wintersport tussen de wolven KERSTNUMMER VAN DE STEM '72 Tegenwoordig zijn het enkel de geldwolven, die van de après-ski-mode misbruik maken door de wintergasten in nachtclubs schanda lige prijzen te laten betalen voor bier met weinig schuim en champagne met veel kunstmatige zuurstof bellen. Maar eens zwierven de wolven rond door vele Europese bergketenen. Vandaag hebben ze zich enkel nog kunnen handhaven in barre uithoeken van de Sov jet-Unie en in het grensgebergte tussen Joegoslavië en Albanië. Maar juist daar liggen twee van de mooiste, wildste en in ons westen onbekendste skigebieden: de Sjar Planina en de Bistra Planina. In het. begin van de ja- r-n dertig is mij, geheel onopzettelijk, de eer te beurt gevallen daar het skilo pen te introduceren. Een van de merkwaardigste bergdorpen in heel Europa heet Galitsjnik. Op 1500 m. hoogte liggen een paar honderd blokkige stenen huizen tegen de steile westelij ke helling van het Bistragege- bergte aangeplakt. Boven het dorp welft zich een grazig heuvelgebied, waar pas boven de 2000 m. wat rotsen donker doorheenloeren. Dus leefde de bevolking van schapenteelt en kaasmakerij. Maar al dat werk werd gedaan door de vrouwen en de oudere kinderen: want de volwassen mannen verdienden hun geld als kaashandelaren in een wijd gebied dat van We nen en Bukarest via Athene tot Alexandrië reikte. Eens per jaar. op de dag van St. Pieter, kwamen ze allemaal naar hun dorp terug, waar dan in een driedaags feest collectief de nieuwe huwelijker werden gevierd. Volgens de dorpszede mochten de jonge mannen dan desgewenst de eerste huwelijks- winter bij hun vrouwen door brengen. In de zomer van 1932 had ik, als enige vreemdeling zo'n massahuwelijk meegevierd, als gast van de familie Karlovitsj, die daar bar mee in hun schik waren, want de aanwezigheid van een vreemdeling brengt ge luk. In de winter van 1932 reis de ik vanuit de besneeuwde Sloweense Alpen naarZuid-Ma- cedonië. Wat lag er meer voor de hand dan eens in Galitsjnikt gaan kijken hoever zoon Spiro en schoondochter Mila het on dertussen met de nakomeling schap gebracht hadden? De zomerweg, een muilezel pad vanuit het herdersgehucht Mavrovo aan de hoofdweg naar Skopje zou wel dik onder de sneeuw liggen, en dus nam ik mijn ski's mee. In Skopje goot het, en de autobusklanten ont vingen mij met gegrinnik en grappen over de gekke houten latten, die ze alleen nog maar op plaatjes hadden gezien. Maar toen de bus vier uur la ter een paar km. onder Mavro vo in de versgevallen sneeuw bleef steken was het mijn beurt om te lachen. Ik haalde mijn ski's van het imperiaal, spande de zeehondenvellen er onder en besteeg de haarspeldbochten naar de houten herberg, aan de rand van het gehucht dat uit een paar dozijn verspreide boerderijtjes met schaapskooien bestond. „Stapelgek ben je", knorde de herbergier, de oude weduwnaar Jordan, die ik van mijn zomer- tocht naar Galitsjnik kende. „Weet je dan niet dat het hier barst van de wolven? Ik heb je vorige zomer toch" verteld hoe ze een jaar of wat geleden acht bruiloftsgasten hebben kaalgekloven, die tussen hier en Nikitorovo door een sneeuw storm werden overvallen?" Als papieren antwoord liet ik bem mijn wapenpas zien, die de chef van het persbureau in Belgrado mij had opgedrongen, toen hij hoorde dat ik in de Bistrabergen wilde gaan skiën. Jordan bekeek kritisch mijn gloednieuwe trommelrevolver. - „Kaliber 7.65, 8 schoten" grom de hij, „wat doe je met zo'n proppenschieter tegen 'n roe del? Heb je wel eens wolven gezien buiten de dierentuin? Nou dan! Wacht maar eens tot vanavond J'"IST toen ik inlsiep in mijn koude kamertje, waar ik me in mijn slaapzak onder drie dekens had verschanst begon een hond in de schaapskooi achter de herberg schoi te blaffen. Toen een tweede in de naaste hoeve, een derde er. vierde verder weg, even later het hele koor van dorpshonder tegelijk. En daar na boven hun donker grom men uit een hoog huilen dat schor oversloeg, wegkromp en dan weer omhoogliep in woeste uithalen, een hels gekrijs tus sen de stille witte aarde en de bevroren hemel. Met de slaapzak omgeslagen leunde ik uit het raam, en opeens merkte ik dat ik mtin angst stond weg te slikken. De volgende mor gen, in het zonlicht, moest ik lachen om mijn vage vrees. „Overdag, bij mooi weer, doen ze niks" gaf Jordan toe: maar toch dwong hi^ mij te blijven tot de sneeuw zich gezet had en de wind vaststond in het oos terkwartier. Drie dagen na aankomst gleed ik onder een koude morgenzon de rondkop- pige Bistrabergen tegemoet. Haast had ik niet, want de voettocht naar