EEN STAD IN BAN VAN HAAR TROTSE HISTORIE Verdraagzame stad Beleg elders beslist Iff- Kenau een onverwoestbare legende Schappelijk behandeld binnenland buitenland Op de Haarlemse Grote Markt vermeldt een school bord: „Vandaag schans Rus tenburg stormenderhand veroverd". Het is een van de dagelijkse legerberich- ten van het Beleg van Haar lem, dat na vierhonderd jaar hier in een authentieke omgeving herleeft. Het he dendaagse Haarlem viert het vierde eeuwfeest van het enige feit dat het een plaats bezorgde in alle va derlandse geschiedenisboek jes met zwier. Onder het motto „Men sagh Haerlem bestormen" wordt in de Vlees- en in de Vishal een tentoonstelling geboden die verder reikt dan het Beleg, omdat ze een beeld oproept van het Haar lemse leven in de zestiende eeuw. Wat er in de Grote kerk, de oude Sint-Bavo, aan stille getuigen van een bewogen tijd is bewaard, werd voor deze gelegen heid extra gemarkeerd. Aan de overzijde van de Grote Markt, waar het ge sloten restaurant Brink- mann niet zozeer de hon gersnood van 1573 als wel de gemeentelijke tegen spoed van 1973 demon streert, is in de Hoofdwacht een kleine expositie aan Kenau gewijd. Al heeft de nuchtere geschiedschrij ving afgerekend met de le gende van de als furies strij dende vrouwen op de wal len, afstand van het sym bool van hun heldhaftig heid doen de Haarlemmers toch niet. Als de herden king voorbij is zal in de doorgang van de Amster damse poort, die zo'n be langrijke rol heeft gespeeld in het beleg, een beelden groep van Theo Mulder de herinnering aan het Korps Vrouwelijke Vrijwilligers van vierhonderd jaar gele den levend houden. Dat zal een blijvender eerbetoon zijn dan de Kenaudag op 18 mei, maar die zal wel meer publiciteit opleveren. Men heeft namelijk zestienhon derd nazaten van Kenau op. gespoord die uitgenodigd zijn die dag op de Grote Markt een os van 't spit te nuttigen. Onder hen de se- cretaris-generaal van de Noord-Atlantische Ver. drags-Organisatie. ene Luns. „MEN SAGH HAERLEM BESTORMEN De opstand der Nederlanden tegen het Spaanse gezag, de Tachtigjarige oorlog, is ontstaan uit een mengelmoes van aanleidingen en oorzaken. Er was natuurlijk het mo tief van de vrijheid van godsdienst, maar de actieve en be lijdende calvinisten vormden een minderheid, de grote massa der nog katholieke kerkgangers was, toen zo goed als nu, niet geïnteresseerd in theologische disputen. Dit leidde er wel toe dat ze zich door hun opvatting van ver draagzaamheid samen met hun ketterse landgenoten te gen de Spaanse landvoogd niet tegen de Koning ver zetten tegen diens barbaarse onderdrukkingsmethoden. Dan was er het verzet van hun invloed beroofde edelen tegen de centralisatie-gedachten van de vreemde machthebbers. Daar in vonden ze de burgerlijke stadsregeringen aan hun kant, die balanceerden in een wankel evenwicht tussen de terreur van twee kanten. De lokale situatie gaf dan meestal de doorslag of een stad zich voor de Prins zou verklaren of Madrid trouw zou blijven. Bij Haarlem heeft de concurrentie met Amsterdam, dat tot het laatst toe vruchten van de profijtelijke collaboratie met de vijand vasthield, in belangrijke mate meegespeeld toen de stad zich bij de Opstand aansloot. Met een modern woord zou men kunnen zeggen dat de Haar lemmers in godsdienstig opzicht eerder pragmatisch dachten en handelden dan dogmatisch en orthodox. Er woonden vrij veel luthersen en wederdopers, maar het stadsbestuur wenste de tegenstellingen niet op de spits te drijven en verbood uitdruk kingen als „ghij lutheranen" en ,,ghij papisten". Onderworpen aan een streng centraal gezag moest het wel meegaan met de veroordeling en executie van ketters, maar met hoe weinig over tuigingskracht dat gebeurde blijkt wel uit het