Inspraak bevolking nog in experimenteerstadium Waar de stadsmens komt, verdwijnt de natuur ER WORDT TE VEEL VÓÓR EN NIET DOOR DE BEJAARDE GEDACHT Mej. P. Lieshout, bejaardenconsulente ONDER Cy\K Formeel Sleutelen Kader Werkelijke inspraak wil zeggen: Meepraten als er nog niets op papier staat Drie delen Details Droomwens Onbetaalbaar Spanningen Stimulansen Normbesef llr.V »9H Je bouwt natuurlijk geen .stinkfaonek" miaden in een mooi bos of in een woon wijk. Omgekeerd zet je geen woonhuizen op het industrie terrein. Dat is allemaal erg logisch, maar de vraag is na tuurlijk waar die „logica" vandaan komt. Met andere woorden: wie vaststelt waar industrieterrein komt, waar het openbare groen moet ko men en waar de toekomstige stads- of dorpsuitbreiding zal worden gepleegd. Hebben we daar als gewone burger enige invloed op? Om een modern begrip te hanteren: hebben we inspraak? Als we de zaak zuiver for- meet benaderen, ja. immers, de bestemming van de grond in een gemeente wordt vast gelegd in een „bestemming splan" en zo'n plan wordt vastgesteld door de gemeen teraad, onze democratisch gekozen „volksvertegenwoor digers" op plaatselijk ni veau. Democratischer kan het haast niet zou je zeggen, temeer niet daar er in de wet (de wet op de ruimtelijke ordening) een se rie waarborgen is ingebouwd voor de burger die zich door zo'n plan benadeeld voelt. Hij kan, zodra burgemeester en wethouders het plan be kend maken, bij de gemeen teraad een bezwaarschrift in dienen, hij kan nadat de raad het plan toch heeft aan genomen opnieuw be zwaar aantekenen bij Gede puteerde Staten (en als ook dat bezwaarschrift onbevre digd voor de burger afloopt kan hij ten slotte een beroep doen op de kroon, bij wie dan in laatste instantie de beslissing ligt. Iedere bestuurder, die een beetje met zijn tijd meegaat voelt echter „op z'n klom pen" aan, dat dit met in spraak zoals dat tegenwoor dig verlangd wordt niets te maken heeft. De burger kan namelijk pas actief worden op het moment dat burge meester en wethouders het plan openbaar maken (ter inzage leggen, zegt de wet). Anders gezegd: op een mo ment dat knappe ambtenaren (stedebouwkundigen) het plan al helemaal hebben ge maakt. Zelfs een gemeente raad kan dan meestal niet meer doen dan wat „sleute len aan de marge" door hier en daar een betrekkelijk on dergeschikte wijziging aan te brengen. Laat staan de gewo ne burger. Werkelijke inspraak wil dan ook zeggen, dat men mee moet kunnen praten vanaf het moment dat er nog niets op papier staat, opdat de plannenmakers ook wer kelijk rekening kunnen hou den met de gerechtvaardigde wensen van de burgerij. Spelregels daarvoor bestaan niet en zullen er voorlopig ook niet komen. Het officiële regeringsstandpunt is, dat het formeel vastleagen van dit soort svelreaels in de wet verstarrend zal werken en het beoogde doel noorbti zal streven. 7o bliift het voor alsnog een kwestie van ex perimenteren en over het soort van de experimenten heeft zo ieder gemeentebe stuur zijn eigen gedachten. Toch is er wel een kader aan te geven, waarbinnen zich een idealere (niet: DE ideale) inspraakprocedure zou kunnen afspelen. Iemand die zich speciaal met de ma terie bezig houdt is drs. J. Schoenmakers, hoofd van wat genoemd wordt „Het centraal punt inspraak", een vrij nieuwe afdeling van de raad van advies voor de ruimtelijke ordening. Schoenmakers stelt voorop, dat inspraakprocedures bij de opstelling van bestem mingsplannen nog te veel „hap-snap" worden toege past. Als het wel gebeurt, vindt hij, moet het natuurlijk van harte gaan en niet alleen omdat een gemeentebestuur vindt dat het er „met goed fatsoen" niet onderuit kan. Aangenomen nu, dat het inderdaad van harte gebeurt, dan moet inspraak ook nog op