gaa =5 Mgr. De Vet, vergeten bisschop van Breda? i Gesticht EPSOPLEIDI iurn ng? ische Opleidingen ïstverlening ktpolitiek/ beleid roepsopleidi^ Vele sporen Aan de kop Te snel Topje Eerder Geïnspireerd Blij Gelovig humanisme Pastoraal DOOR CORN. VERHOEVEN pciilNGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN INGEN nrP, rtiüEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN INGEK,or?,EILIDnimrFN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN „PEILING 'EILINGEN PEILINGEN pE^^elN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN PEILINGEN |in onderstaande rnyon. i op advertenties,maajT' rlei bronnen zelf nrosj^l m is in overeenstem® te. Daarbij komt dew p eigen verkoop. Een e auto staat voor u I hten wij van u? aring in de kommerciëij ichillig welke branche, pleiding. Leeftijd tot 40 'ief aan Bruynzeel, tav, (as, Postbus 140, om. Telefoon (01640) 3{j: omgeving. il in Nederland wonende rdiger die in verschillende pereren. Dohme B.V. 39, Haarlem. |l ten weer mondelinge p#t1 3D d M.S.A. - MaatseMrl volge"i{f kunnen op schriftelij^ J en inschrijffqrmulj^^j etariaat S.P.O., it 1 april 1974. ostenvergoeding itieve auto, ook vooi ruik. iden wordt verzocht I jke sollicitatie te [e afdeling ken, Haarlem. 3 30, tst. 2258. JJet is niet overdreven om te stelleu dat nog nooit in de kerkgeschie denis ongeveer vijf mil joen katholieken in een tijdsbestek van tien jaar zo vaak en heftig voorpa gina- en wereldnieuws is geweest. De Nederlandse kerkprovincie heeft dat esteerd". d M.S.A. - A.P./P.B-). arige erkende soclaal-(P9<! i die een werkkring hebwn j( dienstverlening, respekt» s1 i arbeidsvoorziening- S'u ran de opleiding minstens werkzaam te zijn. de middelbare beroei (gelijkheid tot het jen M.W. en ugustus de nieuwe opi« Delvonken van het heilig vuur L vlogen er af tot ver over onze grenzen. Nu, anno 1974, is het vuurwerk eraf, de sportjournalisten en bui tenlandse t.v.-ploegen ko men niet meer kijken, het bisschoppencollege is met de komst van Simonis en Gijsen niet meer zo eendrachtig. Dat betekent echter niet dat de Nederlandse katholieken moegestreden zijn, integen deel. Het ernstigste probleem van dit moment lijkt wel, dat het conflict binnen de kerk provincie - en daarbuiten - dieper is gaan zitten. Dat con flict heet nu: polarisatie. De in de afgelopen jaren op gang gebrachte vernieuwing is een teken van tegenspraak gewor den: wat de een aan winst punten opsomt, noemt de an der verliesposten, waar de een moed en hoop uit put, brengt anderen tot teleurstelling en zelfs wanhoop. De bisschoppen hebben onlangs zelfs een com missie pluriformiteit ingesteld, die moet proberen links en rechts, progressieven en be houdenden dichter bij elkaar te brengen. En niet te onder schatten verschijnsel in een gemeenschap van christenen. Het boek De Brabantse Bis schoppen Bekkers en De Vet, is in dit licht geen moment te vroeg gekomen. Het - door de Stichting Zuidelijk Historisch Contact in Tilburg uitgegeven boek is een bewerking van een twee jaar geleden in het Duits Miitgekomen proefschrift van de Karmeliet dr. L. Groothuis. Het is opmerkelijk dat dit proefschrift niet is aangegre pen door een uitgever die er door een grote oplage en wat meer populaire aanpak brede verspreiding aan had kunnen geven, maar dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact het heeft uitgegeven, waardoor slechts een zder beperkte le- zersschare van het boek ken nis '*an nemen. Het belang van dit boek overstijgt zonder meer het kader van de serie „Bijdragen tot de geschiedenis van het Zuiden van Nederland waarin het is uitgegeven. die de allereersten hadden om te beginnen? Christenen zou den dat zeker moeten weten. Ofschoon het erg moeilijk is om beide bisschopen los van elkaar te behandelen (ze wa ren ook nagenoeg tegelijk in functie. Bekkers van 1960 tot 1966 en De Vet van 1962 tot 1967), willen