ENGELAND: roomser dan Rome DUITSLAND: traag en grondig FRANKRIJK: V hoe lang nog? Wat bereikte het concilie NEDERLAND: de vernieuwing van de kerk moet nog beginnen AMERIKA: sacrament der stervenden BELGIË: rimpelloze wijwaterzee ITALIË: kritiek aan de basis binnenland buitenland Zaterdag 23 december 1972 D KATHOLIEKEN van Engeland en Wales kunnen zich be- zorgd afvragen of Rome wel rooms genoeg is. Als de paus in zijn eigen bisdom de gelovigen toestaat op zaterdagavond de zon dagsplicht te vervullen, dan is dat nog niet zomaar goed voor de Engelse katholieken: allerlei traditionele feestdagen met „ver plicht mishoren" blijven gehandhaafd, communie op de hand is uit den boze en zich als leken vermommende Driesters worden met gewaardeerd. In dat Engeland was de open brief in „The Times" van 55 priesters, die bezwaren hadden tegen „Humanae Vitae" een kwalijke zaak, en het katechetisch instituut „Corpus Christi" is het voorwerp van bisschoppelijke argwaan, zeker sinds bekend werd dat op dit Londense instituut, dat priesters en nonnen uit anderhalf dozijn landen opleidt, de beruchte Times-brief was opgesteld. „Coipus Christi" was een spits der vernieuwing, maar de katholieke leken hebben dat nauwelijks geweten. Trouwens, zo er al plannen ontstonden om eens wetenschappelijk uit te zoeken wat er nu leefde onder de Engelse katholieken, boorden de bis schoppen zulke ideeën in de grond. Wel functioneren er in de Engelse kerkprovincie nu twaalf commissies, waarvan l»ken deel uitmaken, maar ze worden niet overdreven veel geraad pleegd. Een advies van de Oecumenische Commissie, strekkende tot het lidmaatschap van de Raad van Kerken in Engeland, wordt op de lange baan geschoven. Initiatieven tot verzoening met de Anglikaanse kerk plegen eerder buiten Engeland dan binnen deze kerkprovincie te worden genomen. Historisch is dat wel te verklaren: voor de katholieken, die in de zestiende eeuw trouw bleven aan „het Oude Geloof", was het katholicisme een vorm van adeldom, waarmee de staat, en een vorm van geloof, waar mee de Kerk van Engeland niets te maken had. En dat is blijven zitten: daarom zijn Engelse katholieken vaak roomser dan Rome. Het is aannemelijk dat de praktiserende Engelse katholieken nauwelijks anders over geboortenregeling denken dan de Neder landers, de ontwikkelde leden denken veel soepeler over afschaf fing van de celibaatsverplichting dan de bisschoppen, en de meerderheid van de toegewijde katholieken meent dat Vaticanum II meer in Engeland zou moeten doorwerken. Dat begint nu ook een beetje te blijken uit het werk van de voormelde commissies, die meer van zich laten horen: tot verontwaardiging overigens van de „Catholic Priests Association", die 1300 van de 7500 priesters in Engeland en Wales zegt te vertegenwoordigen en die de bisschoppen al veel te toegefelijk vinden. Sinds 1970 vergadert jaarlijks op wens van de bisschoppen een bedaagde groep door de clerus gekozen priesters in een „National Confe rence of Priests". Het is typerend dat de Catholic Priests Asso ciation dat een ramp vindt. £\EN STARTPUNT van elke beoordeling van de post-eonciliaire Duitse katholieke kerk moet zijn, dat deze kerkprovincie ooit een voorsprong had. In de CDU oefenen protestanten en katholieken al sinds de oorlog het gesprek, volksmissen in de moedertaal waren in Duitsland al in zwang toen Nederland nog Latijn zong, voor de communie werd, ter suggestie van een echte maaltijd, al lang brood gebruikt in plaats van auwel, en biecht vaders accentueerden de rol van het geweten. De achterstand op Duitsland was eigenlijk in het Calvinistische Nederland zo groot, dat Nederland doorstartte en hijgend voor kwam te liggen. Duitsers zijn Duitsers: bedachtzaam, grondig. Zij gaan niet over een nacht ijs en besloten pas in 1969 tot een gemeenschappe lijke synode van de bisdommen in de Bondsrepubliek, namen twee jaar de tijd om dit besluit uit te werken en nemen nog eens drie of vier jaar om het ook uit te voeren. Deze synode, in de geest van het Concilie, is zeker een gigantische onderneming: commissoriaal en in plenaire vergaderingen wordt er hard ge werkt om de kerkprovincie een nieuwe, eigentijdse inhoud van het geloof te kunnen aanbieden. Oordelen over de Duitse kerkprovincie kan men daarom nauwe lijks, zolang de synode niet is afgesloten. Was er immers ook in Duitsland opstandigheid onder priesters en onrust onder gelovi gen, de synode schijnt olie op de golven van al die kommer te hebben geworpen: het is stil geworden. Zorgwekkend is dat de na-conciliaire ontwikkeling de bisschop pen niet zo dichtbij het kerkvolk heeft gebracht als in Nederland het geval was. Zelfs veel priesters voelen zich duidelijk door hun in hogere regionen zwevende opperherders verwaarloosd. Daarbij valt te bedenken dat het Duitse episcopaat nog altijd minder homogeen is dan het Nederlandse sinds de benoeming van de bisschoppen Simonis en Gijsen. Het grote aantal bisschoppen speelt hierbij natuurlijk een rol, maar men ziet evenzeer een duidelijke scheidslijn tussen progressieve en conservatieve kerk vorsten. Des te meer verbazing kon het wekken dat zij toch tot een eensgezinde, zij het bar casuïstische reactie op de encycliek Humanae Vitae konden komen. De verdeeldheid tussen de bis schoppen overigens legt een pionierstaak op de leken in de synode, en zij werken inderdaad onverschrokken. Men weet nog niet waar het allemaal op uitloopt: het is be paald te vroeg voor een afgerond oordeel: misschien kan in de loop van 1974 meer gezegd worden over de contouren van een post-conciliaire, vernieuwde Duitse kerk ■^/AT MEN ook van de Fransen zeggen mag: exhibitionisten zijn ze niet. Zij doordenken wel degelijk een aantal hoofdvragen, waarmee de postconciliaire kerk geconfronteerd wordt, maar verkondigen dat niet van de daken. Sinds Vaticanum II vertoont de katholieke kerk in Frankrijk een indrukwekkende waaier van schakeringen en tendensen. Daar zijn, bijvoorbeeld, de integristen, geleid door de bekwame volksmenner Pierre Debray, die in zijn aanvallen op progressieve krachten in de kerk de deugd van de naastenliefde nog niet heeft ontdekt. Deze luidruchtige „Zwijgenden van de kerk" zeggen de beslissingen van Vaticanum II wel te aanvaarden, maar verzetten zich tegen elke interpretatie van die besluiten, en dus tegen ver nieuwing. Zij genieten een merkwaardige steun van een niet- katholieke en niet-kerkelijke stroming in Frankrijk, de bewust ongelovigen, van wie Maurice Druon er een is: hij ziet in de ontmanteling en desintegratie van de Kerk een ondermijning van de basis van de Franse beschaving. Aan de andere zijde vindt men hervormingsgezinde groepen in de kerk, de erfgenamen van de priester-arbeiders eigenlijk, want laten we niet vergeten dat het sociaal engagement in de Franse kerk al gedijde ver voor Nederland zijn roomse traditionalisme verliet. Zij nemen politiek vaak linkse stellingen in en ontkomen zo dikwijls niet aan een zekere vervreemding van de Kerk, die voor hen slechts een soort van cultureel referentiepunt blijft. Men ziet half-autonome groepen naar voren komen, die niet met de Kerk als zodanig willen breken, maar vreemd zijn van creli- kale structuren, streven naar spirituele verdieping en intensi vering van het gebed. Een zekere halfslachtigheid is deze groepen overigens niet vreemd: zij willen zich losmaken van de Kerk en haar tegelijkertijd blijven toebehoren. Men kan zo spreken van een versnippering, een