het juiste moment begin nen. Dat wil zeggen, dat je niet kunt volstaan met een voorlichtingsavond annex vragenuurtje op een moment dat er toch eigenlijk al te veel van de plannen op pa pier vastligt. Schoenmakers: Je moet beginnen in het allereerste stadium, dat wil zeggen in de fase als er nog gepraat moet worden over de doel stellingen. Inspraak moet als het goed wil functioneren een integraal onderdeel zijn van de totale besluitvor mingsprocedure. Het moet niet zo zijn, dat een gemeen tebestuur halverwege deze procedure zegt: „O, ja, we moeten nog even inspraak houden". Drs. Schoenmaker» zou terwille van een goed ver loop van het inspraakproces de besluitvormingsprocedure in drie delen uiteen willen laten vallen: de fase van de doelstellingen, de fase van het ontwerp en tenslotte de fase van de vaststelling. In alle drie fasen moet er voortdurend overleg zijn tus sen de eigenlijke plannenma kers (de gemeentelijke ex perts en B. en W.) en werk groepen vanuit de bevolking. Die werkgroepen kunnen worden gevormd uit verte genwoordigers van het lokale verenigingsleven, maar ook „loslopende belangstellen den" moeten er in deel kun nen nemen. Met deze werk groepen wordt dan allereerst gepraat over de doelitellin gen die men in een bestem mingsplan wenst na te stre ven. Dit overleg kan uitmon den in een doelstellingenno ta, aan de hand waarvan het ontwerp wordt gemaakt, ook al weer in overleg met de werkgroepen uit de bevol king. In deze fase zal waar schijnlijk een keus kunnen worden gemaakt uit meer dan één plan (zgn. alterna tieven). In dat stadium is het zaak met de plannen voor een breder publiek te treden, bij welke gelegenheid zowel de ideeën van de insprekende werkgroepen als die van het gemeentebestuur (zo men niet op één noemer zit) naar buiten worden gebracht. De plannen worden dan dus als het ware ter beoordeling aan de hele bevolking voorge legd. Voor zo'n raadpleging lijkt eer» hoorzitting een ge schikt middel. Wanneer een plan dan tenslotte wordt vastgesteld komt natuurlijk nog de gewone wettelijke procedure aan de orde: dis cussie in de gemeenteraad (een gemeenteraad die overi gens al in de inspraak-fase moet mee praten, zonder zich politiek te binden, en een beslissing te nemen door die zelfde gemeenteraad. Inspraak kan nu eenmaal niet betekenen dat de demo cratisch gekozen bestuursor ganen terzijde worden ge schoven. Maar het is wel „meegenomen" dat zo'n be stuursorgaan een beslissing kan nemen die althans in grote lijnen overeen zal stemmen met de tevoren vanuit de bevolking opgeko men ideeën. En naar zo'n situatie moeten we toe. Het aantal inspraak-experimen ten bewijst dat ook bij vele bestuurders deze bewustwor ding aan het komen is. Overigens: met het vast stellen door de raad van een bestemmingsplan ben je na tuurlijk niet klaar. Het plan moet ook nog verwezenlijkt worden. Ook en juist in die fase is inspraak eveneens wenselijk, want juist dan gaat het er om hoe bijvoor beeld de woonwijk er in de tails moet gaan uitzien. Voor de toekomstige bewoners ts dat wel zo belangrijk. Reden waarom steeds meer gemeen ten ook in de „bouwfase" gaan experimenteren met in spraakprocedures, teneinde tot hanteerbare spelregels te komen. EGBERT ZIJLEMA Zeeland-Recreatieland is een slogan, die het nog best lijkt te doen. Want weliswaar zijn de indrukken van het afgelopen vakantieseizoen zo, dat de grootste groei van de trek naar Zeeland wat lijkt te zijn afgeremd, er zijn toch elk jaar vele honderdduizenden mensen die de weg naar de Delta-eilanden weten te vinden. En niet alleen met het tentje of de caravan of in een gehuurd huisje. Ook het aantal zogenaamde tweede woningen neemt hand over hand toe. En dat duidt er op, dat het wonen op het platteland