gaa
=5
Mgr. De Vet,
vergeten
bisschop
van Breda?
i
Gesticht
EPSOPLEIDI
iurn
ng?
ische Opleidingen
ïstverlening
ktpolitiek/
beleid
roepsopleidi^
Vele sporen
Aan de kop
Te snel
Topje
Eerder
Geïnspireerd
Blij
Gelovig
humanisme
Pastoraal
DOOR
CORN.
VERHOEVEN
pciilNGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
INGEN nrP, rtiüEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
INGEK,or?,EILIDnimrFN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN „PEILING
'EILINGEN PEILINGEN pE^^elN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN
|in onderstaande rnyon. i
op advertenties,maajT'
rlei bronnen zelf nrosj^l
m is in overeenstem®
te. Daarbij komt dew
p eigen verkoop. Een
e auto staat voor u I
hten wij van u?
aring in de kommerciëij
ichillig welke branche,
pleiding. Leeftijd tot 40
'ief aan Bruynzeel, tav,
(as, Postbus 140,
om. Telefoon (01640) 3{j:
omgeving.
il in Nederland wonende
rdiger die in verschillende
pereren.
Dohme B.V.
39, Haarlem.
|l
ten weer mondelinge p#t1
3D
d M.S.A. - MaatseMrl
volge"i{f
kunnen op schriftelij^ J
en inschrijffqrmulj^^j
etariaat S.P.O.,
it 1 april 1974.
ostenvergoeding
itieve auto, ook vooi
ruik.
iden wordt verzocht I
jke sollicitatie te
[e afdeling
ken,
Haarlem.
3 30, tst. 2258.
JJet is niet overdreven
om te stelleu dat nog
nooit in de kerkgeschie
denis ongeveer vijf mil
joen katholieken in een
tijdsbestek van tien jaar
zo vaak en heftig voorpa
gina- en wereldnieuws is
geweest. De Nederlandse
kerkprovincie heeft dat
esteerd".
d M.S.A. - A.P./P.B-).
arige erkende soclaal-(P9<! i
die een werkkring hebwn j(
dienstverlening, respekt» s1
i arbeidsvoorziening- S'u
ran de opleiding minstens
werkzaam te zijn.
de middelbare beroei
(gelijkheid tot het
jen M.W. en
ugustus de nieuwe opi«
Delvonken van het heilig
vuur L vlogen er af tot ver
over onze grenzen. Nu, anno
1974, is het vuurwerk eraf,
de sportjournalisten en bui
tenlandse t.v.-ploegen ko
men niet meer kijken, het
bisschoppencollege is met de
komst van Simonis en Gijsen
niet meer zo eendrachtig.
Dat betekent echter niet dat
de Nederlandse katholieken
moegestreden zijn, integen
deel. Het ernstigste probleem
van dit moment lijkt wel, dat
het conflict binnen de kerk
provincie - en daarbuiten -
dieper is gaan zitten. Dat con
flict heet nu: polarisatie. De in
de afgelopen jaren op gang
gebrachte vernieuwing is een
teken van tegenspraak gewor
den: wat de een aan winst
punten opsomt, noemt de an
der verliesposten, waar de een
moed en hoop uit put, brengt
anderen tot teleurstelling en
zelfs wanhoop. De bisschoppen
hebben onlangs zelfs een com
missie pluriformiteit ingesteld,
die moet proberen links en
rechts, progressieven en be
houdenden dichter bij elkaar
te brengen. En niet te onder
schatten verschijnsel in een
gemeenschap van christenen.
Het boek De Brabantse Bis
schoppen Bekkers en De Vet,
is in dit licht geen moment te
vroeg gekomen. Het - door de
Stichting Zuidelijk Historisch
Contact in Tilburg uitgegeven
boek is een bewerking van
een twee jaar geleden in het
Duits Miitgekomen proefschrift
van de Karmeliet dr. L.
Groothuis.
