ENGELAND:
roomser dan Rome
DUITSLAND:
traag en grondig
FRANKRIJK:
V
hoe lang nog?
Wat bereikte
het concilie
NEDERLAND:
de vernieuwing van de kerk moet nog beginnen
AMERIKA:
sacrament der stervenden
BELGIË:
rimpelloze wijwaterzee
ITALIË:
kritiek aan de basis
binnenland
buitenland
Zaterdag 23 december 1972
D KATHOLIEKEN van Engeland en Wales kunnen zich be-
zorgd afvragen of Rome wel rooms genoeg is. Als de paus in
zijn eigen bisdom de gelovigen toestaat op zaterdagavond de zon
dagsplicht te vervullen, dan is dat nog niet zomaar goed voor de
Engelse katholieken: allerlei traditionele feestdagen met „ver
plicht mishoren" blijven gehandhaafd, communie op de hand is
uit den boze en zich als leken vermommende Driesters worden
met gewaardeerd.
In dat Engeland was de open brief in „The Times" van 55
priesters, die bezwaren hadden tegen „Humanae Vitae" een
kwalijke zaak, en het katechetisch instituut „Corpus Christi" is
het voorwerp van bisschoppelijke argwaan, zeker sinds bekend
werd dat op dit Londense instituut, dat priesters en nonnen uit
anderhalf dozijn landen opleidt, de beruchte Times-brief was
opgesteld.
„Coipus Christi" was een spits der vernieuwing, maar de
katholieke leken hebben dat nauwelijks geweten. Trouwens, zo
er al plannen ontstonden om eens wetenschappelijk uit te zoeken
wat er nu leefde onder de Engelse katholieken, boorden de bis
schoppen zulke ideeën in de grond. Wel functioneren er in de
Engelse kerkprovincie nu twaalf commissies, waarvan l»ken
deel uitmaken, maar ze worden niet overdreven veel geraad
pleegd. Een advies van de Oecumenische Commissie, strekkende
tot het lidmaatschap van de Raad van Kerken in Engeland, wordt
op de lange baan geschoven. Initiatieven tot verzoening met de
Anglikaanse kerk plegen eerder buiten Engeland dan binnen
deze kerkprovincie te worden genomen. Historisch is dat wel te
verklaren: voor de katholieken, die in de zestiende eeuw trouw
bleven aan „het Oude Geloof", was het katholicisme een vorm
van adeldom, waarmee de staat, en een vorm van geloof, waar
mee de Kerk van Engeland niets te maken had. En dat is blijven
zitten: daarom zijn Engelse katholieken vaak roomser dan Rome.
Het is aannemelijk dat de praktiserende Engelse katholieken
nauwelijks anders over geboortenregeling denken dan de Neder
landers, de ontwikkelde leden denken veel soepeler over afschaf
fing van de celibaatsverplichting dan de bisschoppen, en de
meerderheid van de toegewijde katholieken meent dat Vaticanum
II meer in Engeland zou moeten doorwerken. Dat begint nu ook
een beetje te blijken uit het werk van de voormelde commissies,
die meer van zich laten horen: tot verontwaardiging overigens
van de „Catholic Priests Association", die 1300 van de 7500
priesters in Engeland en Wales zegt te vertegenwoordigen en
die de bisschoppen al veel te toegefelijk vinden. Sinds 1970
vergadert jaarlijks op wens van de bisschoppen een bedaagde
groep door de clerus gekozen priesters in een „National Confe
rence of Priests". Het is typerend dat de Catholic Priests Asso
ciation dat een ramp vindt.
£\EN STARTPUNT van elke beoordeling van de post-eonciliaire
Duitse katholieke kerk moet zijn, dat deze kerkprovincie
ooit een voorsprong had. In de CDU oefenen protestanten en
katholieken al sinds de oorlog het gesprek, volksmissen in de
moedertaal waren in Duitsland al in zwang toen Nederland nog
Latijn zong, voor de communie werd, ter suggestie van een echte
maaltijd, al lang brood gebruikt in plaats van auwel, en biecht
vaders accentueerden de rol van het geweten. De achterstand op
Duitsland was eigenlijk in het Calvinistische Nederland zo groot,
dat Nederland doorstartte en hijgend voor kwam te liggen.