individuali sering van de religiositeit, omdat men meent dat het kerkelijke gezag heeft gefaald. In Frankrijk rijst de overtuiging dat op parochiële basis, en niet aan de top dus, getracht moet worden de diverse stromingen weer aan te trekken: bij de parochie, ontdaan van alle autoritaire structuren, zou een nieuwe bloei moeten beginnen. Daar ook moe ten de wezenlijke vragen aan de orde komen, die de kerk in Frankrijk zich echt wel stelt: voorziet de Kerk nog in een be hoefte of is zij overbodig? Hoe dient een „culturele revolutie" in de Kerk z'n beslag te krijgen? Het celibaat heeft in deze rangorde van vragen een lage plaats. In de naar het uiterlijk behoudend schijnende Franse kerk hoort men deze vragen wel degelijk be spreken. Aan dë deken van de kathedraal van Straatsburg schreef diens vriend André Milraux: „Hoe lang nog? Het doet er weinig toe. Ongeacht of u in de Sahara bent en ik in Bengalen, om duistere redenen zullen wij te zamen sterven." TIEN jaar geleden opende paus Joannes XXIII het Tweede Vaticaans Concilie; hem stond een aggiornamento van de kerk voor ogen, een bij de tijd brengen van dit eeuwenoude insti tuut. Nu, tien jaar verder, kunnen we ons de vraag stellen in hoeverre er iets terechtge komen is van de doelstellingen van Vaticanum II. Onze correspondenten in zes landen en onze medewerker voor kerkelijke zaken hebben geprobeerd te formuleren of en hoe het Concilie doorwerkte in Europa en Amerika. drs. Rien v. d. Heuvel, O.S.B. Henk van Maurik, Londen. Frans Wennekes, Bonn. Jan Drummen, Parijs. Henk Kouwenhoven, Rome. Bert van Velzen, Washington. Jan Wintraecken, Brussel. Het meest in het oog sprin gend gevolg va nhet tweede Vaticaans Concilie is tot nu toe het loskomen van een he vige crisis geweest. De gods dienstige rubrieken van dag en weekladen staan vol met berichten over spanningen, conflicten, minder roepingen, teruggang in kerkbezoek enz. Een somber beeld vomt zich van de post-Vaticaanse kerk, scherp contrasterend met de hooggestemde verwachtingen waarmee het Concilie werd te gemoet gezien en in zijn ver loop gevolgd. Vooral in Nederland is de ontwikkeling als een koude douche gekomen. Rond 1960 was er in de wereld geen bloeiender kerkelijk leven te vinden. Waar kwamen zoveel missionarissen vandaan? Waar kon men bogen op zo volle kerken? In geen land werd de aankondiging van een concilie eendrachtiger begroet. Wan neer het beraad der bisschop pen ergens de geestdrift kon aanwakkeren, dan was het in Nederland. Inderdaad werden hier de besluiten van het Concilie on geduldig afgewacht en onver wijld ten uitvoer gelegd, vaak zelfs nog vóór de zaken helemaal rond waren. Al kort na de afsluiting op 8 december 1965 werden de eerste voorbe reidselen getroffen voor een vorm van nationaal overleg, waar in de nieuwe geest, de leken als mondig zouden gel den en de beleidslijnen van het concilie naar de Neder landse situatie werden doorge trokken. Het fameuze pasto raal concilie ging vlot van start, en baarde opzien in de gehele wereld. Maar reeds gedurende de Conciliezittingen deden zich zorgelijke verschijnselen voor. De stroom missionarissen droogde op, de seminaries werden te groot, het katholiek gemeenschapsleven begon te tanen. Alle ijver waarmee vernieuwingen werden inge voerd ten spijt. Sindsdien liet deze ontwikkeling zich niet stuiten. Niet alleen traditio neel denkenden slaan het een en ander met bekommernis gade. Ook een vernieuwingstheoloog als prof. P. Schoonenberg liet zich, 5 jaar geleden reeds ont vallen: „Ik ben overtuigd dat datgene waarvoor nu in Ne derland en in andere landen gestreden wordt, uiterst belang rijk is voor de gehele kerk, maar ik vraag me soms af wat er over twintig jaar