Het is opmerkelijk dat dit
proefschrift niet is aangegre
pen door een uitgever die er
door een grote oplage en wat
meer populaire aanpak brede
verspreiding aan had kunnen
geven, maar dat de Stichting
Zuidelijk Historisch Contact
het heeft uitgegeven, waardoor
slechts een zder beperkte le-
zersschare van het boek ken
nis '*an nemen. Het belang
van dit boek overstijgt zonder
meer het kader van de serie
„Bijdragen tot de geschiedenis
van het Zuiden van Nederland
waarin het is uitgegeven.
die de allereersten hadden om
te beginnen? Christenen zou
den dat zeker moeten weten.
Ofschoon het erg moeilijk is
om beide bisschopen los van
elkaar te behandelen (ze wa
ren ook nagenoeg tegelijk in
functie. Bekkers van 1960
tot 1966 en De Vet van 1962
tot 1967), willen we ons hier
toch beperken tot De Vet, om
dat er over bisschop Bekkers
al eerder twee boeken zijn
verschenen en over De Vet
nog geen .enkel. Een tweede
reden is dat De Vet bisschop
van Breda is geweest, de
voorganger van bisschop
Ernst. Het feit dat dit boek
niet of nauwelijks meer ver
krijgbaar is en de lezers van
deze krant nagenoeg alle juist
in het gebied van het bisdom
Breda wonen, vormt voor ons
een reden temeer hier aan de
unieke figuur van De Vet aan
dacht te besteden.
Er is niet alleen nog geen
biografie van bisschop De Vet
geschreven, hij is ook duide
lijk veel minder bekend dan
bisschop Bekkers, ook in zijn
eigen bisdom. Hij is echter
niet minder belangrijk, niet
minder koploper in de ver
nieuwing geweest.
rische kwaliteiten, en veel
minder van de menselijke
priester die zijn hart laat
spreken, veel minder de goede
herder waarvan Johannes en
Bekkers prototypen leken.
Maar De Vet past wel degelijk
in dat gezelschap.
Het lijkt er sterk op dat de
Nederlandse katholieken de
beide Brabantse voormannen
snel hebben vergeten. Wie
ven dit boek kennisneemt, zal
moeten erkennen dat ze dan
ten onrechte worden vergeten
fn *al dankbaar zijn dat dit
ooek m ieder geval is uitgege
ven.
De bisschoppen Bekkers en
{Je Vet zijn niet alleen van
p7n] omdat zij zich. zoals
Groothuis stelt, „als eersten en
enigen van het toenmalig Ne
derlands episcopaat voor ge
noemde; vernieuwing hebben
SKL Zij**, Hikt ons
Groothuis) toe, nu juist
belang, nu de vemieu-
j0^B*weging in ons land op
i! i |)unten in een crisis
«Jïraa,kt Want heeft ook de
geschiedenis niet vaak geleerd
Uien de moed om door te
gaanjnoct putten uit de moed
Een jaar voor zijn dood
heeft De Vet in een toespraak
laten blijken dat hij dit zelf
goed wist, sterker, dat hij
vond dat het zijn plicht was:
„Wil de disciplinecrisis iin Ne-
derlana, die ook onder de
clergé (priesters, J.L.) merk
baar is, overwonnen worden,
dan zullen de bisschoppen aan
de kop moeten gaan lopen. Ik
zou daair vóór zijn Als
wij aan de kop gaan lopen,
dan zal een bepaalde groep
gelovigen zich in de steek gela
ten voelen. Maar ik zie geen
andere weg."
Met deze - wat die groep
gelovigen betreft, profetisch
gebleken - woorden geeft De
Vet aan dat hij wel degelijk
wist welke positie hij innam
Dit bewust kiezen voor een
andere weg dan de bekende is
volgens Groothuis bij De Vet
al ver voor zijn bisschopswij
ding begonnen, voorzover dat
in een jaartal te vangen is, in
1952. Dit in tegenstelling tot
zijn ambtsbroeder Bekkers
die pas na zijn wijding in
1960 andere wegen insloeg.