feit dat de bur gemeesters zich eens tegenover de landvoogd moesten verant woorden omdat ze bij een terechtstelling waren weggelopen. De beeldenstorm wist men te voorkomen door de St. Bavo te sluiten en te laten bewaken. Hagepreken werden gedoogd en de stad bouwde zelfs buiten de veste een „geuzenschuur", waarin de hervormingsgezinden ongestoord bijeen konden komen. Toch mag men hieruit niet afleiden dat de katholieken geen macht van betekenis meer vormden, integendeel. Daarvan ge tuigden de vele kerken en kapellen en de twintig kloosters in en vlak buiten de stad. Bovendien was Haarlem sinds 1559 bis schopsstad geworden, al moet gezegd worden dat de eerste bis schop, Kp.colaas van Nieuwiand, niet bepaald in een geur van heiligheid stond, getuige zijn bijnaam „Dronken Klaasje". Toen de eerste afdelingen van het leger van Don Frederik op 11 dec. 1572 voor de muren van Haarlem verschenen, troffen ze een stad waarvan het moreel omgekeerd evenredig was aan haar militaire en economische zwakte. Haarlem was in menig op zicht op zijn retour. Van de drie grote bedrijfstakken bierbrou werijen, textiel en scheepsbouw maakten de eerste twee het uitgesproken slecht. Van de oorspronkelijke honderdtwintig brouwerijen waren er aan de vooravond van het beleg nog maar zeventien over en van de lakenexport, waarvoor de stadsregering zich geweldige offers had getroost, resteerde nog maar een der de. Bovendien zuchtten de twintigduizend Haarlemmers nog steeds onder de gevolgen van een uit 1494 daterend faillissement, door de daaruit voortvloeiende zware stedelijke belastingen en een strak regeringstoezicht, dat zelfs de samenstelling van de vroedschap bepaalde. Onder die omstandigheden is het begrijpelijk dat de troepen sterkte gering en de toestand van wallen en poorten verwaar loosd was. Men had de beschikking over vijf vendels Duitse huursoldaten (ongeveer zevenhonderd), twee schutterskorpsen bestaande uit leden van de gezeten burgerij (ongeveer vijfhon derd man) en tweeduizend weerbare Haarlemse burgers. Van deze bezetting moest ongeveer een derde dag en nacht, weer of geen weer, de wallen bewaken, terwijl degenen die geen wachtdienst hadden deel moesten nemen aan uitvallen of moesten helpen bij het herstellen van beschadigde muren of het aanleg gen van versterkingen. De kracht van de Haarlemmers school in de grote schiet vaardigheid van hun schutterijen en in het vernuft waarvan zij blijk gaven bij de technische versteviging van hun veste, zoals door de Spaanse geschiedschrijver van het beleg Bernardino de Mendoza met respect wordt erkend. Maar bovenal in hun mo reel. Ze lieten zich niet afschrikken door de veertienduizend man die Alva's zoon Don Frederik rond de stad legerde en door de verschrikkelijke nederlagen welke de Geuzenlegers vlak voor het beleg leden. Aangenomen kan worden dat de gruwelijke moordpartijen die Alva's troepen in Mechelen, Zutphen en Naar- den begingen de verzetswil der Haarlemmers heeft aangewak kerd: ze wisten wat ze te wachten stond. Katholieken en protes tanten dachten daarover hetzelfde. Hun eensgezindheid en ver draagzaamheid wordt het beste gesymboliseerd door het feit dat de schutterij werd gecommandeerd door de vrome katholieke jonkheer Johan van Duivenvoorde, terwijl de stoere Groningse geus Wigbold Ripperda garnizoenscommandant was. Zou de laatste na de overgave op Haarlems Grote Markt worden ont hoofd, de eerste zou in een Spaanse kerker ellendig sterven. In tegenstelling tot wat men geneigd is te denken, heeft de strijd om Haarlem zich minder rond en in de stad zelf afgespeeld dan wel op een soms vrij verre afstand, zowel op het land als op het water. Het ongunstige verloop van de krijgsverrichtingen in de beboste binnenduinen tussen