van het katholicisme in Nederland nog over zal zijn." Terecht gelden de reacties op het bisschoppelijk mande ment van 1954 met zijn waar schuwing tegen aansluiting bij niet-godsdienstige bewegingen als de eerste symptomen van een sluimerende crisis. Het zelfstandige overdenken van maatschappelijke en levensbe schouwelijke problemen liet zich niet meer terugdringen, en de bisschoppen stootten hun hoofd toen zij nog hetzelf de gezag meenden te bezitten als voor de oorlog. Ook voor de katholieken van Nederland werd de cultuur van de 20ste eeuw een uitdaging. Zij waren niet langer beschut tegen de crisis die het Europese katho licisme al meerdere malen had beroerd. Kort nadien lanceerde paus Johannes zijn Vaticaanse Con cilie. Hij wilde een verande ring teweeg brengen in de houding van de kerk tegeno ver het levensbesef, de moge lijkheden en gevaren van de huidige mens. Tot en met het pontificaat van Pius XH had het leergezag sterk afwijzend gestaan tegenover de moderne wereld. Met een beroep op de traditie werden de ontwikke lingen in het geestesleven en het zedelijk gedrag, waar die niet strookten met wat de laat ste eeuwen katholieke praxis was geweest, veroordeeld. Zel den werd een zakelijke moti vering van dit standpunt gege ven. Gezagsargumenten be slechtten het pleit. Het mag de intuïtie van paus Johannes heten dat hij zich realiseerde dat de moder ne mens anders benaderd moet worden. Men kan hem niet in naam van het evange lie, ideeën en gedragsregels op dringen die eenvoudig het produkt zijn van een vroegere cultuur. Ongetwijfeld stelt het evangelie al het menselijke onder de kritiek. Maar die kritiek is niet louter nega tief. Een cultuur laat ook positie ve elementen die een christen alleen maar kan toejuichen. Het komt aan op een scherp ziende onderscheiding. Pure herhaling van overgeleverde opvattingen riskeert het evan gelie te vervreemden van de mensen. Men maakt echter niet van de ene dag op de andere van een gesloten kerk een open kerk. In Nederland waren wij rijp voor de vragen die zich aan het Concilie stelden. Erva ring hadden wij er echter niet mee, temeer daar de ge- loofsbezinning hier van ouds op een laag pitje stond. De zaak werd evenwel met en thousiasme ter hand genomen. Met name de ideeën van een gemeenschapskerk in plaats van een gezagskerk, van een kerk voor de wereld in plaats van een kerk in zelfverdedi ging, een kerk van in vrijheid onderschreven overtuigingen in plaats van een kerk van in angst vervulde verplichtingen spraken aan. Voor velen betekende het een schok toen de ogen open gingen voor de feilen van het verleden. Had het rijke room se leven wel een rijk christe lijk leven ingehouden? Was vooral de kerkelijke moraal een vrijmakende en vreugde brengende moraal geweest? Hadden de kerkelijke leiders zich onthouden van dwinge landij over het geloof van de hunnen? De nieuwe koers, door de bisschoppen eensge zind gestimuleerd, werd in brede kring als een bevrijding: ervaren. Des te groter was de teleurstelling toen het vroeger zo vereerde Rome moeite bleek te hebben met de om schakeling. De aanhankelijk heid verkeerde in afkeer, de andere naam voor teleurgestel de verwachting. Een andere schok betekende het toen bleek dat de heront dekte christelijke opvattingen van ideale menselijkheid ook buiten de kerk leefden, dat zelfs de kerk op het stuk van urgente politieke en sociale kwesties achterbleef. Was het christendom wel alleenzalig makend, als het tot zijn be schaming moest erkennen dat anderen met scherpere blik de noden van de mensheid tracht ten op te lossen? Wat is dan eigenlijk de zin van het chris tendom? Steeds meer typisch christelijke waarden bleken algemeen menselijke waar den. Het begon