°°j! miljoenen hun brood
P enen, Bedrijven die sa-
en zo n 250 miljoen mensen
"-Europeanen van onont-
oeuyke textiele goederen
voorzien.
l A's die textiel-industrie ge-
vT j voor een groot deel,
rdwijnt, is de kans groot dat
.itextiel-Arabieren" waar
,".Wereld ook het Westen
..„un economische wurggreep
Ai2?' Zoals onlangs „olie-
daan dat hebben §e"
®oan. Aldus dr. Kuhlmeijer,
iM aadere directeur van
de T~?.nomisch Instituut voor
Textiel-industrie.
Die industrie dreigt in West-
Europa te bezwijken onder
de enorme kostenstijgingen
van de afgelopen jaren. Stij
gingen die nog steeds onver
minderd doorgaan. Stijgingen
die worden veroorzaakt
door:
het permanent fors oplo
pen van de loonkosten (inclu
sief sociale lasten)
de steeds stijgende rente
voor geleend kapitaal
de ongekende prijsverho
gingen van de grondstoffen,
zoals katoen, wol en kunstve
zels.
Het staat ons, West-Europe
anen, veel te weiniig voor ogen
dat „textiel" na voedsel
voor ons een onontbeerlijke
levensbehoefte is. Als wij zelf
die textiel niet meer kunnen
of willen, maken, zijn wij er
voor afhankelijk van anderen.
Die kunnen dan vragen wat ze
willen voor de door hen ge
maakte textiel. We zitten dan
in hun tang, zoals we nu in de
tang zitten van de grote oliele
veranciers.
West-Europa moet alles op
alles zetten om tot een ge-
meensdhappelijfce opzet van
zijn textiel-industrie te ko
men. Er moet, zo stelt dr.
Kuhlmeier, in West-Europa
een hoogwaardige textiel-in
dustrie bl-ven, óók omdat:
in die industrie grote kapi
talen zijn geïnvesteerd en heel
veel kennis zit
dde industrie ons voor een
groot deel onafhankelijk
maakt bij het voorzien in de
enorme behoefte aan textiele
goederen van de eigen bevol
king
die industrie belangrijk
bijdraagt tot het behoud van
onze levensstandaard en ons
systeem van sociale zeker-
heid
die industrie zo'n twne
miljoen Westeuropeanen en
hun gezinnen een bestaan
geeft
die industrie niddenin een
enorme markt werkt.
Die Westeuropese textiel-in
dustrie is alleen maar te red
den als de regeringen bereid
zijn gezamenlijk een Europese
textiel-politiek te voeren.
Want alleen dan kan er bin
nen het Europa van de EEG
een eerlijke onderlinge con
currentie komen voor textiele
goederen. En alleen door zo'n
politiek kan er een eind wer
den gemaak aan allerlei onof
ficiële hulp die bepaald EEG-
landen de eigen textiel-indius-
rie geven.
Uiteindelijk is een Europese
textiel-politiek die juist wordt
gevoerd en waarvan de bepa
lingen worden nageleefd zon
der foefjes en dubbele-bodem
ontsnappingen in het belanig
van allen in de Europese Eco
nomische Gemeenschap. Twee
miljoen werkers in die West
europese textiel-industrie en
hun gezinnen, zullen er van
profiteren. Evenals trouwens
zo'n kleine driehonderd mil
joen Westeuropese textiel-ge-
bruikers.
Aldus, in het kort, de nood
kreet en de waarschuwing van
de Rotterdamse professor. Een
vertoog dat niet geringe weer
klank heeft gekregen en waar
van de tekst op grote schaal is
verspreid. Vooral in Groul-
Brittannië, het jongste lid van
de EEG, dat zelf een enorme
textiel-industrie heeft en dat
kennelijk niet bereid is die
industrie te offeren op het al
taar van die Gemeenschap,.
9 Verslagen werknemers van
wéér een gesloten textielfabriek
bespreken de situatie.
op hun brood in niet geringe
mate afhankelijk van de ge
beurtenissen in de textielin
dustrie, Men denke maar, om
enkele voorbeelden te noe
men, aan die onderhoudsmon-
tagebedrijven, de expediteurs
de schoonmaakbedrijven, de
drukkerijen, de papierhandel-
Hoeveel mensen op het ogen
blik dankzij de textielnijver
heid in andeife bedrijfstakken
aan het werk blijven, is niet
te zeggen. Dat het er tallozen
zijn, is wel zeker.