Tot 1960 is er in katholiek
Nederland eigenlijk niets bij
zonders gebeurd. Groothuis
schrijft dat ondanks de kritiek
die er op het Mandement in
1954 is geweest, de verzuiling
nog toenam. Het katholiek on
derwijs beheerste de hele sca
la van kleuterschool tot uni
versiteit kath. werknemers
bonden, de kath. boerenbond,
de KRO, de KVP en de kath
pers groeiden nog.
Maar er gebeurde tussen
1954 en 1960 ook iets anders:
achteruitgang van kerkelijk
praktiseren, meer gemengde
huwelijken, minder aanmel-
dingen voor kleinseminaries
zo signaleert Groothuis. Het
enige opzienbarende noemt hij
eigenlijk dat paus Johannes
begin 1959 een algemeen con-
cilie aankondigt. Groothuis
gaat er in zijn boek niet op in,
maar er lijkt ons een groter
samenhang te ontdekken tus
sen paus Johannes enerzijds en
Bekkers en De Vet anderzijds
an,.„ .dat ze ongeveer
tegelijkertijd in functie waren,
bloegen zij niet dezelfde hoop
los. was het niet dezelfde
goedheid en hartelijkheid die
hen inspireerde, dezelfde brug
die zij wilden slaan tussen
kerk en wereld?
Het zal menigeen die bis
schop De Vet niet van nabij
gekend heeft, misschien wat
moeilijk vallen om in het ge
moedelijke en hartelijke ge
zelschap van paus Johannes en
bisschop Bekkers ook De Vet
te plaatsen. Hij lijkt veel
meer weg te hebhe- van dc
prek 'sch inr ipMp nager
de besluuiJei met ois-misato-
Bestuurlijk heeft de bis
schop uit Gilze-Rijen inder
daad vele sporen nagelaten. Zo
heeft hij het Diocesaan Pasto
raal Beraad (nu: Raad) opge
richt, hij heeft de aanzet gege
ven tot de wijkberaden, waar
in verschillende parochies sa
menwerken (pastorale teams
b.v.), tot reorganisatie van de
dekenaten, hij heeft een reor
ganisatie doorgevoerd van de
financiën en het benoemingen
beleid in het bisdom, hij heeft
het milieuapostolaat opgezet
(nadat hij al voor zijn bis
schopswijding als hoofdbe
drijfsaalmoezenier het be-
drijfsapostolaal belangrijke
nieuwe wegen Ifad Jaten in
slaan), hij heeft Maartenshof
opgericht (een opleidingsinsti
tuut voor lekehelpers en-sters
in de zielzorg, dat echter in
1972 bij gebrek aan geld zo
wel voor de opleiding als voor
de tewerkstelling is opgehe
ven). Hij heeft - en dat ver
meldt Groothuis niet eens
als eerste bisschop een pers
chef (Frans Oudejans) aange
steld.
De Vet heeft verder belang
rijk, zo niet het belangrijkste
aandeel geleverd bij de tot
standkoming van het landelijk
Pastoraal Concilie (het idei-
daartoe heeft hij in ieder geval
het eerst ter sprake gebracht.
Volgens Groothuis was niet
meer te achterhalen of hij ook
binnen het bisschoppencollege
het eerst dit plan geopperd
heeft).
Heel erg hard heeft De Vet
ook geijverd voor het tot
standkomen van een Europese
Bisschoppenconferentie. Hij
heeft veel voorbereidend werk
daarvoor gedaan, maar pas na
zijn dood kwamen de Europe
se bisschoppen bij elkaar, in
Noordwijkerhout in 1967 en in
Chur in '69.
Dit mag op zichzelf al
enorm veel werk betekend
hebben in de vijf jaar die De
Vet als bissehop heeft kunnen
werken, het is in feite slecht?
het spreekwoordelijke topji
van de ijsberg. Achter dezi
men lagen, programma's, een
concrete samenwerkingsvor
men lagen programma's, een
visie, een ontwikkeling in ge
loven en denken bij De Vet.
Het boek van Groothuis volgt
die ontwikkeling aan de hand
van De Vets publikaties en
toespraken.