Duitsers zijn Duitsers: bedachtzaam, grondig. Zij gaan niet
over een nacht ijs en besloten pas in 1969 tot een gemeenschappe
lijke synode van de bisdommen in de Bondsrepubliek, namen
twee jaar de tijd om dit besluit uit te werken en nemen nog eens
drie of vier jaar om het ook uit te voeren. Deze synode, in de
geest van het Concilie, is zeker een gigantische onderneming:
commissoriaal en in plenaire vergaderingen wordt er hard ge
werkt om de kerkprovincie een nieuwe, eigentijdse inhoud van
het geloof te kunnen aanbieden.
Oordelen over de Duitse kerkprovincie kan men daarom nauwe
lijks, zolang de synode niet is afgesloten. Was er immers ook in
Duitsland opstandigheid onder priesters en onrust onder gelovi
gen, de synode schijnt olie op de golven van al die kommer te
hebben geworpen: het is stil geworden.
Zorgwekkend is dat de na-conciliaire ontwikkeling de bisschop
pen niet zo dichtbij het kerkvolk heeft gebracht als in Nederland
het geval was. Zelfs veel priesters voelen zich duidelijk door hun
in hogere regionen zwevende opperherders verwaarloosd. Daarbij
valt te bedenken dat het Duitse episcopaat nog altijd minder
homogeen is dan het Nederlandse sinds de benoeming van de
bisschoppen Simonis en Gijsen. Het grote aantal bisschoppen
speelt hierbij natuurlijk een rol, maar men ziet evenzeer een
duidelijke scheidslijn tussen progressieve en conservatieve kerk
vorsten. Des te meer verbazing kon het wekken dat zij toch tot
een eensgezinde, zij het bar casuïstische reactie op de encycliek
Humanae Vitae konden komen. De verdeeldheid tussen de bis
schoppen overigens legt een pionierstaak op de leken in de
synode, en zij werken inderdaad onverschrokken.
Men weet nog niet waar het allemaal op uitloopt: het is be
paald te vroeg voor een afgerond oordeel: misschien kan in de
loop van 1974 meer gezegd worden over de contouren van een
post-conciliaire, vernieuwde Duitse kerk
■^/AT MEN ook van de Fransen zeggen mag: exhibitionisten zijn
ze niet. Zij doordenken wel degelijk een aantal hoofdvragen,
waarmee de postconciliaire kerk geconfronteerd wordt, maar
verkondigen dat niet van de daken.
Sinds Vaticanum II vertoont de katholieke kerk in Frankrijk
een indrukwekkende waaier van schakeringen en tendensen.
Daar zijn, bijvoorbeeld, de integristen, geleid door de bekwame
volksmenner Pierre Debray, die in zijn aanvallen op progressieve
krachten in de kerk de deugd van de naastenliefde nog niet heeft
ontdekt. Deze luidruchtige „Zwijgenden van de kerk" zeggen de
beslissingen van Vaticanum II wel te aanvaarden, maar verzetten
zich tegen elke interpretatie van die besluiten, en dus tegen ver
nieuwing. Zij genieten een merkwaardige steun van een niet-
katholieke en niet-kerkelijke stroming in Frankrijk, de bewust
ongelovigen, van wie Maurice Druon er een is: hij ziet in de
ontmanteling en desintegratie van de Kerk een ondermijning
van de basis van de Franse beschaving.
Aan de andere zijde vindt men hervormingsgezinde groepen in
de kerk, de erfgenamen van de priester-arbeiders eigenlijk, want
laten we niet vergeten dat het sociaal engagement in de Franse
kerk al gedijde ver voor Nederland zijn roomse traditionalisme
verliet. Zij nemen politiek vaak linkse stellingen in en ontkomen
zo dikwijls niet aan een zekere vervreemding van de Kerk, die
voor hen slechts een soort van cultureel referentiepunt blijft.
Men ziet half-autonome groepen naar voren komen, die niet met
de Kerk als zodanig willen breken, maar vreemd zijn van creli-
kale structuren, streven naar spirituele verdieping en intensi
vering van het gebed. Een zekere halfslachtigheid is deze groepen
overigens niet vreemd: zij willen zich losmaken van de Kerk en
haar tegelijkertijd blijven toebehoren.
