Tussen koude oorlog en energiecrisis Zaterdagbijlage van 16 februari 1974 Onvrede Rookbommen Actie Economie Grote bek Bezetten DE OUDERE MENS IN DEZE ,rum in eid /oor ijn n n erd r Don s- U Dor 0057 IGSBj Hi vrn. uit DE REVOLUTIE-JAREN ZESTIG De energiecrisis heeft een nieuw tijdperk in de geschiedenis ingeluid. De wilde, opgewonden jaren '60 waarin koortsachtig naar nieuwe ideeën en nieuwe manieren van samenleven werd gezocht, liggen nu definitief achter ons. Burger lijke ongehoorzaamheid is niet meer de leuze van studenten en woningkrakers, zoals premier Den Uyl de afgelopen weken verschillende ma len heeft gezegd, maar van middenstanders en andere doorgaans meer behoudende groepen van de bevolking. Zuinigheid, hamsiterwoede, het einde van de economische groei, dat zijn de zaken die ons niu bezighouden en niet meer het bezetten van openba re gebouwen, Provo, commu nes en popfestivals, zoals in de zestiger jaren. Het ziet er naar uit dat de sfeer varn de eerstkomende jaren meer lijkt op die van de jaren '50. Huise lijkheid is weer een deugd, gezellige muziek van toen vult de ether, oude school- premten worden gekoesterd, de eenvoudige dorpsgeest staat centraal in menige televisie serie. In de jaren '50 was er de dagelijkse druk van de koude oorlog, de dreiging van de atoombom. Nu verkeert on ze economie in moeilijkheden. Net als toen voelt de mens dat zijn bestaam afhankelijk is van oncontroleerbare en ge vaarlijke ontwikkelingen. Tus sen dieze grijze periodes liggen <fe kleurrijke jaren '60. De grote wereldproblemen waren ver weg. Onze welvaart na derde zijn hoogtepunt. De nieuwe (na-oorlogse) genera tie hoefde zich niet in de eer ste plaats met de gewone, ma teriële levensbehoeften bezig te houden. De televisie bracht op indringende wijze informa tie over alles en iedereen in de huiskamers. In de voor spoedige jaren zestig kon men zich kritisch (een typische term uit de jaren '60 er komen er nog veel meer) be zighouden met op dat moment heilige gewoonten, instellingen en politieke ideeën. Eerst wa ren er jongeren met een eigen mode, haardracht en muziek, die onrustig werden door de sleur van de welvaart. In Am sterdam kreeg het sluimerende protest opeens een gezicht: Provo. En Provo betekende: "tegen het gezag (vooral de po litie), tegen de verslaafde con sument, tegen de dictatuur van de auto, vóór een vrije, speelse samenleving. Men sprak over het „genera tieconflict" en „gevoelens van onivrede", maar de jaren die daarop volgden toonden dat de nieuwe ontwikkelingen nog veel ingrijpender en schok kender waren. De geest van de jaren zestig werd duidelijk: het bestaande tot de laatste steen af, radicaal, en weer van de grond af beginnen. Een vleugje anarchie, revolutie. Onder veel jongeren groeide het gigantische optimisme dat de mens eindelijk vrij zou worden in een rechtvaardige maatschappij. Studenten ver lieten de collegezalen en de monstreerden op straat tegen het machinemisbruik van de rijke, kapitalistische landen in Zuid-Amerika, Afrika en Zuid-Oost-Azië en de Vietna mese oorlog, die daar een voorbeeld van was. Door deze acties.ontdekten ze dat er nog veel meer mis was. De univer siteiten waren wat bestuur en. onderwijsmethode betreft niet met hun tijd meegegaan. Het westen is slechte in schijn vrij, betoogden radicale stu denten, de parlementaire de mocratie faalt. De gevestigde orde (een nieuw woord: het „establishment") houdt de macht aan zich. Het volk wordt geestelijk onderdrukt. Ze klommen op de barricaden en leverden bloedige gevech ten met de politie. Hun doel was eetn maatschappij, geba seerd op aan de nieuwe om standigheden aangepaste Marxistische theorieën. Juist niet politiek en niet dogmatisch was een andere opvallende stroming in de ja ren '60. Hippies verlieten de luxe, georganiseerde maat schappij om zich in aparte ge meenschappen te wijden aan hun persoonlijke ontplooiing, door middel vain popmuziek, drugs, mystiek en (vooral Oosterse) religie. Hun filosofie was eenvoudig: stap eruit („drop out"), laat je omtur nen, „make love not war". De ze jongeren zochten opnieuw naar de bronnen van het leven door