„Je kunt je niet voorstellen
dat de hele textielindustrie uit
ons land zou verdwijnen. Ze
ker niet die bedrijven die mo-
degevoelig materiaal maken.
Maar dat zijn er niet zoveel".
Een bittere opmerking van
een vooraanstaand textieldes-
lsundige. „Maar het lijkt zo
langzamerhand best mogeHjk.
Wie had 15 jaar geleden dur
ven zeggen dat vrijwel de he
le Nederlandse strijkgarenwol-
lenstoffenindustrie de vernie
ling zou ingaan? En dat het
aantal kamgarenweverijen tot
minder dan de helft zou wor
den teruggebracht? Het is ge
beurd. En wie v/eet wat ons
nog te wachten staat.
Voor de KRL-industrie is
eind vorig jaar het resultaat
van een structuuronderzoek op
tafel gelegd. Het bevat een
groot aantal aanbevelingen aan
de overheid en de industrie
tak. Over kredietregelingen,
rentesubsidies, internationale
handelsakkoorden, produktie-
en marketingbeleid, manage
ment en afronding van het
herstructureringsproces. Even
als een aantal suggesties op
sociaal terrein. Fundamenteel
achten de onderzoekers „dat
het ondernemingsbeleid zich
ondersteund weet door een
overheid, die binnen de
grenzen van haar mogelijkhe
den in het raam van de Euro
pese Gemeenschap een zo
danig industriestruetuurbeleid
voert, dat binnen die gemeen
schap de Nederlandse KRL-
industrie qua concurrentie
voorwaarden niet ten opzichte
van haar partnerlanden in het
nadeel verkeert"-
Het behoud van een eigen
textielindustrie in ons land
lijkt niet alleen op grond van
politieke overwegingen en so
ciale motieven werkgele
genheid van grote beteke
nis. Ook financieel-economi-
sche motieven staan daarbij op
de voorgrond. Dat geldt voor
heel West-Europa.
De textielhandel binnen de
EEG steeg vorig jaar met
maar liefst 30 procent. Voorzo
ver het de buitenlandse handel
in textiele goederen betreft
had die vorig jaar binnen de
EEG een waarde van 10 mil
jard dollar. De landen van de
Gemeenschap hadden vorig
jaar een totale omzet in tex
tiele goederen van 30 miljard
dollar!
En voor wat Nederland be
treft, bedragen die omzetten
in de verschillende sectoren
elk jaar globaal zo'n 3 miljard
gulden- Daarvan neemt de
KRL-industrie 1% mijard
voor haar rekening, de trioot-
en tapijt-sectoren ieder 700
miljoen gulden en de wolsec
tor zo'n 400 miljoen gulden.
JACQÜES LEVIJ
TILBURG In 1968 telde
ons land 964 confectie-ate
liers. Er werkten in die kle
dingbedrijven zo'n 57.000
mensen meest vrouwen en
jonge meisjes. Eind 1973 wa
ren er nog zo'n kleine 700
confectie-bedrijven die sa
men ongeveer 40 000 mensen
in dienst hadden
70 Procent van die 700
confectie-ateliers wordt op
het ogenblik met de onder
gang bedreigd. Dat betekent
dat de werkgelegenheid voor
zeker 26.000 mensen in ge
vaar is.
In de jaren 1970-1972 is de
Nederlandse kledingindustrie
uitvoerig en diepgaand door
gelicht. Dat perspectief-on
derzoek produceerde maar
liefst 11 studies. Alle, maar
dan ook alle aspecten van de
industrie en haar problemen
werden doorgelicht. De rap
porten hebben op elkaar
gelegd een hoogte van een
kleine 50 centimeter!
Enfin, toen begin dit jaar
duidelijk werd dat er „iets
mis was" in de confectie
trokken dc Industriebonden
aan de bel. Samen met de
werkgevers vroegen ze onze
minister van Sociale Zaken,
de heer Boersma. om maatre
gelen die de werkgelegen
heid in de bedrijfstak veilig
zouden stellen. Opnieuw ging
een studiegroep aan het
werk. Binnen 2 maanden
legde zij een nota met advie
zen en suggesties op tafel.