Men kan zo spreken van een versnippering, een individuali
sering van de religiositeit, omdat men meent dat het kerkelijke
gezag heeft gefaald.
In Frankrijk rijst de overtuiging dat op parochiële basis, en
niet aan de top dus, getracht moet worden de diverse stromingen
weer aan te trekken: bij de parochie, ontdaan van alle autoritaire
structuren, zou een nieuwe bloei moeten beginnen. Daar ook moe
ten de wezenlijke vragen aan de orde komen, die de kerk in
Frankrijk zich echt wel stelt: voorziet de Kerk nog in een be
hoefte of is zij overbodig? Hoe dient een „culturele revolutie" in
de Kerk z'n beslag te krijgen? Het celibaat heeft in deze rangorde
van vragen een lage plaats. In de naar het uiterlijk behoudend
schijnende Franse kerk hoort men deze vragen wel degelijk be
spreken. Aan dë deken van de kathedraal van Straatsburg schreef
diens vriend André Milraux: „Hoe lang nog? Het doet er weinig
toe. Ongeacht of u in de Sahara bent en ik in Bengalen, om
duistere redenen zullen wij te zamen sterven."
TIEN jaar geleden opende paus Joannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie; hem stond een
aggiornamento van de kerk voor ogen, een bij de tijd brengen van dit eeuwenoude insti
tuut. Nu, tien jaar verder, kunnen we ons de vraag stellen in hoeverre er iets terechtge
komen is van de doelstellingen van Vaticanum II. Onze correspondenten in zes landen en onze
medewerker voor kerkelijke zaken hebben geprobeerd te formuleren of en hoe het Concilie
doorwerkte in Europa en Amerika.
drs. Rien v. d. Heuvel, O.S.B.
Henk van Maurik, Londen.
Frans Wennekes, Bonn.
Jan Drummen, Parijs.
Henk Kouwenhoven, Rome.
Bert van Velzen, Washington.
Jan Wintraecken, Brussel.
Het meest in het oog sprin
gend gevolg va nhet tweede
Vaticaans Concilie is tot nu
toe het loskomen van een he
vige crisis geweest. De gods
dienstige rubrieken van dag
en weekladen staan vol met
berichten over spanningen,
conflicten, minder roepingen,
teruggang in kerkbezoek enz.
Een somber beeld vomt zich
van de post-Vaticaanse kerk,
scherp contrasterend met de
hooggestemde verwachtingen
waarmee het Concilie werd te
gemoet gezien en in zijn ver
loop gevolgd.
Vooral in Nederland is de
ontwikkeling als een koude
douche gekomen. Rond 1960
was er in de wereld geen
bloeiender kerkelijk leven te
vinden. Waar kwamen zoveel
missionarissen vandaan? Waar
kon men bogen op zo volle
kerken? In geen land werd de
aankondiging van een concilie
eendrachtiger begroet. Wan
neer het beraad der bisschop
pen ergens de geestdrift kon
aanwakkeren, dan was het in
Nederland.
Inderdaad werden hier de
besluiten van het Concilie on
geduldig afgewacht en onver
wijld ten uitvoer gelegd,
vaak zelfs nog vóór de zaken
helemaal rond waren. Al kort
na de afsluiting op 8 december
1965 werden de eerste voorbe
reidselen getroffen voor een
vorm van nationaal overleg,
waar in de nieuwe geest, de
leken als mondig zouden gel
den en de beleidslijnen van
het concilie naar de Neder
landse situatie werden doorge
trokken. Het fameuze pasto
raal concilie ging vlot van
start, en baarde opzien in de
gehele wereld.
Maar reeds gedurende de
Conciliezittingen deden zich
zorgelijke verschijnselen voor.
De stroom missionarissen
droogde op, de seminaries
werden te groot, het katholiek
gemeenschapsleven begon te
tanen. Alle ijver waarmee
vernieuwingen werden inge
voerd ten spijt. Sindsdien liet
deze ontwikkeling zich niet
stuiten. Niet alleen traditio
neel denkenden slaan het een
en ander met bekommernis
gade.
Ook een vernieuwingstheoloog
als prof. P. Schoonenberg liet
zich, 5 jaar geleden reeds ont
vallen: „Ik ben overtuigd dat
datgene waarvoor nu in Ne
derland en in andere landen
gestreden wordt, uiterst belang
rijk is voor de gehele kerk,
maar ik vraag me soms af wat
er over twintig jaar van het
katholicisme in Nederland nog
over zal zijn."