waartoe men Zee land nog best mag rekenen voor een heleboel mensen kennelijk erg aantrekkelijk aan het worden is. Veelzeggend ln dit ver band is een telling die op 1 juli 1972 is verricht door de directie Volkshuisvesting: toen waren er 3941 tweede woningen in Zeeland. Die tweede woningen zijn niet uitsluitend vakantieverblij ven, het zijn onderkomens soms in vrij slechte staat die het hele jaar door als tijdelijk onderdak fungeren. Overigens is dait aantal van bijna 4000 tweede woningen in vergelijking met het cijfer over heel Nederland nog maar heel klein. Sommige recreatie-onderzoekers schat ten het totaal op zo'n 150.000. Andere onderzoekers zijn van mening dat dit een veel te hoog aantal is; zij komen in hun schatting niet verder dan 20.000. Hoe dan ook, het bezitten van een tweede woning en daarmee de mogelijkheid om op het platteland te wonen is voor bijna een kwart van de Nederlandse bevolking een droomwens. Men moet zich nu overigens niet voorstellen, dat dait wonen op het platte land voor de stedelingen dat is de groep, die dit ide aal koestert hetzelfde is als voor de plattelanders zelf. Het liefst zouden ze een stukje stad meenemen naar een natuurlijke omgeving Vandaar, dat er ook zoveel animo is voor bungalowpar ken, recreatiewoningcom plexen en wat dies meer zij. Want de stadsmens die zo graag naar een ongerept stukje natuur trekt, doet zijn uiterste best om die onge reptheid aan te tasten. Ei genlijk alleen al door er naar toe te gaan. Dat onvermijdelijk ver schijnsel de verandering van het platteland onder in vloed van de komst van de rustzoekende stedelingen wordt steeds duidelijker her kend. En ook als ongunstig ervaren. Al jarenlang doet zich het opvallende ver schijnsel voor, dat er een klein aantal avontuurlijke „echte" natuur-onderzoekers is, dat een streek ontdekt, die explorteert, er mond-re clame voor maakt, waarna de grote massa het gebied ook ontdekt en er bezit van neemt. Weg natuur, weg rust, weg ook kleine groep „voor-trekkers", die hun huisjes meestal voor veel geld verkopen om ergens an ders iets nieuws te zoeken. Overigens is de kans op een „ontdekking" gering ge worden. Reisbureaus, tour operators, zenden hun scouts door het hele land op zoek naar nieuwe ontdekkingen. En daarmee is de kans voor de simpele burger, die zo graag een oud boerenhuisje in de Poel zou willen hebben mooi verkeken. Alleen al omdat het boe renhuisje onbetaalbaar is ge worden. Een dergelijke ont wikkeling mist natuurlijk zijn uitwerking op het be trokken gebied niet. Dat is in Zeeland merkbaar. In de eerste fase wan neer de ontdekking door de kleine groep voortrekkers plaats heeft ontstaat er een zekere angst bij de ge vestigde bevolking: vrees om zelf in de verdrukking te komen, de grond in vreemde handen te zien verdwijnen. In een latere fase treden er spanningen op tussen aan de ene kant de behoudende bewoners, de toeristen, die zich permanent hebben ge vestigd, toeristen die het ge bied willen houden zoals het vroeger was en aan de ande re kant de mensen die eco nomische voordelen bij de toeristische ontwikkeling hebben of die het toerisme vanwege de ontsluitende voordelen die het heeft, posi tief beoordelen en wat dat laatste betreft moet men dan vooral naar ambitieuze be stuurders kijken. Overigens is het zo, dat er niet zoveel spanningen ont staan tussen de oorspronke lijke bevolking en degenen, die zich van buiten min of meer permanent vestigen. Van de andere kant is er van integratie tussen nieuw komers en plattelanders ternauwernood sprake. Die dooreenmengeling zou tot ui ting moeten komen in meer begrip voor en een tegemoet komender houding ten aan zien van de agrarische be roepsbevolking bij de toeris ten. Het kost kennelijk erg