Men kan daarom niet spre-
Ken van een biografie, het
gaat Groothuis om „een pasto-
raal-historische studie". De
nadruk ligt op Het Aandeel
van Bekkers en De Vet in de
kerkvernieuwing, niet op hun
persoon. Daarom heeft Groot
huis zich ook beperkt tot toe
spraken, preken en publikaties
van de beide bisschoppen, en
b.v. hun meer persoonlijke
correspondentie niet gebruikt.
Die is namelijk van weinig
belang voor de kerk, zegt
Groothuis, „omdat de zelfreaii-
sering van de kerk zich vooral
in het openbaar voltrekt".
Ongeveer tien jaar eerder
dan zijn ambtsbroeder Bek
kens is De Vet. zo toont
Groothuis aan, zich kritisch
gaan opstellen tegen de ma
nier waarop de kerk funktio-
neerde. Hij deed dat voor het
eerst in een artikel in 1952
(hij was toen een jaar bedrijfs-
aalmoezenier) over „De on
kerkelijkheid onder de arbei
ders". Tegenover Paus Pius
XII, die in Mystici Corporis de
voorwaarden opsomt waaron
der men lidmaat van de kerk
is (doop, geloofsbelijdenis,
geen zware zonden), stelt Dc
Vet: „Wat is het dan dat ons
hier in Breda zorgen maakt
Dat is dat wij ven velen van
onze mensen kunnen zeggen,
dat zij slechts formeel kerke
lijk zijn. Men is nog wel lid
van de kerk (m.a.w. aan 's
pausen voorwaarden is vol
daan, J. L.), en men weet dit
-naar innerlijk is men van haar
reeds vervreemd".
Daar is het met De Vet mee
begonnen: hij heeft ervaren,
door zijn werk, hoe groot de
kloof was tussen kerk en ar
beidswereld. Een jaar late,
schrijft hij uitvoerig over de
wijze waarop de priester dool
veel mensen wordt eijvaren, en
hij doet dat zo, aldus Groot,
huis, „dat De Vet impliciei
instemt met de kritiek var
velen op de priester. „Soms
poneren wij ons gezagsargu-
ment zo, dat men het slechts
kan opvatten als een bewijs
van hun onmondigheid.!...) ik
geloof dat wij moeten luiste
ren en vaak lang luist°rer
naar deze kritiek en ais zij
gerechtvaardigd is, zullen wij
de moed moeten hebben om
toe te geven".
De priester moet niet meer
met gezagsargumenten aanko
men, want de maatschappij is
veranderd. Hij moet luisterend
helpen, als gesprekspartner. In
datzelfde artikel schrijft De
Vet (ongeveer tien jaar voor
dat het tweede Vaticaans Con
cilie er op komt): „Wij heb
ben een eigen verantwoorde
lijkheid en wij hebben er een
samen met de leek; de leek
heeft zijn eigen verantwoorde
lijkheid en hij heeft er een
samen met ons. Er zal daartoe
samenwerking moeten en zijn
en ik geloof dat wij, voor vele
problemen waar wij als pries
ter voor komen te staan, zover
zouden moeten komen, dat wij
met de leken overleg plegen,
en voor sommige bijzondere
vraagstukken zelfs met hem als
„gelijken" of zelfs als minder-
deskundigen
Zo -denkt en worstelt De Vet
verder. Eenzaam, want vergeet
niet dat dergelijke gedachten
zeer revolutionair en nog vrij
onbekend waren in die dagen.
In 1956 schrijft hij: „We heb
ben er geen idee van hoezeer
wij over de hoofden van onze
mensen heenpraten. Termen
en woorden, die ons gemakke
lijk liggen (Genade, verlos
sing, deugd, zonde) zeggen
hun in feite niets..".
De kloof tussen kerk en ar
beiders van 1952 is in 1956 al
verbreed (in De Vets gedach
teontwikkeling) tot de kloof
tussen' kerk en wereld, geloof
en leven. Dat is het kernpro
bleem van De Vet geweest,
dat was het ook van Bekkers.