zich te laten leiden door hun gevoelens, letterlijk en fi guurlijk dicht bij de natuur. Damslapers, randverschijnsel van de revolutionaire jaren zestig. De stijl van de jaren zestig is goed terug te vinden iin de popmuziek. De oude rock and roll was door de Beatles (en vele anderen) nieuw leven in geblazen en kreeg in de twee de helft van de jaren zestig qua muziek en inhoud grotere inhoud en invloed op brede lagen van de bevolking. Deze nieuwe cultuurvorm bereikte een hoogtepunt tijdens massa le popfestivals (Woodstock, Kralingen). In Nederland kre gen de enerverende „sixties" na Provo en de bezetting van het Maagdenhuis gestalte in het streven naar een „alterna tieve" samenleving van o.a. de Kabouters. In plaats van de techniek en de industriële Moeder Natuur, in plaats van kunstmatig consumptievoBr onbespoten en macro-biotisch voedsel. Leegstaande pandien werden gekraakt. De grootste schok viel voor ons land echter iin het jaar 1966: de rookbommen bij het huwelijk van Beatrix en Claus en de straatgevechten in Am sterdam. „Er kwam een barst in het Gezag", schreef toen Het Vrije Volk. Daniël de Lange (de Volkskrant) zag de „afgoden" van hun voetstuk vallen. Het is voorbarig niu a) die balans van de jaren zestig op te maken. Toch is het niet overdreven te zeggen dat Ne derland op zijn grondvesten getrild heeft en dat de trillin gen nog doorwerken. Het ab solute gezag van overheid, kerk en alle mogelijke vormen van bestuur heeft een behoor lijke knauw gekregen, oude structuren worden vernieuwd, historische scheidslijnen ver dwijnen. De drang naar ingrij pende hervormingen is nu niet meer alleen buiten het parle- mentt en politieke partijen voelbaar. De (reeds overle den) historicus Jan Romein schreef in 1941 in de inleiding van zijn boek „De tachtigjari ge oorlog", dat Nederland elke eeuw rond het zeventigste jaar in een nieuwe huid kruipt. Rond 1570 begon bijvoorbeeld de opstand tegen de Spanjaar den (de Beeldenstorm) en in 1870 begon het tijdperk van de „zuilen'' en re confessione le partijen. Het historische rit me is rond 1970 voelbaar. De drieeenheid „God-Nederland en Oranje" bezwijkt en de muren tussen de zuilen wor den gesloopt (o.a. door twee partijen die in die jaren zestig ontstonden: en de PPR). De „polardserinig" laat links en rechts in de politiek groeien en weet het midden aam. De jaren '60 zijn voorbij. Studenten houden zich weer met hun eigen zaken bezig (het collegegeld). Het hippie dom heeft zijn élan verloren, de popmuziek zit in de ver sukkeling. „De droom is voor bij. Alles is hetzelfde geble ven'', zegt John Lennon. Het lijkt allemaal inderdaad niet spectaculair. De grote „menta liteitsverandering" heeft nog niet plaaits gevonden. En toch is de verandering (of we van „verbetering" kunnen spreken is moeilijk te beoordelen) merkbaar, ook al gaat het langzaam en onopvallend. De democratisering, gaat gestaag verder. Men legt zich niet zon der meer neer bij beslissingen van hogere instanties of meer deren. Actiecomités schieten als paddestoelen uit de grond. Groepen die zich gediscrimi neerd voelen in onze samenle ving (vrouwen, werkende jon geren, homofielen) knokken zich voetje voor voetje naar voren. Iedereen spant zich in voor het behoud van het mi lieu, een vervolg op de na tuurverering van de hippies? Na het alarm van de Club van Rome en de oliecrisis, Is men zich in brede kringen gaan bezinnen op de ongeremde groei van de economie, het uitputten van de energiebron nen en de steeds groter wor dende luxe in ons deel van de wereld. Opvattingen die je een aantal jaren geleden alleen in de alternatieve" hoek kon ho ren, worden nu algemeen aan vaard. Het spook ran de energie crisis brengt de nieuwe bewe ging uit de jarem '60 plotseling in een strpomvensnelikug. De auto krijgt feet moeilijk. Een oude provo-wens gaat in ver vuiling. Tussen haakjes: ook de hang naar het oude, rustige en vertrouwde dlie nu alge meen is, heeft al een voorbode ln de jaren zestig gehad: de Stichting Jeugdsentiment „De Jaren Vijftig" werd in 1986 in Amsterdam opgericht. Hoe de olie-moeilijkheden ook zullen aflopen, zeker is dat de tijd van