Terecht gelden de reacties
op het bisschoppelijk mande
ment van 1954 met zijn waar
schuwing tegen aansluiting bij
niet-godsdienstige bewegingen
als de eerste symptomen van
een sluimerende crisis. Het
zelfstandige overdenken van
maatschappelijke en levensbe
schouwelijke problemen liet
zich niet meer terugdringen,
en de bisschoppen stootten
hun hoofd toen zij nog hetzelf
de gezag meenden te bezitten
als voor de oorlog. Ook voor
de katholieken van Nederland
werd de cultuur van de 20ste
eeuw een uitdaging. Zij waren
niet langer beschut tegen de
crisis die het Europese katho
licisme al meerdere malen had
beroerd.
Kort nadien lanceerde paus
Johannes zijn Vaticaanse Con
cilie. Hij wilde een verande
ring teweeg brengen in de
houding van de kerk tegeno
ver het levensbesef, de moge
lijkheden en gevaren van de
huidige mens. Tot en met het
pontificaat van Pius XH had
het leergezag sterk afwijzend
gestaan tegenover de moderne
wereld. Met een beroep op de
traditie werden de ontwikke
lingen in het geestesleven en
het zedelijk gedrag, waar die
niet strookten met wat de laat
ste eeuwen katholieke praxis
was geweest, veroordeeld. Zel
den werd een zakelijke moti
vering van dit standpunt gege
ven. Gezagsargumenten be
slechtten het pleit.
Het mag de intuïtie van
paus Johannes heten dat hij
zich realiseerde dat de moder
ne mens anders benaderd
moet worden. Men kan hem
niet in naam van het evange
lie, ideeën en gedragsregels op
dringen die eenvoudig het
produkt zijn van een vroegere
cultuur. Ongetwijfeld stelt het
evangelie al het menselijke
onder de kritiek. Maar die
kritiek is niet louter nega
tief.
Een cultuur laat ook positie
ve elementen die een christen
alleen maar kan toejuichen.
Het komt aan op een scherp
ziende onderscheiding. Pure
herhaling van overgeleverde
opvattingen riskeert het evan
gelie te vervreemden van de
mensen.
Men maakt echter niet van
de ene dag op de andere van
een gesloten kerk een open
kerk. In Nederland waren wij
rijp voor de vragen die zich
aan het Concilie stelden. Erva
ring hadden wij er echter
niet mee, temeer daar de ge-
loofsbezinning hier van ouds
op een laag pitje stond. De
zaak werd evenwel met en
thousiasme ter hand genomen.
Met name de ideeën van een
gemeenschapskerk in plaats
van een gezagskerk, van een
kerk voor de wereld in plaats
van een kerk in zelfverdedi
ging, een kerk van in vrijheid
onderschreven overtuigingen
in plaats van een kerk van in
angst vervulde verplichtingen
spraken aan.
Voor velen betekende het
een schok toen de ogen open
gingen voor de feilen van het
verleden. Had het rijke room
se leven wel een rijk christe
lijk leven ingehouden? Was
vooral de kerkelijke moraal
een vrijmakende en vreugde
brengende moraal geweest?
Hadden de kerkelijke leiders
zich onthouden van dwinge
landij over het geloof van de
hunnen? De nieuwe koers,
door de bisschoppen eensge
zind gestimuleerd, werd in
brede kring als een bevrijding:
ervaren. Des te groter was de
teleurstelling toen het vroeger
zo vereerde Rome moeite
bleek te hebben met de om
schakeling. De aanhankelijk
heid verkeerde in afkeer, de
andere naam voor teleurgestel
de verwachting.
Een andere schok betekende
het toen bleek dat de heront
dekte christelijke opvattingen
van ideale menselijkheid ook
buiten de kerk leefden, dat
zelfs de kerk op het stuk van
urgente politieke en sociale
kwesties achterbleef. Was het
christendom wel alleenzalig
makend, als het tot zijn be
schaming moest erkennen dat
anderen met scherpere blik de
noden van de mensheid tracht
ten op te lossen? Wat is dan
eigenlijk de zin van het chris
tendom? Steeds meer typisch
christelijke waarden bleken
algemeen menselijke waar
den.