De Vet is, yolgens Groothuis,
verder gegaan dan Bekkers,
omdat hij door diepere reflec
tie (op grond van zijn ervarin
gen met arbeiders) kwam tot
een duidelijk pastoraal con
cept om die kloof te helpen
opheffen. Terwijl Bekkers niet
verder gekomen is dan een
voortdurend herhalen en be
klemtonen van het program
ma: Overwin de kloof. De Vet,
zo schrijft Groothuis, stelde
zich tot taak „theologisch en
praktisch de weg aan te ge
ven, waarlangs dit programma
gerealiseerd kan worden: door
een pastoraat van de goedheid,
van de uitnodiging en van de
nabijheid".
Van 1958, toen De Vet de
brochure schreef: „De priester
en zijn medemens: schets van
een pastoraat van de goed
heid", tot drie dagen voor zijn
dood in 1967, toen hij de laat
ste zinnen schreef van het ar
tikel „Om een nieuw gezicht
van de kerk", hebben deze
drie begrippen: goedheid, uit
nodiging, nabijheid, de kerr
van zijn pastoraal programme
gevormd. De vet zegt in ziji
laatste artikel o.m.: „Wij ken
nen een theologisch kerkbeeld
Daf hebben we ook primai:
aodig. Maar op dit kerk
beeld proberen we een beeld
van de Kerk op te bouwen,
dat meer de eerbinding van
leer en leven in de eigentijdse
werkelijkheid uitdrukt".
NODIGING. „De(ze) ongecon
ditioneerde, maar tegelijk cre
atieve goedheid van God
vormt a.h.w. een dringende
uitnodiging aan de mensheid
en aan de afzonderlijke
mens". Al-s uitnodiging en
goedheid, aldus De Vet in
1967, de kwintessens van de
boodschap van de Heer zijn,
moeten deze in de kerk terug
te vinden zijn. Maar vaak
krijgt men de indruk dat de
kerk veel meer degene is die
regelt, die structuren schept,
die de spontaniteit doodt of
afremt. „Een uitnodigende
kerk ontvangt die mens
zoals deze tot haar komt, ook
al zou hij (volgens het klas
sieke patroon) door diezelfde
kerk „uitgestoten" worden".
In dat verband pleit De Vet
en voor een andere houding te
genover gemengd huwelijk en
het tweede huwelijk van ge
seheidenen.
Een pastoraat van de NA
BIJHEID. „Nabijheid vraagt
dat elke mens als subject
wordt benaderd, nooit als
voorwerp Vroeger was
die nabijheid nagenoeg geo
grafisch bepaald; de nieuwe
vormen van zielzorg hebben
een anderssoortige nabijheid
tot basis. Wij zullen in de
komende tijd moeten uitzien
naar nieuwe, misschien dieper
ingrijpende vormen van men
selijke' nabijheid en moeten
ontdekken hoe ze de grondslag
kunnen vormen voor zielzorg
en pastoraat", schrijft De Vet
in 1966.
zielzorg, voor wat hij geza
menlijke, missionaire pastoraat
noemde.
Hij heeft de visies en de
spiritualiteit die hijzelf al
luisterende, denkende en spre
kende heeft ontwikkeld, niet
als een kamergeleerde in de
boekenkast gezet, maar hij is
ermee de boer op gegaan. Hij
heeft tallozen geïnspireerd,
priesters en leken, in zijn bis
dom en ver daarbuiten.
Waarom lijkt hij zo verge
ten - evenals trouwens zijn
ambtsbroeder Bekkers die
(b.v. door zijn tv.-optreden
veel meer populariteit genoot?