we ons hier toch beperken tot De Vet, om dat er over bisschop Bekkers al eerder twee boeken zijn verschenen en over De Vet nog geen .enkel. Een tweede reden is dat De Vet bisschop van Breda is geweest, de voorganger van bisschop Ernst. Het feit dat dit boek niet of nauwelijks meer ver krijgbaar is en de lezers van deze krant nagenoeg alle juist in het gebied van het bisdom Breda wonen, vormt voor ons een reden temeer hier aan de unieke figuur van De Vet aan dacht te besteden. Er is niet alleen nog geen biografie van bisschop De Vet geschreven, hij is ook duide lijk veel minder bekend dan bisschop Bekkers, ook in zijn eigen bisdom. Hij is echter niet minder belangrijk, niet minder koploper in de ver nieuwing geweest. rische kwaliteiten, en veel minder van de menselijke priester die zijn hart laat spreken, veel minder de goede herder waarvan Johannes en Bekkers prototypen leken. Maar De Vet past wel degelijk in dat gezelschap. Het lijkt er sterk op dat de Nederlandse katholieken de beide Brabantse voormannen snel hebben vergeten. Wie ven dit boek kennisneemt, zal moeten erkennen dat ze dan ten onrechte worden vergeten fn *al dankbaar zijn dat dit ooek m ieder geval is uitgege ven. De bisschoppen Bekkers en {Je Vet zijn niet alleen van p7n] omdat zij zich. zoals Groothuis stelt, „als eersten en enigen van het toenmalig Ne derlands episcopaat voor ge noemde; vernieuwing hebben SKL Zij**, Hikt ons Groothuis) toe, nu juist belang, nu de vemieu- j0^B*weging in ons land op i! i |)unten in een crisis «Jïraa,kt Want heeft ook de geschiedenis niet vaak geleerd Uien de moed om door te gaanjnoct putten uit de moed Een jaar voor zijn dood heeft De Vet in een toespraak laten blijken dat hij dit zelf goed wist, sterker, dat hij vond dat het zijn plicht was: „Wil de disciplinecrisis iin Ne- derlana, die ook onder de clergé (priesters, J.L.) merk baar is, overwonnen worden, dan zullen de bisschoppen aan de kop moeten gaan lopen. Ik zou daair vóór zijn Als wij aan de kop gaan lopen, dan zal een bepaalde groep gelovigen zich in de steek gela ten voelen. Maar ik zie geen andere weg." Met deze - wat die groep gelovigen betreft, profetisch gebleken - woorden geeft De Vet aan dat hij wel degelijk wist welke positie hij innam Dit bewust kiezen voor een andere weg dan de bekende is volgens Groothuis bij De Vet al ver voor zijn bisschopswij ding begonnen, voorzover dat in een jaartal te vangen is, in 1952. Dit in tegenstelling tot zijn ambtsbroeder Bekkers die pas na zijn wijding in 1960 andere wegen insloeg. Tot 1960 is er in katholiek Nederland eigenlijk niets bij zonders gebeurd. Groothuis schrijft dat ondanks de kritiek die er op het Mandement in 1954 is geweest, de verzuiling nog toenam. Het katholiek on derwijs beheerste de hele sca la van kleuterschool tot uni versiteit kath. werknemers bonden, de kath. boerenbond, de KRO, de KVP en de kath pers groeiden nog. Maar er gebeurde tussen 1954 en 1960 ook iets anders: achteruitgang van kerkelijk praktiseren, meer gemengde huwelijken, minder aanmel- dingen voor kleinseminaries zo signaleert Groothuis. Het enige opzienbarende noemt hij eigenlijk dat paus Johannes begin 1959 een algemeen con- cilie aankondigt. Groothuis gaat er in zijn boek niet op in, maar er lijkt ons een groter samenhang te ontdekken tus sen paus Johannes enerzijds en Bekkers en De Vet anderzijds an,.