Het begon in de geesten te
gisten. Tegengestelde reacties
werden zichtbaar. Van ver
woede vernieuwingsdrift tot
verwarring, en van onverschil
ligheid tot hardnekkig vast
houden aan het verleden. Het
is niet gemakkelijk te ontle
den welke krachten in de cri
sis allemaal door elkaar lopen.
Voor de een staan we in een
overgangsfase waaruit een
nieuwe gestalte van de kerk
te voorschijn zal treden. Voor
de ander grijpt de ontbinding
met rasse schreden om zich
heen. De een wil voorwaarts
in het bemoedigend vooruit
zicht van een gelouterde en
dienstbare kerk. De ander wil
terug naar het opgehemelde
verleden. De eenheid kraakt.
Een beoordeling van de situ
atie hangt af van wat Vatica
num n bedoelde te zijn. Heb
ben de bisschoppen vier jaar
beraadslaagd om de buiten
kant van het kerkelijk leven
wat bfj te werken, of waren
zij overtuigd van de noodzaak
van een grondige vernieu
wing?
Het valt moeilijk te betwij
felen dat dit laatste hun voor
de geest stond, al hebben zij
omwille van de onderlinge
eenheid him besluiten gema
tigd. In Nederland hebben ve
len de verdere strekking van
hun uitspraken nagestreefd en
met Karl Rahner het waagstuk
als de veiligste weg be
schouwd.
Naar welke kerk waren wij
echter op weg? Naar een kerk
die het goede van de huidige
cultuur zoals een democrati
sche gezindheid, vrije me
ningsuiting, eigen verantwoor
delijkheid waardeert en de
ontwikkeling naar een mens
waardig bestaan voor iedereen
helpt bevorderen. Maar wel
licht gebeurde de aanpassing
aan de tijd te kritiekloos. Van
buitenlandse zijde kwam in de
vraag of de mentaliteit van de
Nederlandse kerk niet teveel
leek op die van de consumen
tenmaatschappij.
Een ander bedenkelijk feit
constateert de Nijmeegse pas-
toraaltheoloog prof. Haarsma
die in 1970 schreef: „Zelfs de
vele buitenlanders die ons land
bezoeken als pelgrims naar
het Mekka van het post-Vati-
caans katholicisme, valt het op
dat er hier van een spirituali
teit weinig te bespeuren valt".
De vernieuwing van de Ne
derlandse kerk mist inderdaad
een duidelijk godsdienstig ka
rakter. Dat is niet zonder risi
co. Wanneer de inhoud van de
christelijke ethiek meer en
meer samenvalt met de inhoud
van een humanistische ethiek,
komt onvermijdelijk de vraag
op, wat een christen dan ei
genlijk onderscheidt van een
humanist. „Hij beschikt over
licht, inspiratiebronnen en
edelmoedigheid die hem eigen
zijn", zegt de Leuvense gods
dienstpsycholoog Vergote. De
christen kent de naam van het
mysterie waarin wij mensen
leven. Die kennis is zijn
vreugde, de bron van zijn be
zieling tot maatschappelijk en
gagement. Ze veronderstelt
wel een levende spirituali
teit.
Er valt in onze dagen een
onverwachte opleving van de
belangstelling voor het reli
gieuze waar te nemen. Die be
langstelling gaat praktisch ge
heel buiten de kerk om, in
Nederland zo goed als elders.
Waarom vinden jongeren op
zoek naar God Hem niet in de
christelijke kerk? Aan die
kerk is nog wel de boodschap
toevertrouwd dat God mens is
geworden, een boodschap die
in staat is verband te leggen
tussen godsdienst en mensen-
dienst. De zoekers voelen zich
kennelijk in dat oude gebouw
niet thuis. Wordt er het Leven
in zijn diepte aanvaard en ge
vierd? De vernieuwing van
het tweede Vaticaans Concilie
ligt waarschijnlijk grotendeels
nog vóór ons.