de eindeloze groei en vooruitgang voorbij is. Dr. F. Snapper (hoofd van de onderafdeling wetenschape budget van het ministerie van Onderwijs en Wetenschappen)' heeft eem zekere regelmaat ontdekt in de economische ge schiedenis, die volgens hem uiteenvalt in verschillende pe riodes van „stijgen" en „da len". De huidige economische cy clus loopt van 1045 tot 1986. Ais 70% van de cyclus voorbij is, is de groei eruit en dioet zich een crisis voor. Het breekjaar is: 1974. De vorige cyclus liep, volgens dx. Snap per van 1897 tot 1945 en de klap viel in het jaar 1929. Dat was het einde van de „roaring twenties", jaren van groei, massa-vermaak (de film kwam) en nieuwe emancipa tiebewegingen (de arbeiders)'. Een tijdperk dat sterk lijkt op de jiaren zestig! Als deze theo rie juist is, is het einde van de economische expansie in de westelijke wereld definitief. Dan zijn de dagen van het kapitalisme geteld en is de macht van het Westen over haar hoogtepunt heen. De afta keling van de aanvoerder va» de rijke wereld, de Verenigde Staten^ is al begonnen (het Watergate-schandaal, de oorlo gen in Vietnam en Cambodja). De oliecrisis maakt in ieder geval al duidelijk dat het Westen wat zijn energiebron nen betreft afhankelijk is van niet-Westense landen. Om zich te kunnen handhaven, zal het steeds meer aangewezen zijn op de „derde wereld". Ook deze processen zullen zich ge leidelijk voltrekken. Toch is het een onontkoombare ont wikkeling. En ook de grond slagen voor deze nieuwe we reldvisie werden in de jaren '60 gelegd... DTRK VELLENGA „Ik kan het allemaal niet meer volgen „Ik kan het allemaal niet langer volgen. Niet, omdat ik te oud ben en het hier" hij wijst naar zijn voorhoofd „niet meer in orde is. Ik ben wel 73 maar word echt nog niet kinds. Ik houd ook, zoveel mogelijk, bij wat er in de wereld gebeurt. Zit uren te lezen aan de kranten- en tijd schriftentafel van onze open bare leeszaal. Probeer ook al lerlei boeken over actuele maatschappelijke en politieke Problemen te lezen. Dat is wel moeilijk. Er verschijnen er stapels van. Bovendien heb ik bij veel van die boeken en artikelen in tijdschriften, de indruk dat de schrijvers zelf niet helemaal helder zijn. •>Jk ben geboren ln 1901 «eb bewust de hele emancipa «e van de arbeiders meege "haakt. Heb daaraan actie) meegewerkt. Sen in de vakbe weging groot geworden. Heb er Jaren van mijn leven aan Segeven. Mijn persoonlijk PJ3?' over het gevecht dat heb nloeten leveren, ook in vakbeweging, om er te ko men en om mij te handhaven, bespaar ik u. Soms heb tk daar wel verdriet van gehad. Van kameraden, zo dacht ik toen ik jong was, verwacht je medeleven, begrip, steun. Nou, vergeet het maar. Ik heb al vroeg geleerd dat de mens niet goed is. Hoewel we dat wél zongen in een van onze strijdliederen. De mens is uit op het najagen van eigen belangen, van eigen voordeel, van eigen positie. Ik was daar al vrij snel achter. Het heeft mij nooit weerhouden te strij den voor wat ik juist achtte. Voor de emancipatie van de arbeiders. Ik zit er wel eens over te denken wat we alle maal bereikt hebben. Dat is enorm, weet u. Door opoffe ringen, organisatie-vermogen, taaie studie, nimmer aflatende sociale strijd". Hij blijft plotseling staan ,Van „verworpenen" der aar de, naar goed-beschermd( mensen voor wie toch eigen lijk armoede is uitgebannen Van en dat typeert het heel juist arbeiders naar mede werkers. Van nrotetariaat naar geliikwaaedige burgers die op alle gebieden hun rechten hebben en ze verdomd goed weten te gebruiken. En dat is allemaal in één generatie ver worven!" Hij kijkt naar de grond. Denkt na. „Als je nu elke dag leest hoe de generatie die op het punt staat verantwoorde lijkheden in de samenleving te gaan dragen tekeer gaat, kots je. Achter hun grote bekken zit niets. Of het moet zijn dt onberedeneerde bereidheu ruggegraatloos te capituleren voor de slimme vogelaars van het communisme, van eer linkse ideologie die de mense iijke waardigheid en vrijhei aan haar laars lapt. Studenten die maar bezetten en elke vrije gedachtenwisse- ling over maatschappij en we tenschap onmogelijk maken. Omdat ze zo nodig