„ .dat ze ongeveer tegelijkertijd in functie waren, bloegen zij niet dezelfde hoop los. was het niet dezelfde goedheid en hartelijkheid die hen inspireerde, dezelfde brug die zij wilden slaan tussen kerk en wereld? Het zal menigeen die bis schop De Vet niet van nabij gekend heeft, misschien wat moeilijk vallen om in het ge moedelijke en hartelijke ge zelschap van paus Johannes en bisschop Bekkers ook De Vet te plaatsen. Hij lijkt veel meer weg te hebhe- van dc prek 'sch inr ipMp nager de besluuiJei met ois-misato- Bestuurlijk heeft de bis schop uit Gilze-Rijen inder daad vele sporen nagelaten. Zo heeft hij het Diocesaan Pasto raal Beraad (nu: Raad) opge richt, hij heeft de aanzet gege ven tot de wijkberaden, waar in verschillende parochies sa menwerken (pastorale teams b.v.), tot reorganisatie van de dekenaten, hij heeft een reor ganisatie doorgevoerd van de financiën en het benoemingen beleid in het bisdom, hij heeft het milieuapostolaat opgezet (nadat hij al voor zijn bis schopswijding als hoofdbe drijfsaalmoezenier het be- drijfsapostolaal belangrijke nieuwe wegen Ifad Jaten in slaan), hij heeft Maartenshof opgericht (een opleidingsinsti tuut voor lekehelpers en-sters in de zielzorg, dat echter in 1972 bij gebrek aan geld zo wel voor de opleiding als voor de tewerkstelling is opgehe ven). Hij heeft - en dat ver meldt Groothuis niet eens als eerste bisschop een pers chef (Frans Oudejans) aange steld. De Vet heeft verder belang rijk, zo niet het belangrijkste aandeel geleverd bij de tot standkoming van het landelijk Pastoraal Concilie (het idei- daartoe heeft hij in ieder geval het eerst ter sprake gebracht. Volgens Groothuis was niet meer te achterhalen of hij ook binnen het bisschoppencollege het eerst dit plan geopperd heeft). Heel erg hard heeft De Vet ook geijverd voor het tot standkomen van een Europese Bisschoppenconferentie. Hij heeft veel voorbereidend werk daarvoor gedaan, maar pas na zijn dood kwamen de Europe se bisschoppen bij elkaar, in Noordwijkerhout in 1967 en in Chur in '69. Dit mag op zichzelf al enorm veel werk betekend hebben in de vijf jaar die De Vet als bissehop heeft kunnen werken, het is in feite slecht? het spreekwoordelijke topji van de ijsberg. Achter dezi men lagen, programma's, een concrete samenwerkingsvor men lagen programma's, een visie, een ontwikkeling in ge loven en denken bij De Vet. Het boek van Groothuis volgt die ontwikkeling aan de hand van De Vets publikaties en toespraken. Men kan daarom niet spre- Ken van een biografie, het gaat Groothuis om „een pasto- raal-historische studie". De nadruk ligt op Het Aandeel van Bekkers en De Vet in de kerkvernieuwing, niet op hun persoon. Daarom heeft Groot huis zich ook beperkt tot toe spraken, preken en publikaties van de beide bisschoppen, en b.v. hun meer persoonlijke correspondentie niet gebruikt. Die is namelijk van weinig belang voor de kerk, zegt Groothuis, „omdat de zelfreaii- sering van de kerk zich vooral in het openbaar voltrekt". Ongeveer tien jaar eerder dan zijn ambtsbroeder Bek kens is De Vet. zo toont Groothuis aan, zich kritisch gaan opstellen tegen de ma nier waarop de kerk funktio- neerde. Hij deed dat voor het eerst in een artikel in 1952 (hij was toen een jaar bedrijfs- aalmoezenier) over „De on kerkelijkheid onder de arbei ders". Tegenover Paus Pius XII, die in Mystici Corporis de voorwaarden opsomt waaron der men lidmaat van de kerk is (doop, geloofsbelijdenis, geen zware zonden), stelt Dc Vet: „Wat is het dan dat ons hier in Breda zorgen maakt Dat is dat wij ven velen van onze mensen kunnen zeggen, dat zij slechts formeel kerke lijk zijn. Men is nog wel lid van de kerk (m.a.w. aan 's pausen voorwaarden is vol daan, J. L.), en men weet dit -naar innerlijk is men van haar reeds vervreemd". Daar is het met De Vet mee begonnen: hij heeft ervaren, door zijn werk, hoe groot de kloof was tussen kerk en ar beidswereld. Een jaar late, schrijft hij uitvoerig over de wijze waarop de priester dool veel mensen wordt eijvaren, en hij doet dat zo, aldus Groot, huis, „dat De Vet impliciei instemt met de kritiek var velen op de priester. „Soms poneren wij ons gezagsargu- ment zo, dat men het slechts kan opvatten als een bewijs van hun onmondigheid.!...) ik geloof dat wij moeten luiste ren en vaak lang luist°rer naar deze kritiek en ais zij gerechtvaardigd is, zullen wij