in de geesten te gisten. Tegengestelde reacties werden zichtbaar. Van ver woede vernieuwingsdrift tot verwarring, en van onverschil ligheid tot hardnekkig vast houden aan het verleden. Het is niet gemakkelijk te ontle den welke krachten in de cri sis allemaal door elkaar lopen. Voor de een staan we in een overgangsfase waaruit een nieuwe gestalte van de kerk te voorschijn zal treden. Voor de ander grijpt de ontbinding met rasse schreden om zich heen. De een wil voorwaarts in het bemoedigend vooruit zicht van een gelouterde en dienstbare kerk. De ander wil terug naar het opgehemelde verleden. De eenheid kraakt. Een beoordeling van de situ atie hangt af van wat Vatica num n bedoelde te zijn. Heb ben de bisschoppen vier jaar beraadslaagd om de buiten kant van het kerkelijk leven wat bfj te werken, of waren zij overtuigd van de noodzaak van een grondige vernieu wing? Het valt moeilijk te betwij felen dat dit laatste hun voor de geest stond, al hebben zij omwille van de onderlinge eenheid him besluiten gema tigd. In Nederland hebben ve len de verdere strekking van hun uitspraken nagestreefd en met Karl Rahner het waagstuk als de veiligste weg be schouwd. Naar welke kerk waren wij echter op weg? Naar een kerk die het goede van de huidige cultuur zoals een democrati sche gezindheid, vrije me ningsuiting, eigen verantwoor delijkheid waardeert en de ontwikkeling naar een mens waardig bestaan voor iedereen helpt bevorderen. Maar wel licht gebeurde de aanpassing aan de tijd te kritiekloos. Van buitenlandse zijde kwam in de vraag of de mentaliteit van de Nederlandse kerk niet teveel leek op die van de consumen tenmaatschappij. Een ander bedenkelijk feit constateert de Nijmeegse pas- toraaltheoloog prof. Haarsma die in 1970 schreef: „Zelfs de vele buitenlanders die ons land bezoeken als pelgrims naar het Mekka van het post-Vati- caans katholicisme, valt het op dat er hier van een spirituali teit weinig te bespeuren valt". De vernieuwing van de Ne derlandse kerk mist inderdaad een duidelijk godsdienstig ka rakter. Dat is niet zonder risi co. Wanneer de inhoud van de christelijke ethiek meer en meer samenvalt met de inhoud van een humanistische ethiek, komt onvermijdelijk de vraag op, wat een christen dan ei genlijk onderscheidt van een humanist. „Hij beschikt over licht, inspiratiebronnen en edelmoedigheid die hem eigen zijn", zegt de Leuvense gods dienstpsycholoog Vergote. De christen kent de naam van het mysterie waarin wij mensen leven. Die kennis is zijn vreugde, de bron van zijn be zieling tot maatschappelijk en gagement. Ze veronderstelt wel een levende spirituali teit. Er valt in onze dagen een onverwachte opleving van de belangstelling voor het reli gieuze waar te nemen. Die be langstelling gaat praktisch ge heel buiten de kerk om, in Nederland zo goed als elders. Waarom vinden jongeren op zoek naar God Hem niet in de christelijke kerk? Aan die kerk is nog wel de boodschap toevertrouwd dat God mens is geworden, een boodschap die in staat is verband te leggen tussen godsdienst en mensen- dienst. De zoekers voelen zich kennelijk in dat oude gebouw niet thuis. Wordt er het Leven in zijn diepte aanvaard en ge vierd? De vernieuwing van het tweede Vaticaans Concilie ligt waarschijnlijk grotendeels nog vóór ons. DAUS JOANNES XXIII en John F. Kennedy zijn symbolen van hoop en verwachting geweest in de kerk en in Amerika. De pijn en de opwinding van de sociale vernieuwing hebben de Ame rikanen, moe van experimenten en hongerend naar de oude zekerheden van „Gods eigen land", dit jaar eens temeer afgewezen door de massale herverkiezing van Nixon. De crisis van de Amerikaanse katholieke kerk wordt door progressieve schrijvers gekoppeld aan de crisis