Een pastoraat van de GOED
HEID. Niet het strenge er
starre palstaan voor dogmati
sche waarheden, maar een se
rieus nemen en accepteren van
de individuele mensen in
hun zwakheid en „zondigheid"
en „sterk steunen op alle
menselijke waarden die aan
knopingspunten kunnen zijr
voor de genade". De priestei
mag de mensen nooit alleei)
laten. De Vet noemt het be
grip „vergezelling". Iedere
mens ook in de voor ons
zonodige situatie „moet we
ten dat de zielzorger hem wil
vergezellen in het leed, in de
nacht en in het verdriet"
Een pastoraal van de UIT-
Hij omschrijft deze nieuwe
wijze van menselijke en chris
telijke nabijheid als „gelovig
humanisme", en vindt hier de
oplossing voor het probleem
kerk-wereld, de overwinning
van de kloof geloof-leven. Ge
lovig humanisme betekent
voor De Vet dat men niet
vijandig staat tegenover de
wereld en niet vijandig tegen
over God
De Vet omschrijft het er
gens zo: „De aarde en God ,in
einem' liefhebben" en dat is,
zegt hij dan, geloven in het
Rijk Gods. De christenen moe
ten daarvoor echter weer wor-
telschieten in de wereld, in
medemenselijkheid, in relaties.
„Zonder dat wij werkelijk
wortelen in de wereld is er
geen werkelijke nabijheid
zonder engagement is er gee-
nabijheid, aldus de Vet.
Het fascinerende in de fi
,uur van bisschop De Vet is
nu dat hij niet alleen kans
heeft gezien de kernproblemen
van de kerk - en wereld - a-ar
te wijzen en pastoraal-theolo-
g'ische oplossing aan te reiken,
maar dat hij dit alles ook voor
een belangrijk deel heeft we
ten om te zetten in meer
praktische, concrete daden en
maatregelen voor de concrete
Wij zijn eng blij met deze
poging van de Stichting zuide
lijk historisch contact om het
werk van Groothuis uit de
vergetelheid te redden. Na
drukkelijk zij hier nog eens
gezegd dat we, door zoveel
aandacht op De Vet te richten,
niet de figuur van Bekkers
hebben wildei. onderbelichten.
Het ging ons hier om het bis
dom van De Vet. Maar beide
bisschoppen kan men eigenlijk
niet afzonderlijk belichten
zonder telkens de andere te
kort te doen. Ze horen bij
elkaar, zo goed als beiden niet
los te denken zijn van de fi
guur van paus Johannes XXIII.
Maar juist het vergeten-van
De Vet kan naar onze mening
de kerk van het bisdom Breda
en de kerk van Nederland
zeer veel schade doen, om
dat
A. zijn kernprobleem, de
kloof tussen" kerk en wereld
die nog lang niet „uit de we
reld" is, integendeel, scherper
In ons midden is komen te
staan;
B. de kerk van onze dagen
helemaal nog niet zo goed, zo
uitnodigend en zo nabij is als
De Vet zo'n vijftien jaar gele
den hoopte;
C. de pastorale aanpak
waarmee De Vet is begonnen,
wel is doorgezet, maar ook nu
nog slechts in zeer onwennige
en slecht passende kinder
schoenen staat.
De hemel beware ons voor
helden- of heiligenvereringen;
er hoeven geen pelgrims
naar hun graven te komen
Maar iets meer gevoel voor
het feit dat grote persoonlijk
heden zowel in ons land als in
onze kerk zeldzaamheden zijn
en blijven, zou de Nederlandse
katholieken goed doen. En
misschien is het wel zo, zoals
Groothuis in zijn boek sugge
reert, dat „een herbezinning
op het pastorale denken en
handeion van deze bisschop
pen althans een aanzet tot eer
oplossing van de conflictsitu?
tie zou kunnen bieden".
In het dorp waar ik opge
groeid benstonden twee in
richtingen voor zwakzinnige
kindereneen voor jongens en
een voor meisjes. Ze werden
zoals toen gebruikelijk was
geleid door religieuze broeders
en zusters. Van de problemen
die zich m die huizen, toen
gestichtengenoemd, voorde
den, was de buitenwereld niet
op de hoogte. Er bestond ook
niet veel belangstelling voor.