de moed moeten hebben om toe te geven". De priester moet niet meer met gezagsargumenten aanko men, want de maatschappij is veranderd. Hij moet luisterend helpen, als gesprekspartner. In datzelfde artikel schrijft De Vet (ongeveer tien jaar voor dat het tweede Vaticaans Con cilie er op komt): „Wij heb ben een eigen verantwoorde lijkheid en wij hebben er een samen met de leek; de leek heeft zijn eigen verantwoorde lijkheid en hij heeft er een samen met ons. Er zal daartoe samenwerking moeten en zijn en ik geloof dat wij, voor vele problemen waar wij als pries ter voor komen te staan, zover zouden moeten komen, dat wij met de leken overleg plegen, en voor sommige bijzondere vraagstukken zelfs met hem als „gelijken" of zelfs als minder- deskundigen Zo -denkt en worstelt De Vet verder. Eenzaam, want vergeet niet dat dergelijke gedachten zeer revolutionair en nog vrij onbekend waren in die dagen. In 1956 schrijft hij: „We heb ben er geen idee van hoezeer wij over de hoofden van onze mensen heenpraten. Termen en woorden, die ons gemakke lijk liggen (Genade, verlos sing, deugd, zonde) zeggen hun in feite niets..". De kloof tussen kerk en ar beiders van 1952 is in 1956 al verbreed (in De Vets gedach teontwikkeling) tot de kloof tussen' kerk en wereld, geloof en leven. Dat is het kernpro bleem van De Vet geweest, dat was het ook van Bekkers. De Vet is, yolgens Groothuis, verder gegaan dan Bekkers, omdat hij door diepere reflec tie (op grond van zijn ervarin gen met arbeiders) kwam tot een duidelijk pastoraal con cept om die kloof te helpen opheffen. Terwijl Bekkers niet verder gekomen is dan een voortdurend herhalen en be klemtonen van het program ma: Overwin de kloof. De Vet, zo schrijft Groothuis, stelde zich tot taak „theologisch en praktisch de weg aan te ge ven, waarlangs dit programma gerealiseerd kan worden: door een pastoraat van de goedheid, van de uitnodiging en van de nabijheid". Van 1958, toen De Vet de brochure schreef: „De priester en zijn medemens: schets van een pastoraat van de goed heid", tot drie dagen voor zijn dood in 1967, toen hij de laat ste zinnen schreef van het ar tikel „Om een nieuw gezicht van de kerk", hebben deze drie begrippen: goedheid, uit nodiging, nabijheid, de kerr van zijn pastoraal programme gevormd. De vet zegt in ziji laatste artikel o.m.: „Wij ken nen een theologisch kerkbeeld Daf hebben we ook primai: aodig. Maar op dit kerk beeld proberen we een beeld van de Kerk op te bouwen, dat meer de eerbinding van leer en leven in de eigentijdse werkelijkheid uitdrukt". NODIGING. „De(ze) ongecon ditioneerde, maar tegelijk cre atieve goedheid van God vormt a.h.w. een dringende uitnodiging aan de mensheid en aan de afzonderlijke mens". Al-s uitnodiging en goedheid, aldus De Vet in 1967, de kwintessens van de boodschap van de Heer zijn, moeten deze in de kerk terug te vinden zijn. Maar vaak krijgt men de indruk dat de kerk veel meer degene is die regelt, die structuren schept, die de spontaniteit doodt of afremt. „Een uitnodigende kerk ontvangt die mens zoals deze tot haar komt, ook al zou hij (volgens het klas sieke patroon) door diezelfde kerk „uitgestoten" worden". In dat verband pleit De Vet en voor een andere houding te genover gemengd huwelijk en het tweede huwelijk van ge seheidenen. Een pastoraat van de NA BIJHEID. „Nabijheid vraagt dat elke mens als subject wordt benaderd, nooit als voorwerp Vroeger was die nabijheid nagenoeg geo grafisch bepaald; de nieuwe vormen van zielzorg hebben een anderssoortige nabijheid tot basis. Wij zullen in de komende tijd moeten uitzien naar nieuwe, misschien dieper ingrijpende vormen van men selijke' nabijheid en moeten ontdekken hoe ze de grondslag kunnen vormen voor zielzorg en pastoraat", schrijft De Vet in 1966. zielzorg, voor wat hij geza menlijke, missionaire pastoraat noemde. Hij heeft de visies en de spiritualiteit die hijzelf al luisterende, denkende en spre kende heeft ontwikkeld, niet als een kamergeleerde in de boekenkast gezet, maar hij is ermee de boer op gegaan. Hij heeft tallozen geïnspireerd, priesters en leken, in zijn bis dom en ver daarbuiten. Waarom lijkt hij zo verge ten - evenals trouwens zijn ambtsbroeder Bekkers die (b.v. door zijn tv.