Ongekend snel. Maar men
kon natuurlijk vrijwel alles
te weten komen uit die ran-
porten-stapel-
De voorzitter van de stu
diegroep, de Amsterdamse
bedrijfseconoom professor dr.
P. Verburg, constateerde dat
1973 voor de Nederlandse
confectie-industrie „een
rampjaar" is geweest. Met
die industrie gaat het sinds
het midden der zestiger ja
ren bergafwaarts. Hij noemt
dat een „slijtageproces". Dat
is vooral vorig jaar zo ver
sneld dat iedereen die de
cijfers onder ogen kreeg er
danig van schrok.
In 1972 was bijna de lieift
van de bedrijfstak niet meer
winstgevend. Een deel van
die niet-rendabele confectie
bedrijven verdween. Deson
danks bleek dat in 1973 zo'n
70 procent van de overgeble
ven ateliers in de gevarenzo
ne was komen te verkeren
En dat geldt niet alleen voor
de kleine bedrijven. Ook de
heel grote zitten in de moei
lijkheden. Moeilijkheden die
ongetwijfeld dit jaar nog
groter zijn geworden. Dool'
de loonkostenstijging en het
optrekken van de minimum
jeugdlonen de loonkosten
voor de confectie verdubhel
den in 5 jaren de verho
ging van de grondstoffenprij-
zen, de daling van het kle-
dingverbruik, de dodelijke
concurrentie van de lage
loonlanden.
Een niet te onderschatten
probleem is dat in het kader
van die hele rits oorzaken
van de noodsituatie niet uit
het oog moet worden verlo
ren dat de kledingindustrie
een ioon-intensieve bedrijfs
tak is.
In de nota van de studie
groep worden voorstellen ge
daan. Als die worden aan
vaard gaan ze de overheid
in 3 jaar zeker 60 miljoen
gulden kosten. De industrie
zelf moet dan 30 miljoen
gulden bijpassen. Hoezeer de
confectie-industrie in ons
land buiten haar schuld in de
narigheden verzeild is ge
raakt, blijkt onder andere
uit het volgende citaat uit
de nota:
„de huidige toespitsing van
de moeilijkheden is mede
veroorzaakt, doordat de con
fectie-industrie zich in een te
snel tempo moet aanpassen
aan diep in de structuur van
de bedrijfstak ingrijpende
overheidsmaatregelen, onder
andere op het gebied van de
lonen en prijzen en van de
handelspolitiek".
Voor dit jaar wordt in de
ze loonintensieve bedrijfstak
de loonkostenstijging ge
raamd op 19 tot 27 procent.
Welnu, tot op dit moment
is er niets gebeurd. Daarom
heeft de Industriebond van
het NVV heel hard aan de
bel getrokken. Spoed is ge
boden, zegt zij in een briei'
aan studiegroep voorzitter,
professor Verburg. Ze vreest
dat noch de regering, noch
de industrie zelf bereid is in
de geest van de nota te han
delen. Ze dreigt uit de stu
diegroep te treden, want ze
heeft de indruk dat de over
heid niet daadwerkelijk een
arbeidsmarktbeleid wil voe
ren.
„Kan er wet wat uitko
men", zo merkte een deskun
dige op toen wij hem vroe
gen naar zijn mening. „Dc
industrie zelf en heus niet
alleen de confectie-industrie
ziet het in Nederland niet
meer zitten- De kieding-in-
dustrie wil de wegen open
houden om in goedkope loon
landen te lafn confectione
ren. Hier zijn de arbeidskos
ten te hoog geworden Als
men nog werkkrachten kan
krijgen. Let u maar eens op.
De komende maanden klapt
de confectie ir ons land goed
in elkaar. Of gaat de produk
tie overbrengen naar landen
als Marokko, Tunesië, of de
Oosteuropese landen. En
waarom zouden die bedrij
ven dan nog Nederlandse
stoffen uiïiven verwer
ken?"