van geheel de Amerikaanse beschaving, maar dat motiveert de katholieke Amerikanen niet tot vernieu wing. In plaats van radicale profeten als de gebroeders Berrigan s.j. kiezen zij voor de hiërarchie. De radicalen, de kerkelijke McGorvernisten, zijn zo ih een isolement terechtgekomen: hun underground-kerk leidt een getto-bestaan en mist aansluiting bij de kerk als geheel. De Amerikaanse kerk. gekenmerkt door trouw, zekerheid, straf fe discipline en blinde gehoorzaamheid, is wel degelijk in een crisis gekomen. Statistieken bewijzen dat de meerderheid der priesters zich weinig aantrekt van officiële regels, de officiële leer omtrent geboortenregeling verwerpt, en dat een derde van de priesters het celibaat als een zaak van persoonlijke keuze zien. De oude theorie van een wei-gestructureerde kerk heeft plaats gemaakt voor verwarring en twijfel. In die situatie lijdt de kerk onder een wanhopig gebrek aan leiderschap: priesters voelen zich aan boord van een op drift geraakt schip met niemand aan het roer. Er is wanhoop om de statistische neergang van de kerk. men heeft zich verkeken op het Vaticaans Concilie en de resul taten daarvan als veelbelovender en progressiever beoordeeld dan reëel was, en de bisschoppen hebben geen kans gezien het Con cilie aan de eigen achterban uit te leggen en zo een werkzaam klimaat van wederijds vertrouwen te scheppen, waarin vernieu wingen zouden kunnen gedijen. Die kerk is toe aan het sacrament der stervenden, zegt men dan. Indien het waar is dat „het leiderschap in de kerk moreel, intellectueel en godsdienstig bankroet" is, dan mag men ook niet voorbijgaan aan de tekortkomingen van de verontruste katho lieken van links en van rechts: voor te velen in Amerika was het katholicisme iets externs, iets d'at men aanhing omdat men nu eenmaal Ier, Pool of Italiaan was. De gedachte dat „wij" de kerk zijn, en dat het niet iets om ons heen is, veroorzaakte angst en een schaapachtig bij monseigneur om leiding bedelende hand. Onder invloed van het Concilie kwam de kerk als instituut onder kritiek te staan. In de na-conciliaire jaren misten de Amerikanen de profeten, die de winst van Vaticanum II overtuigend in kaart konden brengen. Vandaar dat men geen koers meer weet. gELGIë is een religieus natuurreservaat, een rimpelloze wij waterzee ook, nauwelijks beroerd door de religieuze stormen in de omliggende landen. De Belgen zijn onverschillig tegenover het geloof of tevreden met een lauw en liefdevol klimaat van behoudzaamheid Kardinaal Leo Suenens is België niet: hij speelde ten tijde van Vaticanum II in Rome een eerste viool, hij ontwikkelde zich tot een der meest onverbloemde critici van Rome, hij verdedigde de collegialiteit en betwistte de macht van de paus en de curie, zoals die wordt uitgeoefend in de vorm van een absolute monar chie. Hij eiste een vernieuwing van de kerk mét de bisschoppen en verwierp een vernieuwing zónder de bisschoppen als een vernieuwing tégen de bisschoppen. „Bisschoppen zijn geen troon- assistenten van de paus" zei hii, en ook: „Het verbod van de pil zal de kerk een nieuw geval-Galilei opleveren." Suenens is niet zozeer zijn tijd als wei zijn landgenoten voor uit. Daarom tekent deze scherp en uitstekend kritiserende kardi naal zich af tegen de bezadigde achtergrond van zijn eigen kerk provincie, die een eiland van rust is. Suenens spreekt derhalve niet vanuit een dwangpositie, van waaruit hij een op hol geslagen kudde moet rechtvaardigen. Zijn kudde is erg rustig, en dat be vrijdt hem van de verdenking, die wel aan Alfrink kleeft, omdat die in zékere zin voortdurend de voldongen feiten van zijn kerk provincie moet verdedigen. Suenens is een vrij man en oogstte thuis meer verwondering dan