veel moeite om af te raken van de vooringenomenheden, die beide groepen ten op zichte van elkaar hebben. Overigens mag men ver wachten dat naarmate stad en platteland meer op elkaar aangewezen raken doordat het platteland steeds meer andere dan strikt agrarische functies te vervullen krijgt, de integratie ook zal toene men. De ontwikkeling van de recreatieve accommodatie van het platteland heeft ver regaande invloeden op de ontwikkeling van de ruimte lijke en landschappelijke structuur van het platteland. Het verschijnsel van de tweede woning zou naar de inzichten van sommige on derzoekers kunnen worden gebruikt om de landschaps bouw extra stimulansen te geven. Zoals in de historie het ontstaan van buitenplaat sen verregaande gevolgen heeft gehad voor de land schapsontwikkeling zo zou den de nieuwe buitenplaat sen die in grootte en aard een zeer grote verscheiden heid vertonen van het ge restaureerde eenzame boer- deijtje tot het grote bunga lowcomplex een positieve Invloed kunnen hebben op de aankleding van het platte land. Het zal duidelijk zijn, dat hoe dan ook het platteland verandert onder invloed van het toerisme en van de be langstelling, die het buiten wonen heeft. In een aantal opzichten is dat een gunstige invloed: geïsoleerde geoieden worden opengebroken, er worden nieuwe economische impulsen gegeven aan gebie den, die langzamerhand ver pauperden. Maar aan de an dere kant wordt ook veel dat waardevol is aangetast. Het normbesef verandert en daar hebben velen, die allang in zo'n gebied zijn gevestigd, moeite mee; zij zien zich be roofd van het vertrouwde beeld van streek en mede mens. Het lijkt nuttig er zo wel de nieuwkomers, die zo nodig „op den buiten" moe ten wonen als de overheden op te wijzen, dat ook niet- materiële overwegingen een rol spelen in het beantwoor den van de vraag of buiten wonen een aliemanszaak HANS LUTZ Gegevens voor dit artikel zijn gehaald uit het proefschrift „Recreatie en platteland" van A. P. C. Kerstens (afdeling sociologie en sociografie van de Landbouwhogeschool te Wageningen) en uit gegevens ons ter beschikking gesteld door de Provinciaal Planolo gische Dienst van Zeeland. ^'--AEMKrntflr.rnr c ~g,.; rïJÉ! 9 In „Het Bastion" in Middelburg is behalve aan woningen, ook aandacht besteed aan de omgeving. De huizen, die tweehoog zijn, staan gegroepeerd rond kleine pleintjes en straatjes met veel groen. Het gemiddelde aantal bejaarden is in Zeeland gro ter dan in elke andere pro vincie van Nederland. Met 13,6 procent ligt het gemiddelde percentage in Zeeland 3,4 procent hoger dan het landelijke gemiddel de. Reden waarom hier in ver houding voor nog meer pas sende woongelegenheid voor bejaarden moet worden ge zorgd. Voor veel ouderen wordt die passende gelegen heid tegenwoordig evenals in de rest van Nederland gevon den in de vorm van bejaar denwoningen. Mejuffrouw P. Lieshout, be jaardenconsulente van het Pro vinciaal Opbouw Orgaan Stichting Zeeland zegt hiero ver: „De bejaardenwoningmoet eigenlijk worden gezien als een vervanging van het te grote, vaak onpraktische huis waarin de oudere mensen wo nen. De bejaarden kunnen vaak om allerlei redenen niet in een dergelijk huis blijven wonen, maar dikwijls zijn ze nog niet zo afhankelijk, dat ze naar een verzorgingstehuis moeten. Dank zij deze wonin gen, die klein en praktisch zijn, kunnen de ouderen lan ger zelfstandig blijven wo nen". „Er zijn verschillende soor ten bejaardenwoningen. Soms zijn het gewone huizen, die geschikt zijn bevonden voor bejaarden woning, maar meest al worden ze nieuw gebouwd. Ze kunnen apart staan of ge groepeerd zijn bij een dien stencentrum of verzorgingste- huis. Ook kan een flat uit appartementen bestaan, waar de bejaarden zelfstandig wo