DAUS JOANNES XXIII en John F. Kennedy zijn symbolen van
hoop en verwachting geweest in de kerk en in Amerika. De
pijn en de opwinding van de sociale vernieuwing hebben de Ame
rikanen, moe van experimenten en hongerend naar de oude
zekerheden van „Gods eigen land", dit jaar eens temeer afgewezen
door de massale herverkiezing van Nixon. De crisis van de
Amerikaanse katholieke kerk wordt door progressieve schrijvers
gekoppeld aan de crisis van geheel de Amerikaanse beschaving,
maar dat motiveert de katholieke Amerikanen niet tot vernieu
wing. In plaats van radicale profeten als de gebroeders Berrigan
s.j. kiezen zij voor de hiërarchie. De radicalen, de kerkelijke
McGorvernisten, zijn zo ih een isolement terechtgekomen: hun
underground-kerk leidt een getto-bestaan en mist aansluiting
bij de kerk als geheel.
De Amerikaanse kerk. gekenmerkt door trouw, zekerheid, straf
fe discipline en blinde gehoorzaamheid, is wel degelijk in een
crisis gekomen. Statistieken bewijzen dat de meerderheid der
priesters zich weinig aantrekt van officiële regels, de officiële
leer omtrent geboortenregeling verwerpt, en dat een derde van
de priesters het celibaat als een zaak van persoonlijke keuze zien.
De oude theorie van een wei-gestructureerde kerk heeft plaats
gemaakt voor verwarring en twijfel. In die situatie lijdt de kerk
onder een wanhopig gebrek aan leiderschap: priesters voelen
zich aan boord van een op drift geraakt schip met niemand aan
het roer. Er is wanhoop om de statistische neergang van de kerk.
men heeft zich verkeken op het Vaticaans Concilie en de resul
taten daarvan als veelbelovender en progressiever beoordeeld dan
reëel was, en de bisschoppen hebben geen kans gezien het Con
cilie aan de eigen achterban uit te leggen en zo een werkzaam
klimaat van wederijds vertrouwen te scheppen, waarin vernieu
wingen zouden kunnen gedijen. Die kerk is toe aan het sacrament
der stervenden, zegt men dan.
Indien het waar is dat „het leiderschap in de kerk moreel,
intellectueel en godsdienstig bankroet" is, dan mag men ook niet
voorbijgaan aan de tekortkomingen van de verontruste katho
lieken van links en van rechts: voor te velen in Amerika was het
katholicisme iets externs, iets d'at men aanhing omdat men nu
eenmaal Ier, Pool of Italiaan was. De gedachte dat „wij" de kerk
zijn, en dat het niet iets om ons heen is, veroorzaakte angst en
een schaapachtig bij monseigneur om leiding bedelende hand.
Onder invloed van het Concilie kwam de kerk als instituut onder
kritiek te staan. In de na-conciliaire jaren misten de Amerikanen
de profeten, die de winst van Vaticanum II overtuigend in kaart
konden brengen. Vandaar dat men geen koers meer weet.
gELGIë is een religieus natuurreservaat, een rimpelloze wij
waterzee ook, nauwelijks beroerd door de religieuze stormen
in de omliggende landen. De Belgen zijn onverschillig tegenover
het geloof of tevreden met een lauw en liefdevol klimaat van
behoudzaamheid
Kardinaal Leo Suenens is België niet: hij speelde ten tijde van
Vaticanum II in Rome een eerste viool, hij ontwikkelde zich tot
een der meest onverbloemde critici van Rome, hij verdedigde
de collegialiteit en betwistte de macht van de paus en de curie,
zoals die wordt uitgeoefend in de vorm van een absolute monar
chie. Hij eiste een vernieuwing van de kerk mét de bisschoppen
en verwierp een vernieuwing zónder de bisschoppen als een
vernieuwing tégen de bisschoppen. „Bisschoppen zijn geen troon-
assistenten van de paus" zei hii, en ook: „Het verbod van de pil
zal de kerk een nieuw geval-Galilei opleveren."
Suenens is niet zozeer zijn tijd als wei zijn landgenoten voor
uit. Daarom tekent deze scherp en uitstekend kritiserende kardi
naal zich af tegen de bezadigde achtergrond van zijn eigen kerk
provincie, die een eiland van rust is. Suenens spreekt derhalve
niet vanuit een dwangpositie, van waaruit hij een op hol geslagen
kudde moet rechtvaardigen. Zijn kudde is erg rustig, en dat be
vrijdt hem van de verdenking, die wel aan Alfrink kleeft, omdat
die in zékere zin voortdurend de voldongen feiten van zijn kerk
provincie moet verdedigen.