-optreden veel meer populariteit genoot? Een pastoraat van de GOED HEID. Niet het strenge er starre palstaan voor dogmati sche waarheden, maar een se rieus nemen en accepteren van de individuele mensen in hun zwakheid en „zondigheid" en „sterk steunen op alle menselijke waarden die aan knopingspunten kunnen zijr voor de genade". De priestei mag de mensen nooit alleei) laten. De Vet noemt het be grip „vergezelling". Iedere mens ook in de voor ons zonodige situatie „moet we ten dat de zielzorger hem wil vergezellen in het leed, in de nacht en in het verdriet" Een pastoraal van de UIT- Hij omschrijft deze nieuwe wijze van menselijke en chris telijke nabijheid als „gelovig humanisme", en vindt hier de oplossing voor het probleem kerk-wereld, de overwinning van de kloof geloof-leven. Ge lovig humanisme betekent voor De Vet dat men niet vijandig staat tegenover de wereld en niet vijandig tegen over God De Vet omschrijft het er gens zo: „De aarde en God ,in einem' liefhebben" en dat is, zegt hij dan, geloven in het Rijk Gods. De christenen moe ten daarvoor echter weer wor- telschieten in de wereld, in medemenselijkheid, in relaties. „Zonder dat wij werkelijk wortelen in de wereld is er geen werkelijke nabijheid zonder engagement is er gee- nabijheid, aldus de Vet. Het fascinerende in de fi ,uur van bisschop De Vet is nu dat hij niet alleen kans heeft gezien de kernproblemen van de kerk - en wereld - a-ar te wijzen en pastoraal-theolo- g'ische oplossing aan te reiken, maar dat hij dit alles ook voor een belangrijk deel heeft we ten om te zetten in meer praktische, concrete daden en maatregelen voor de concrete Wij zijn eng blij met deze poging van de Stichting zuide lijk historisch contact om het werk van Groothuis uit de vergetelheid te redden. Na drukkelijk zij hier nog eens gezegd dat we, door zoveel aandacht op De Vet te richten, niet de figuur van Bekkers hebben wildei. onderbelichten. Het ging ons hier om het bis dom van De Vet. Maar beide bisschoppen kan men eigenlijk niet afzonderlijk belichten zonder telkens de andere te kort te doen. Ze horen bij elkaar, zo goed als beiden niet los te denken zijn van de fi guur van paus Johannes XXIII. Maar juist het vergeten-van De Vet kan naar onze mening de kerk van het bisdom Breda en de kerk van Nederland zeer veel schade doen, om dat A. zijn kernprobleem, de kloof tussen" kerk en wereld die nog lang niet „uit de we reld" is, integendeel, scherper In ons midden is komen te staan; B. de kerk van onze dagen helemaal nog niet zo goed, zo uitnodigend en zo nabij is als De Vet zo'n vijftien jaar gele den hoopte; C. de pastorale aanpak waarmee De Vet is begonnen, wel is doorgezet, maar ook nu nog slechts in zeer onwennige en slecht passende kinder schoenen staat. De hemel beware ons voor helden- of heiligenvereringen; er hoeven geen pelgrims naar hun graven te komen Maar iets meer gevoel voor het feit dat grote persoonlijk heden zowel in ons land als in onze kerk zeldzaamheden zijn en blijven, zou de Nederlandse katholieken goed doen. En misschien is het wel zo, zoals Groothuis in zijn boek sugge reert, dat „een herbezinning op het pastorale denken en handeion van deze bisschop pen althans een aanzet tot eer oplossing van de conflictsitu? tie zou kunnen bieden". In het dorp waar ik opge groeid benstonden twee in richtingen voor zwakzinnige kindereneen voor jongens en een voor meisjes. Ze werden zoals toen gebruikelijk was geleid door religieuze broeders en zusters. Van de problemen die zich m die