Een van de bestaansredenen
van die gestichten was name
lijk juist de buitenwereld deze
problemen te besparen. Alleen
de ouders die een kind moes
ten toevertrouwen aan de
broeders of zusters, werden
enigszins geconfronteerd met
de moeilijkheden die zich in
zo'n tehuis voordeden. Voor
alle anderen was het gesticht
een gesloten wereld, een oord
waar een speciaal soort van
mensen, daartoe op onnaspeur
lijke wijze geroepen en be
voegd, zich liefdevol en gedul-
digd bezighield met kinderen
voor wie de buitenwereld te
weinig liefde, geduld of des
kundigheid kon opbrengen.
De kinderen, zei men, waren
daar op hun plaats en in goede
handen. Dank zij zijn geïso
leerde positie als een wereld
apart hield het gesticht de we
reld daarbuiten enigszins ho
mogeen en rustig, vrij van
vreemde en wat problemati
sche elementen, die het tempo
vertraagden en voortdurend
vragen opriepen. Ik herinner
mij de vage onrust en het
meedogen dat mij beving
wanneer ik de kinderen van
een gesticht zag wandelen. In
lange rijen trokken zij, in uni
form gekleed en onder de
energieke leiding van een
meestal opgewekte broeder of
zuster, door het dorp. Sommi
gen liepen wat onzeker, ande
ren keken te verbaasd om he-
lemaal thuis te horen in de
grote wereld, maar aan veel
kinderen was niets opvallends
behalve dat zij meeliepen in
de lange rij van getekenden.
Het gesticht trok een grens
tussen gewoon en ongewoon,
die misschien zonder deze
hulp niet zichtbaar zou wor
den. Daardoor werkte het ge
ruststellend, maar liet van
de a) dere kant ook ruimte
voor de vraag naar de volle
digheid en de willekeur van
de selectie. In de buurt van het
gesticht vervagen de grenzen
tussen het binnen en het bui
ten daarvan en doet zich de
vraag voor naar het onder
scheid tussen normaal en ab-
normaal. Het bestaan van ge
sloten gestichten lijkt dan een
tte resoluut en te willekeurig
antwoord op die vraag. De
grenzen zijn te hard en ie
dicht om aan enige realiteit te
kunnen beantwoorden. De be
woners van het gesticht zijn
minder „anders" dan de geslo
tenheid van de inrichting doet
vermoeden. De kloof tussen
hen en ons wordt even kunst
matig en magisch vergroot als
die tussen onschuldigen en
zondebokken of tussen rijken
en armen. Zonder die wille
keur kan niemand precies zeg
gen wat het onoverbrugbare
verschil tussen normaal en ab
normaal is. Het wordt dan ook
steeds duidelijker eit, steeds
minder angstwekkend, dat het
„andere" in ons zelf is en
niet ergens anders, op een geï
soleerde plaats, in een gesticht
of gevangenis. Het is niet te
isoleren, m.aar hoort thuis te
midden van ons.
Dit inzicht is helder ver
woord door filosofen als Mi
chel Foucault, door psycholo
gen als Szasz en Foudraine
maar het is opvallend hoeveel
moeite het kost de praktische
consequentie daaruit te trek
ker;. Daarbij blijkt ook dat de
strijd tegen eert burgerlijk
soort van primitiviteit nl. het
geloof in duidelijk te onder
scheiden klassen van mensen,
telkens weer tot een gezags
crisis leidt. En het is typerend
dat die gezagscrisis dan weer
wordt voorgesteld als de kern
van de zaak waar alles om
draait. Uit naam van de demo
cratisering gaat iedereen zich
ermee bemoeien, zoals nu in
de kwestie Dennendat. Een
heel politiek apparaat wordt
in bewening gebracht, terwijl
de kinderen en hun ouders
vrijwel buitenspel staan. „De-
mocratisrrina" is wel een to
verwoord, geworden, maar het
geeft toch volstrekt niet vol
doende aan waar het hier om.
qaat. Het gaat namelijk niet
om de gelijkheid van alle
mensen of het prestige van
sommigen, maar eerder om het
recht ongestraft ongelijk te
zijn of anders en er toch bij te
horen, juist vanwege de onge-
iyn n vtrf PY>S(>Tl,
JAN LANDiUAiN ijSR—a'J.