Een drietal Kamerleden
heeft de ministers Van der
Stoel en Van Kemenadn vra
gen gesteld naar aanleiding
van de nierauste humoristische
uitlating van onze grote land
genoot Jozef hunsdie het tot
secretaris-generaal van de Na-
vo gebracht heeft. Volgens een
persbericht zou de voormalige
minister van Buitenlandse Za
ken bij de ondertekening van
een Atlantische verklaring in
Brussel de vraag van presi
dent Nixon, waarom hij En
gels sprak en geen Neder
lands, als volgt beantwoord
hebben: „Van alle dierengelui
den lijkt het Nederlands nog
het meest op een taal, en dan
nog vind ik dat niet aardig
tegenover de dieren". De Ka
merleden, die geen dieren
maar Nederlanders vertegen
woordigen, vinden dat niet
aardig tegenover die Neder
landers en daarom willen zij
de ministers vragen Neder
lands grote zoon op hel onge
paste in zijn gedrag te wijzen.
Ik neem aan, dat ze dat zullen
doen en dan. het smoesje te
horen zullen krijgen, dat de
opmerking humoristisch be
doeld was en bovendien, dat
de diplomaat in de veronder
stelling verkeerde, dat deze
kwinkslag alleen door Nixon
gehoord werd. Vfe nemen dan
maar aan, dat die zo'n grap op
de juiste waardeloosheid weet
te schatten.
Het is niet bekend gewor
den. waarom Nixon zijn vraag
stelde- Het ligt immers tame
lijk voor de hand, dat Luns
zich in die situatie in het En
gels uitdrukte. Mogelijk wilde
Nixon hem erop wijzen, dat
Nederlands, normaal uitge
sproken, voor een Amerikaan
nog altijd verstaanbaarder is
dan het Engels van Luns.
Want uit het feit, dat deze
hooggeplaate grapjas de Ne
derlandse taal niet voldoende
beheerst om daarin zelf zijn
mémoires te schrijven, volgt
natuurlijk niet, dat zijn Engels
perfect is. Misschien ook wil
de Nixon zeggen: „Man. sloof
je niet zo uit". Maar beide
veronderstellingen hebben het
nadeel, dat zij Nixon enige
geestigheid en een afkeer van
hielenlikkers toedichten. We
kunnen dus over de bedoelin
gen van de vraag maar beter
in het duister tasten.
Het antwoord van Luns in
tussen is meer typisch Hol
lands en minder vervuld van.
Franse of andere buitenlandse
esprit dan hij misschien zelf
denkt. Ik neem aan dat dit
ook voor Luns de reden was
om. op Engels over te schake
len. Maar het merkwaardige
is, dat hij dit niet als motief
opgaf- In zijn mond zou een
tournure passen in de trant
van: „Mennheer de president
wij beschikken in ons vader
land over een uiterst wellui
dende taal, maar het lijkt mij
minder hoffelijk mij daarvan
te bedienen in tegenwoordig
heid van iemand die, naar ik
aanneem, niet het geluk heeft
deze taal volledig te beheer
sen." Zo ongeveer stel ik mij
een diplomatiek antwoord
voor. Of het erg Hollands is
betwijfel ik. Want Hollanders
willen graag naar buiten likken
en naar binnen trappen. De
enige mensen door op hun ei
gen land en taal te kankeren,
zijn Hollanders die een keer
hun neus buiten de grens ge
stoken hebben en een woordje
buitenlands kunnen acteren.
Bij Duitsers, Fransen en Ame
rikanen worden deze simpele
omkering van het chauvimis-
me niet aangetroofen.
Er zit in deze neiging om al
les wat van buiten komt te be
wonderen en als automatisch
gevolg daarvan al het eigene te
verloochenen over het Ne
derlands als een lakei, die niet
alleen de taal van zijn meester
imiteert, maar ook nog zijn
eigen afkomst verloochent. Dat
is een tamelijk zielige verto
ning. Ik vraag mij af, of
Nixon door het antwoord van
Luns gevleid was en of ie
mand wel een hogedunk van
zijn gast heeft, wanneer hij
veronderstelt: dat die zo'n
zelfvernedering waardeert. Ik
vrees, dat alleen twee dikhui
dige kinkels tegenover elkaar
van dit soort humor kunnen
genieten