Galitsjnik had me vier uur gekost. Dus steeg ik door laag struikgewas om hoog langs de zigzaggende re pen sneeuw waaronder 't muil ezelpad lag verscholen, onbe wust dat mij een deerlijker ge vaar wachtte dan de wolven. TOCH begon mijn hart even te rikketikken toen ik nog onder de boom grens het eerste wolvespoor kruiste, telkens vier diepe pren ten. dicht bij elkaar. Daarnaast nog een en nog een, en daar tussen twee ritsen kleinere prenten. De sneeuw aan de randen zat nog los: drie vol wassen wolven en twee jonkies hadden pas geleden in galop 't pad genomen. De zon steeg, het was windstil en puffend van de hitte bereikte ik een uur later de lange kale helling onder de pashoogte. En daar vlogen ze opeens voor bij, de laatste lage struiken door, twee grote, twee kleine, vier grauwbruine vachten, die op honderd meter afstand al zwart schenen tegen de witte sneeuw, waar ze sneller door- heenrenden dan windhonden op een renbaan. Ik trok de revolver uit de borstzak van m'n windbreker en schoot. Toen de rook verwoei waren ze weg. Mis! het vierdubbele spoor was maagdelijk wit. Jordan had ge lijk: onder de zon gingen ze de mens uit de weg. Toen voelde ik me opgelucht toen ik diep onder de rotsen van de pashoogte de paar hon derd vierkante huizen van Ga litsjnik zag liggen, veilige bas tions door de mens opgericht tegen de gevaren van wolven en winterstormen. Ik trok de vellen van de ski's, wreef de glijwas glad, maakte de voet klemmen en de tailleriem van mijn rugzak vast en duwde me af met de stokken. De rulle sneeuw lag hier op een harde ondergrond en dat betekende moeiteloos bochten zwaaien. Spiro woonde vooraan in het dorp: in een vijf minuten kon ik er zijn. LINKS-rechts-links, in kor te draaien. De ski's sis ten, sneeuwvanen wap perden me achterna en ik joel de van plezier. Maar wat was dat daar in de diepte? Drie kin deren die buiten het eerste huis in de sneeuw speelden holden de stal in. Gingen zekér ma waar schuwen dat ze moest komen kijken. Een koe die aan een be vroren waterpijp sabbelde, ging er vandoor, staart in de lucht. Uit het derde huis, dat van Spiro, kwam een man te voor schijn, tuurde in mijn richting door tot kijkers gekromde vin gers, verdween, dook weer op met een lange stok in beide handen.Verrek, een geweer! Nu legt hij aan! „Spiro!" galmde ik, terwijl ik snel in een hurk ging om op de steile helling een nieuwe zwaai in te zetten. Gelijk met de knal liet ik me zijwaarts vallen, en zwaaide mijn stok ken boven mij uit ten teken van overgave. Waren ze helemal gek ge worden daar beneden? Niet helemaal; want ik had moeten bedenken dat niemand in dit afgelegen dorp nog ooit ski's of een skiloper in actie had gezien. En als er dan vanaf de Bistra- pas, waar in de winter nog nooit een mens overheen ge komen is, een zwarte gestalte in ijlende vaart onder 'tuiten van woeste kreten naar om laag komt stuiven, schijnbaar drijvend op sneeuw waar een normal mens 1 tot z'n knieën in wegzakt en dat monster heeft geen mensenogen maar grote zwarte gaten in een kop waar spitse oren bovenuitste ken (want zo zagen mijn sneeuwbril en de omhooggesla gen oorkleppen van mijn ski muts er van verre uit) waar denk je dan aan? Aan de dui vel natuurlijk. En wat doe je dan, om je vrouw en kind op komst te beschermen? Dan pak je als jager vanzelf je geweer. Zo legde Spiro het me uit, terwijl we in de herberg aan de slivovitza zaten, in een kleine kring van oude patriarchen. Ze bevoelden mijn ski's en rie pen stuk voor stuk om een rondje; en dus viel de ski-de monstratie die ik voor donker nog even geven moest, niet zo feilloos uit als ik gewenst had. TOEN ik twee dagen later weei de bergwildernis 'ntoog deden drie dozijn b en mij uitgeleide tot waar de sneeuw meer dan enkeldiep werd. Een van hen was de po pe met zijn plechtige witte baard. Ik knielde en kuste hem naar orthodoxe zede de rechter hand, terwijl hij de linker op mijn haren legde: „Ga met God - jongen. En dat de H. Petrus en Paulus je beschermen mo gen tegen de verscheuren de dieren." Dat deden ze. Een jaar later al liepen de jongens in Mavro vo en Galitsjnik imitatie-ski op duigén van tonnen. Vandaag zijn beide dorpen een gloednieuw hotel en een skilift rijk: Spiro's zevendien klein kinderen staan allemaal op de lange latten, en als hij schiet is het enkel op sneeuwhazen. Maar nog steeds wordt in Ga litsjnik de mare verteld van de zwarte duivel die als eerste mens de winterse Bistrabergen ontsloot. Tekst: A. den Doolaard Tekening: Lex van Voorst

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1972 | | pagina 29