huizen, toen gestichtengenoemd, voorde den, was de buitenwereld niet op de hoogte. Er bestond ook niet veel belangstelling voor. Een van de bestaansredenen van die gestichten was name lijk juist de buitenwereld deze problemen te besparen. Alleen de ouders die een kind moes ten toevertrouwen aan de broeders of zusters, werden enigszins geconfronteerd met de moeilijkheden die zich in zo'n tehuis voordeden. Voor alle anderen was het gesticht een gesloten wereld, een oord waar een speciaal soort van mensen, daartoe op onnaspeur lijke wijze geroepen en be voegd, zich liefdevol en gedul- digd bezighield met kinderen voor wie de buitenwereld te weinig liefde, geduld of des kundigheid kon opbrengen. De kinderen, zei men, waren daar op hun plaats en in goede handen. Dank zij zijn geïso leerde positie als een wereld apart hield het gesticht de we reld daarbuiten enigszins ho mogeen en rustig, vrij van vreemde en wat problemati sche elementen, die het tempo vertraagden en voortdurend vragen opriepen. Ik herinner mij de vage onrust en het meedogen dat mij beving wanneer ik de kinderen van een gesticht zag wandelen. In lange rijen trokken zij, in uni form gekleed en onder de energieke leiding van een meestal opgewekte broeder of zuster, door het dorp. Sommi gen liepen wat onzeker, ande ren keken te verbaasd om he- lemaal thuis te horen in de grote wereld, maar aan veel kinderen was niets opvallends behalve dat zij meeliepen in de lange rij van getekenden. Het gesticht trok een grens tussen gewoon en ongewoon, die misschien zonder deze hulp niet zichtbaar zou wor den. Daardoor werkte het ge ruststellend, maar liet van de a) dere kant ook ruimte voor de vraag naar de volle digheid en de willekeur van de selectie. In de buurt van het gesticht vervagen de grenzen tussen het binnen en het bui ten daarvan en doet zich de vraag voor naar het onder scheid tussen normaal en ab- normaal. Het bestaan van ge sloten gestichten lijkt dan een tte resoluut en te willekeurig antwoord op die vraag. De grenzen zijn te hard en ie dicht om aan enige realiteit te kunnen beantwoorden. De be woners van het gesticht zijn minder „anders" dan de geslo tenheid van de inrichting doet vermoeden. De kloof tussen hen en ons wordt even kunst matig en magisch vergroot als die tussen onschuldigen en zondebokken of tussen rijken en armen. Zonder die wille keur kan niemand precies zeg gen wat het onoverbrugbare verschil tussen normaal en ab normaal is. Het wordt dan ook steeds duidelijker eit, steeds minder angstwekkend, dat het „andere" in ons zelf is en niet ergens anders, op een geï soleerde plaats, in een gesticht of gevangenis. Het is niet te isoleren, m.aar hoort thuis te midden van ons. Dit inzicht is helder ver woord door filosofen als Mi chel Foucault, door psycholo gen als Szasz en Foudraine maar het is opvallend hoeveel moeite het kost de praktische consequentie daaruit te trek ker;. Daarbij blijkt ook dat de strijd tegen eert burgerlijk soort van primitiviteit nl. het geloof in duidelijk te onder scheiden klassen van mensen, telkens weer tot een gezags crisis leidt. En het is typerend dat die gezagscrisis dan weer wordt voorgesteld als de kern van de zaak waar alles om draait. Uit naam van de demo cratisering gaat iedereen zich ermee bemoeien, zoals nu in de kwestie Dennendat. Een heel politiek apparaat wordt in bewening gebracht, terwijl de kinderen en hun ouders vrijwel buitenspel staan. „De- mocratisrrina" is wel een to verwoord, geworden, maar het geeft toch volstrekt niet vol doende aan waar het hier om. qaat. Het gaat namelijk niet om de gelijkheid van alle mensen of het prestige van sommigen, maar eerder om het recht ongestraft ongelijk te zijn of anders en er toch bij te horen, juist vanwege de onge- iyn n vtrf PY>S(>Tl, JAN LANDiUAiN ijSR—a'J.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1974 | | pagina 19