bewondering. Vaticanum II heeft de Belgische kerkprovincie wel beroerd, maar niet sterk bewogen: rustig en zonder schokken is er liturgisch heel wat veranderd, maar meer in uiterlijke dan in innerlijke zin. Geloof en kerk beleven ook in België een crisis, maar de gelovigen hebben daar nauwelijks weet van: ze passen zich steeds aan, hun vertrouwen wint het van hun verbazing. Msschen kiest Belgë daarmee de weg van de minste weerstand. Misschien kiest België daarmee de weg van de minste weerstand, sche weg. De Concilievlam is nooit in de Belgische pan geslagen. Maar de Conciliaire vernieuwingen werden doorgevoerd. Vanuit het noorden wil men nog eens neerzien op dat Belgische wet matige geloof zonder diepgang, maar het is niet helemaal uit ge sloten dat de Belgische katholieken op den duur in een breder front dan de noordelingen op een juister punt uitkomen. En soms kan men zich afvragen of kardinaal Suenens niet beter in Utrecht en kardinaal Alfrink beter in Brussel-Mechelen op z'n plaats zou zijn geweest. JMPROVISATIE kenmerkt het godsdiensrtig leven in Italië. De Italianen zijn onverbeterlijke individualisten en hebben een broertje dood aan alles wat van bovenaf komt. De theoloog Ar- naldo Nesti paste op geestige wijze het navolgende citaat van Tomasi di Lampedusa in „De tijgerkat", handelende over de Sici- lianen, toe op de „officiële kerk" in Italië: „Slapen, mijn beste Chevally, slapen is wat de Sicilianen willen. Zij zullen altijd haat koesteren jegens degene die hen wil wekken, ook al brengt hij hun de mooiste geschenken. Nieuwigheden trekken ons slechts aan wanneer zij dood zijn en niet langer in staat vitale stromin gen te ontketenen." Het Tweede Vaticaans Concilie heeft in Italië slechts muizen gebaard: aan „landelijk pastoraal overleg" of iets dergelijks be hoeft men niet te denken, en al krioelt het er van de diocesen, de diocesane pastorale raden kan men op de vingers van twee handen tellen. Hetzelfde is het geval met de priesterraden. Het meest is er gesleuteld aan de liturgie, ofschoon men ten platte- lande nog steeds de donderpreken a la Borromeus de Greeve kan horen en menige pastoor nog eucharistie viert met de rug naar zijn beminde gelovigen gewend. Toch gist en borrelt er onder de oppervlakte meer, dan men zou opmaken uit de vaak door het Vatieaan geconditioneerde massamedia. Kritische gemeenten proberen wel degelijk Vatica num II te verwezenlijken: er zijn er daarvan wel een honderdtal, al moet men bedenken dat zij geen onderling verband kennen en als los zand aan elkaar hangen. Nochtans spreekt men van een „wijde geestelijke beweging", die overigens niet de institutionele kerk wil verloochenen, noch daarvoor een alternatief wil zijn, geen sectevorming of schisma voorstaat. Deze beweging wil „van binnenuit de kerk" ijveren voor een waarlijk evangelische ver nieuwing. Arnaldo Nesti laat in dit verband de termen „kerk in geboorte" en „kerk in de steigers" vallen. Gemeenschappelijk voor die kritische gemeenten zijn wel de volgende hoofdlijnen te noemen: 0 Er is geen plaats voor een katholieke hokjesgeest; weg met „katholieke" zalen, „katholieke" films, „katholieke" juke boxes enz. 0 Er is behoefte aan een volkse liturgie. 0 De leek moet meer armslag in de kerk krijgen. 0 De kerk moet gedebureaucratiseerd worden, en naast het woord van paus en bisschoppen hebben we ook nog het woord van de H. Schrift: en dat is Gods Woord. 0 De traditionele, territoriale parochie is achterhaald. De paro chie heeft slechts betekenis in zoverre zij een reële gemeen schap is. 0 De rol van de priester medicijnman noch regenmaker vergt herbezinning. 0 De kerk dient arm te zijn. v

Krantenbank Zeeland

de Vrije Zeeuw | 1972 | | pagina 15