Haarlem en Leiden en van de ontmoetingen tussen de Spaanse en de Geuzenvloten op het Haarlemmermeer heben de uitslag van de strijd meer bepaald 0 Ter gelegenheid van het vierde eeuwfeest van het Beleg van Haarlem werd een groot spektakelstuk van de negentiende- eeuwse schilders J. H. Egenberger en B. Wijnveld jr. voorstellende Kenau op de wallen van Haarlem van de zolder van het Frans Halsmuseum gehaald, gerestaureerd en een ereplaats gegeven op de Kenau-expositie, FOTO A. DINGJAN. »4 0 Het hedendaagse eerbetoon aan Kenau en de vrouwen van Haarlem bestaat in een beeldengroep van Theo Mulder die een plaats krijgt in de Amsterdamse poort. Persfoto graaf C. de Boer, monteerde een foto van de maquette van het monument in de gefotografeerde doorgang. dan de vruchteloze bestormingen door de Spaanse huurtroepen van de Haarlemse muren. Wie zich een beeld wil vormen van de oorlogsvoering in de eerste jaren van de Tachtigjarige oorlog moet zich trouwens losmaken van een hele reeks moderne voorstellingen. Aller eerst al van de gedachte dat Nederlandse legers tegenover Spaanse stonden. Èr waren wel Nederlanders en Spanjaarden bij, maar het leeuwendeel werd gevormd door vreemde huurlin gen. En dat wilde zeggen dat men in beide kampen Waalse en Duitse vendels vond. De geestdrift waarmee deze beroepssol daten hun vak beoefenden was dan ook recht evenredig aan hun betaling. En in dat opzicht waren de Spaanse troepen bepaald niet de sterksten. Moreel en discipline van de belegeraars, die verder nog veel met ziekte te kampen hadden, waren dan ook bijna voortdurend beneden de maat. De grote verliezen waarmee de eerste be stormingen in december 1572 gepaard gingen bevorderden al evenmin hun stemming. In januari kon er bij de vijand zelfs van een crisissfeer worden gesproken. De toen uitgevoerde storm aanvallen kostten niet slechts het leven van honderden man schappen, maar ook vah vele officieren en aanzienlijken. De op den lange duur ongunstige situatie van de stad tekent zigh echter in januari eveneens duidelijker af. Ze heeft aan vankelijk nog het geluk dat de Spanjaarden er niet in zijn ge slaagd de toegang via het Haarlemmermeer af te sluiten. Via het ijs komen zowel versterkingen als sleden met voedsel ge regeld binnen. Een poging van de prins om de stad met twee duizend man te ontzetten wordt evenwel met zware verliezen uiteengeslagen. In februari blijft de toestand stationair en half maart wordt ze zelfs optimistisch beoordeeld. Er komen nog een aantal bevoorradingsschepen aan, op 23 maart zelfs met 240.000 liter koren. Maar het zijn wel de laatste schepen die Haarlem kunnen bereiken. De Spaanse admiraal Bossu beheerst voortaan het Haarlemmermeer. In april beginnen de tegenslagen zich op te stapelen Er wordt verbeten gevochten om een schans die een stuk weidegebied beschermt: daar grazen vijfhonderd Haarlemse koeien, een kos telijk bezit nu er geen voedsel de stad meer binnenkomt en zelfs de munitie maar mondjesmaat kan worden aangevuld. In mei keren de kansen definitief. Alle hoop is gevestigd op de cavalerie van prins Lodewijk. Aan het eind van de maand, waarin de laatste schansen rond het Haarlemmermeer verloren gaan, geven de belegerden zich nog drie weken respijt. De Haarlemmers zelf zien hun lot waardig tegemoet, maar de huurlegers gaan zich te buiten aan razernij. In juni blijft de geest onder de burgerij weliswaar onver zettelijk en worden onderhandelingspogingen van elders zelfs afgewezen, maar er is toch ook veel kritiek op de Staten en op de Prins, de verhouding tussen het garnizoen en de burgerij verslechtert, onder de druk van de hongersnood begaan moeders wanhoopsdaden aan hun kinderen. Aan het eind van de maand is alle vlees op en eet men droog