maatschap pij-kritisch moeten zijn. Wat meestal niets meer is dan zich negatief opstellen tegenover alles wat ze in onze samenle ving vinden. Ik heb altijd ge dacht dat het een voorrecht was te mogen en te kunnen studeren. Maar ik weet nu dat dat naïef is. Een opvatting van een oudere man die alles ziet vanuit datgene wat hij in zijn lange leven heeft meegemaakt. Anders te keer gaan. Het is trouwens overal het zelfde. Wij leven nu in het tijdperk van de grote muilen, van het met geweld afdwingen van vermeende of werkelijke rechten zonder dat er plichten tegenover staan. Dat wordt door halfwas filosofen en on- Dat de gemeenschap je in staat stelt te studeren, er ka pitalen voor uitgeeft, dat ver plicht je tot niets. Tenminste, dat zou je zeggen als je leest en ziet (televisie), hoe die zich links noemende studenten echt links zijn is wat wetenschappelijke wetei schapsbeoefenaren „inspraak", „democratisering", „mondig heid" genoemd. Het is echter, zo meen ik niets anders dan onvermogen om dié structuren en instrumenten te scheppen die het een gemeenschap mo gelijk maken voortdurend in te spelen op de technotroni- sche maatschappij die aan het ontstaan is en die, als we toch nog de goede antwoorden op haar uitdagingen weten te vin den, een zegen kan zijn. Juist voor die veelbeklaagde en be weende achtergebleven we reld. Maar die miljarden help je niet door de eigen samenle ving tot op de grond af te breken. Door allerlei half slachtige, onbewezen theorieën te willen verwerkelijken. Die stumpers help je alleen dooi doodnuchter, zakelijk en zon der ideologische poespas van uit je eigen culturele verwor venheden, economische moge lijkheden en sociale opvattin ren op wereldschaal planner te maken en ze uit te voeren. En daarvan moet je geen won leren verwachten. Want je hebt met mensen te doen. En mensen zijn altijd en overal op eigen belang uit. Vanuit die niet zo prettige stelling moet je proberen iets te berei ken. Dat geldt nationaal, Euro pees en mondiaal. En daarbij moet je goed in het oog hou den dat het levensgevaarlijk is te spelen met ideologieën die op dictatuur uit zijn. Van rechts zowel als van links". Hij zegt te beseffen dat zo'n opvatting „Ik geloof altijd nog dat de meerderheid van de mensen er zo over denkt" in de kring van de „schreeuwers, de meerderheid der nieuwsmakers en hun aan hang" het niet doet. „Want zó proberen in te spelen op de nieuwe samenleving is niet spectaculair. Het vereist voort durende, ingespannen studie op alle gebieden, geregeld bijsturen, soepelheid en mee gaandheid. Het vereist dat men bereid is uit een voortdu rende botsing van meningen steeds te komen tot oplossin gen van vraagstukken die door len meerderheid worden ge dragen. Het vereist, en daarop wil ik de nadruk leggen, een echte democratische gezind heid. Geen geschreeuw, gepo- lariseer, geïdeologiseer. Het vereist eerlijke voorlichting eii een open benadering van pro blemen. Welnu, ik meen dat juist die gillers en schreeuwers dat niet kunnen. Ze missen er de men taliteit, de kennis, de bereid heid en het geduld voor. Het is jammer dat wat men de zwij gende meerderheid pleegt te noemen, zich niet gaat roeren. Want dan zou wel eens kun nen blijken dat al die onrust, al die kwasi-revolutionairen, al die individuen die eigenlijk de nieuwe tijd die aan het groeien is niet aan kunnen, niets te betekenen hebben. Dat de meerderheid van de mensen wel bereid is, op de tijd in te spelen, er offers voor t e brengen, en zich er voor in te zetten. Ik leef bij die hoop. Want als die ijdel zou blijken dan heb ik, dan heeft mijn generatie, voor niets gevochten. Dan is de er fenis die wij achterlaten met al haar goede én slechte elementen verspild aan een generatie die bereid is haar te misbruiken, niet om de mens heid verder te brengen. Maar om haar eigen gevoelens van onlust, machteoshdo ee n- n o onlust, machteloosheid en on maatschappelijkheid te ver doezelen. Een generatie die geen vorm en inhoud kan ge ven aan wat haar beroert, om dat ze niet echt geroerd wordt". JACQUES LEVIJ.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1974 | | pagina 17