Suenens is een vrij man en oogstte thuis meer verwondering
dan bewondering. Vaticanum II heeft de Belgische kerkprovincie
wel beroerd, maar niet sterk bewogen: rustig en zonder schokken
is er liturgisch heel wat veranderd, maar meer in uiterlijke dan
in innerlijke zin. Geloof en kerk beleven ook in België een crisis,
maar de gelovigen hebben daar nauwelijks weet van: ze passen
zich steeds aan, hun vertrouwen wint het van hun verbazing.
Msschen kiest Belgë daarmee de weg van de minste weerstand.
Misschien kiest België daarmee de weg van de minste weerstand,
sche weg. De Concilievlam is nooit in de Belgische pan geslagen.
Maar de Conciliaire vernieuwingen werden doorgevoerd. Vanuit
het noorden wil men nog eens neerzien op dat Belgische wet
matige geloof zonder diepgang, maar het is niet helemaal uit ge
sloten dat de Belgische katholieken op den duur in een breder
front dan de noordelingen op een juister punt uitkomen. En soms
kan men zich afvragen of kardinaal Suenens niet beter in Utrecht
en kardinaal Alfrink beter in Brussel-Mechelen op z'n plaats zou
zijn geweest.
JMPROVISATIE kenmerkt het godsdiensrtig leven in Italië. De
Italianen zijn onverbeterlijke individualisten en hebben een
broertje dood aan alles wat van bovenaf komt. De theoloog Ar-
naldo Nesti paste op geestige wijze het navolgende citaat van
Tomasi di Lampedusa in „De tijgerkat", handelende over de Sici-
lianen, toe op de „officiële kerk" in Italië: „Slapen, mijn beste
Chevally, slapen is wat de Sicilianen willen. Zij zullen altijd
haat koesteren jegens degene die hen wil wekken, ook al brengt
hij hun de mooiste geschenken. Nieuwigheden trekken ons slechts
aan wanneer zij dood zijn en niet langer in staat vitale stromin
gen te ontketenen."
Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in Italië slechts muizen
gebaard: aan „landelijk pastoraal overleg" of iets dergelijks be
hoeft men niet te denken, en al krioelt het er van de diocesen,
de diocesane pastorale raden kan men op de vingers van twee
handen tellen. Hetzelfde is het geval met de priesterraden. Het
meest is er gesleuteld aan de liturgie, ofschoon men ten platte-
lande nog steeds de donderpreken a la Borromeus de Greeve kan
horen en menige pastoor nog eucharistie viert met de rug naar
zijn beminde gelovigen gewend.
Toch gist en borrelt er onder de oppervlakte meer, dan men
zou opmaken uit de vaak door het Vatieaan geconditioneerde
massamedia. Kritische gemeenten proberen wel degelijk Vatica
num II te verwezenlijken: er zijn er daarvan wel een honderdtal,
al moet men bedenken dat zij geen onderling verband kennen en
als los zand aan elkaar hangen. Nochtans spreekt men van een
„wijde geestelijke beweging", die overigens niet de institutionele
kerk wil verloochenen, noch daarvoor een alternatief wil zijn,
geen sectevorming of schisma voorstaat. Deze beweging wil „van
binnenuit de kerk" ijveren voor een waarlijk evangelische ver
nieuwing. Arnaldo Nesti laat in dit verband de termen „kerk in
geboorte" en „kerk in de steigers" vallen.
Gemeenschappelijk voor die kritische gemeenten zijn wel de
volgende hoofdlijnen te noemen:
0 Er is geen plaats voor een katholieke hokjesgeest; weg met
„katholieke" zalen, „katholieke" films, „katholieke" juke
boxes enz.
0 Er is behoefte aan een volkse liturgie.
0 De leek moet meer armslag in de kerk krijgen.
0 De kerk moet gedebureaucratiseerd worden, en naast het
woord van paus en bisschoppen hebben we ook nog het woord
van de H. Schrift: en dat is Gods Woord.
0 De traditionele, territoriale parochie is achterhaald. De paro
chie heeft slechts betekenis in zoverre zij een reële gemeen
schap is.
0 De rol van de priester medicijnman noch regenmaker
vergt herbezinning.
0 De kerk dient arm te zijn.
v