hennepzaad uit de hand, het bezit van een brokje moutbrood leidt tot gewelddaden. Zelfs als in juli de laatste dagen der vrijheid aanbreken over heerst ondanks alles nog de strijdvaardigheid. Maar als teken van uiterste nood wapperen wel de zwarte vlaggen aan de kerk torens. Maar zelfs de laatste door de Spanjaarden ondernomen bestormingspogingen lopen .opnieuw op niets uit, hoewel ze vooraf gegaan werden door het hevigste bombardement dat de stad al die maanden heeft ondergaan: vijftienhonderd schoten in vijf dagen. Op 8 juli mislukt de laatste grote ontzettingspoging jammer lijk. Een uit de prinsgezinde burgerij van alle vrije Hollandse steden samengesteld leger onder Batenburg, wordt door de Spanjaarden, die de berichten over de poging hadden onder schept, aan de rand van de Haarlemmer Hout opgewacht en in de pan gehakt. Ripperda, die zich met tweeduizend man gereed had gehouden, om van de stad uit contact met het ontzettings- leger te maken, is zelfs niet tussenbeide kunnen komen: hij heeft van het gehele gevecht niet gemerkt. De Spanjaarden planten de negentien op de zelf gesneuvelde Batenburg veroverde vaandels triorhfantelijk voor de wallen om de belegerden van hun nederlaag te overtuigen. Dat leidt tot een laatste wanhoopsdaad: ze proberen met man en macht, met de gehele bevolking, een laatste uitval te doen. Zelfs onder die omstandigheden worden er nog maatregelen getroffen om al het geschut in het Spaarne te gooien opdat het de vijand niet in handen zal vallen. Bij het verzamelen voor de uittocht heerst er zo'n onbeschrijfelijke wanorde, dat er van het onberaden voornemen moet worden afgezien. Op 11 juli beginnen de ca pitulatiebesprekingen, twee dagen later geeft de stad zich offi cieel over. Op 14 juli brengt Don Frederik aan het eind van de dag een kort bezoek aan de stad die zeven maanden lang de Spaanse troepenmacht in de Nederlanden had vastgehouden, waardoor andere steden zich konden versterken. Het „Van Alkmaar begint de victorie" is dan ook niet denkbaar zonder het beleg van Haarlem. „De meisjes van Haerlem zijn zo mal. ze dragen de aarde naar de wal". Dat zou een spotliedje zijn geweest van de Duitstalige bele- geraars. Het is zonder meer merkwaardig dat juist het vrouwe lijke aandeel in de stadsverdediging in het bijzonder tot de ver beeldingskracht van buitenlanders heeft gesproken. De vroegere Haarlemse stadsarchivaris dr. Gerda Kurtz, die meer dan enig ander heeft bijgedragen om de Kenau-legende te vernietigen, schrijft dit toe aan de verbazing van Spanjaarden, Walen en Duitsers over de toen al grotere zelfstandigheid van de Hol landse vrouwen. Het verhaal over de Haarlemse vrouwen die ketels en vaten gloeiend pek over de hoofden der bestonners uitstortten, komt uit de koker van de toenmalige oorlogsver slaggevers. Het heeft een zeer hadnekkig leven geleid, vooral in de negentiende eeuw toen de schrijvers van vaderlandse geschiedenisboekjes zo'n heroïsch opkikkertje in een Jam-Salie. tijd best konden gebruiken. Opmerkelijk is dat in dezelfde pe- riode in Engeland twee geromantiseerde beschrijvingen van het optreden van Kenau en haar seksegenoten verschenen: waarschijnlijk als bijdragen tot de vrouwen-emancipatie be doeld. Men kan een met hellebaardiers en ponjaarden gewapend deelnemen van een korps vrouwelijke vrijwilligers gevoeglijk vergeten. Het kokende lood is evenmin waarschijnlijk. Dat er ook vrouwen ingeschakeld zijn geweest bij de burger lijke verdediging, het onderhoud en het herstel van muren en poorten inbegrepen, ligt voor de hand. En het is zeer goed denk baar dat de belegeraars een of meer vrouwen met een piek ge wapend op de wallen hebben waargenomen, maar dat zal dan wel meer geweest zijn om zich individueel te