nen. Een aantel huizen bij een dienstencentrum heeft het gro te voordeel, dat men beroep kan doen op bekwame krach ten, maar we vinden wel, dat de complexen niet te groot mogen worden. Dat heeft na melijk een isolerende werking, de bejaarden vórmen dan hun eigen wereldje. Maar ik moet hier wel bij zeggen, dat ik nu de mening van de mensén uit de bejaardenzorg verkondig. Het is moeilijk om te zeggen wat de bejaarden zelf willen Hun mening wórdt namelijk nog niet vaak gevraagd. Er wordt nog te veel voor, maar niet door de bejaarden ge dacht. Zo nu en dan worden er wel eens enquêtes gehouden, maar niet voldoende om een goed overzicht te kunnen krij gen van wat ze zelf willen. Uit een woningmarktonderzoek dat in Midden-Zeeland is ge houden hebben we bijvoor beeld wel kunnen concluderen, dat tweederde van de bejaar den voor laagbouw is." „De meeste bejaardenwonin gen in deze provincie zijn twee hoog. Dit wordt voorna melijk gedaan, opdat deze woningen hetzelfde uiterlijk hebben als een eengezinswo ning en zodoende in het woon beeld passen. Er kleven wel bezwaren aan. De mensen die boven wonen moeten nu toch nog trappen lopen. Daarom is men in bepaalde gevallen overgegaan tot de installatie van een stoeltjeslift". „De woningen bestaan nor maal gesproken uit een woon kamer, een keuken, een slaap kamer, een douche en een berghok. Er zijn geen drem pels in de huizen en vaak wor den extra stangen aange bracht, waaraan men zich kan vasthouden. Er is niet altijd een alarminstallatie in de wo ningen. Dit is namelijk nog niet verplicht. Alle woningen worden wel centraal ver warmd". „De huren liggen rond de 220 gulden per maand. Dat is inderdaad vrij hoog, maar wanneer iemand, die zo'n wo ning nodig heeft, die niet kan opbrengen, kan men hulp van de bijstand krygen". „Zowel alleenstaanden als echtparen kunnen ln aanmer king komen voor een bejaar denwoning. De enige eis, die wordt gesteld is, dat men zes tig jaar is. We hebben wel een overzicht van het aantal be jaardenwoningen dat er op dit moment is, maar het is moei lijk aan te geven waar er plan nen bestaan voor de bouw van bejaardenwoningen. Woningbouwverenigingen zijn namelijk niet verplicht bij ons advies in te win nen ais re bejaardenwo ningen gaan bouwen. Er zijn er wei steeds meer die toch contact met ons opnemen, om dat het voor hen veel voorde len heeft. Zo'n advies komt meestal bij mij terecht via de Provinciale Commissie voor Bejaardenvoorzieningen. In deze commissie zitten verte genwoordigers uit verschillen de kringen. Er wordt beke ken waar behoefte aan bejaar denwoningen is, hoeveel er nodig zijn en wat voor huizen het moeten zijn. Er moet bij voorbeeld bij de bouw van woningen op gelet worden of de plaats, waar de woningen moeten komen, in de buurt van het centrum is, of er een park en winkels in de buurt zijn en of er een goede bus verbinding is". „Het advies wordt samen gesteld en aan de aanvrager doorgegeven. Eigenlijk zou het inwinnen van zo'n advies ver plicht moeten worden. Bij be jaardentehuizen is dit wel het geval. Dit is ook logisch, om dat er anders maar in het wilde weg gebouwd kan wor den, wat het rijk bovendien onnodig geld kost". Het laatste overzicht waaro ver de directie Volkshuisves ting en Bouwnijverheid van Zeeland beschikt is van 1 ja nuari 1973. Op dat moment beschikte Zeeland in totaal over 4324 bejaardenwoningen. Daarvan stonden er 409 bij een bejaardentehuis, 752 bij een dienstencentrum en 3163 woningen waren zelfstandig. Terneuzen was de gemeente met de meeste bejaardenwo ningen (425). Daarna kwam Xholen met 399 woningen en vervolgens Middelburg met 392 en Vlissingen met 356 wo ningen. RIEJA VAN AART.

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1973 | | pagina 39