verdedigen tegen de te persoonlijke veroveringsdrift van de leden van de eigen vendels. Een bijzondere rol van Kenau Simonsdochter Hasse- laer blijkt nergens, maar dat hoeft niet te betekenen dat die er niet geweest is. De tijdens het beleg ongeveer 45-jarige weduwe behoorde weliswaar niet tot de zeer welgestelde, maar zeker wel tot de vooraanstaande Haarlemse burgers. Ze dreef zowel de scheeps- bouwwerf als de houthandel die haar overleden man had nage laten. Ze was kordaat en op de penning en daarbij behept met een zucht naar gelijkhebberij. Van dat laatste getuigen de tal loze processen die ze heeft gevoerd, een eigenschap die haar dochters trouwens van haar hebben geërfd. Kenau is tot het einde van het beleg in Haarlem gebleven, maar ze was genoeg anti-Spaans om daarna naar het vrije Zee land uit te wijken. Ze verblijft drie jaar in Arnemuiden, waar ze weer handel drijft onder meer' in bier en, na veel strub belingen met de plaatselijke baljuw, de betrekking van waag- meester en belastingontvanger vervult. Uit die periode zijn piet minder dan drie processen van haar bekend! Ze wordt overi gens steeds in het gelijk gesteld. Na de Pacificatie van Gent in 1575 keert ze naar haar vaderstad terug, waar dan de vrijheid van godsdienst gewaarborgd is. Het procederen begint meteen, allereerst tegen het stadsbestuur voor de betaling van tijdens het beleg geleverd hout. Kenau komt naar aan haar einde. In 1588, als ze tweeënzestig is, vaart ze met haar schip en waarschijnlijk als vrouw van de kapitein maar Noorwegen om hout te kopen. Ze zal Haarlem niet weerzien, want het schip wordt in de Deense wateren door zee rovers gekaapt en de bemanning overboord gegooid. Het schip raakt vervolgens in' handen van een Hoornse zeevaarder. De dochters procederen tegen deze heler en worden in het gelijk gesteld. De stukken die op dat geding betrekking hebben zijn pas vijftig jaar geleden in een rijksarchief ontdekt. Zo eindigde de „mannin" Kenau haar leven in de golven. Kenau overleefde dus het beleg en dat is een argument voor de stelling dat Haarlem, althans de Haarlemse burgerij, door Don Frederik schappelijk is behandeld. De plundering kon men afkopen voor 240.000 gulden, maar daarvan is, uit onvermogen, nooit meer dan een ton voldaan. De militairen verging het slechter. Wij zagen al dat aanvoerder Ripperda werd onthoofd en de commandant van de schutterij Van Duivenvoorde in ge* vangenschap stierf. Ze waren slechts twee van de rond achttien honderd soldaten die het beleg met de dood moesten bekopen. Voor Walen, waarop de Spanjaarden sinds de verovering van Bergen door Lodewijk van Nassau bijzonder gebeten waren, voor Engelsen en Schotten bestond er geen genade. Ze werden onthoofd of, mg aan rug gebonden, met twee man tegelijk het Spaarne geworpen. De leden van de Haarlemse schuttel ij bleven zeer voorlopig leven. Ze werden meegenomen naar Alk maar om daar schansen te graven. Slechts enkelen keerden terug. Onvermengd idealisme is een zeldzaamheid. De Haar lemmers maken daarop geen uitzondering. Want toen de Spanjaarden de stad in 1577 voorgoed verlieten, presen teerde de stadsregering de Staten van Holland wel de re kening voor de kosten van het beleg. Ze beliep bijna an derhalf miljoen. In dat bedrag zat overigens ook een brandschade van vier ton uit 1576 toen soldaten van het Spaanse garnizoen het haardvuur in hun wachthuis te hard hadden opgestookt. De brand die daaruit ontstond legde meer dan vierhonderd huizen in de as. Het heeft Haarlem in de loop der geschiedenis kennelijk nooit erg meegezeten. Er zijn ook in het Haarlem van 1973 genoeg tekenen aan de stadswand die daarop duiden. JOOP BARTMAN'

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1973 | | pagina 20